ECLI:NL:RBAMS:2018:4227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6767
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar Wajong uitkering wegens termijnoverschrijding en psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om haar geen Wajong-uitkering toe te kennen. Eiseres had op 11 april 2017 een primaire beslissing ontvangen waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Eiseres diende op 6 juni 2017 een bezwaarschrift in, maar dit werd door het UWV niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 14 juni 2018, waar eiseres verklaarde dat zij door psychische problemen, waaronder complexe PTSS, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begon te lopen op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiseres had haar bezwaarschrift twee weken na het verstrijken van deze termijn ingediend. De rechtbank oordeelde dat de redenen die eiseres aanvoerde voor de termijnoverschrijding, niet verschoonbaar waren. De rechtbank erkende de moeilijke situatie van eiseres, maar benadrukte dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres is om voor haar belangen te zorgen, ook in geval van psychische klachten. De rechtbank volgde het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6767
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres 1] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. D. van der Wal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P.A. Haakman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wajong.
Bij besluit van 12 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft geen (inhoudelijk) verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden.
3. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, verklaart het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb de niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
4. Verweerder heeft het primaire besluit verzonden op dinsdag 11 april 2017, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is gaan lopen op woensdag 12 april 2017 en eindigde op dinsdag 23 mei 2018. Eiseres heeft op 6 juni 2017 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
5. Eiseres heeft hiervoor als reden gegeven dat zij psychische problemen heeft waardoor dat zij haar post niet kon openen en zij daarom niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Zij stelt daarom dat het twee weken te laat indienen van haar bezwaarschrift verschoonbaar is. In de door eiseres overgelegde verklaring van haar GGZ-psycholoog staat dat eiseres lijdt aan een complexe PTSS waardoor haar functioneren in werk en sociale sfeer ernstig is aangetast.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in de jurisprudentie gestelde eisen voor het aanwezig achten van een verschoonbare termijnoverschrijding erg streng zijn en dat in het geval van eiseres niet is gebleken van een verschoonbare reden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar haar situatie gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in haar rapportage van 3 oktober 2017 dat de diagnose van PTSS onvoldoende is om op medische gronden te stellen dat eiseres niet in staat is geweest om tijdig bezwaar in te dienen. Zij heeft twee weken later bezwaar ingesteld. Het is niet duidelijk geworden dat eiseres dit op medische gronden niet ongeveer twee weken eerder had kunnen doen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de psychische gesteldheid van eiseres zodanig was dat zij niet in staat was te begrijpen dat zij tijdig bezwaar moest maken.
7. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij bij haar moeder woonde en dat die haar verzorgde en haar post openmaakte in die periode. Soms vergat haar moeder – die zelf ook in een zware periode van rouw zat – aan eiseres door te geven of zij post had ontvangen.
8. De rechtbank ziet in wat eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding de termijnoverschrijding van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke situatie waar eiseres zich in bevond en nog in bevindt, en de psychische klachten die zij op dat moment ervaarde. Het hoort echter tot de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om in geval van (psychische) ziekte te zorgen voor de behartiging van haar belangen. Alleen als kan worden aangenomen dat eiseres redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht om voor haar belangen op te komen, of een gemachtigde aan te wijzen die voor adequate belangenbehartiging zou kunnen zorgen, is sprake van een uitzonderlijk geval waarin de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar kan worden geacht. [1] Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de psychische gesteldheid van eiseres dusdanig was dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken of om te begrijpen dat zij tijdig bezwaar had moeten maken. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar oordeel. Verder is niet gebleken dat zij gedurende de betreffende zes weken in het geheel niet in staat was zelf (pro forma) bezwaar in te dienen dan wel de medewerking van derden in te roepen. Ook is niet gebleken waarom eiseres gedurende die zes weken niet in staat was om een gemachtigde te bellen om bezwaar voor haar te maken, terwijl zij daartoe twee weken na het verstrijken van de termijn wel in staat was. De omstandigheid dat haar moeder mogelijk niet tijdig had doorgegeven dat er post voor haar was, maakt niet dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om ervoor te zorgen dat haar post tijdig wordt geopend en adequaat wordt behandeld.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier, op 14 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2010 en de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2014. Te vinden op www.rechtspraak.nl onder het nummer ECLI:NL:RVS:2010:BK9906 en ECLI:NL:CRVB:2014:4282.