Overwegingen
1. Eiser ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
2. Eiser is op 8 augustus 2017 naar [land] gereisd om zijn zieke moeder te bezoeken. Hij zou daar verblijven tot en met 5 september 2017. Op 6 en 20 september 2017 heeft eiser telefonisch contact met verweerder gehad. Op 4 oktober 2017 is eiser teruggekeerd in Nederland.
3. Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft verweerder per 5 oktober 2017 weer bijstand aan eiser verstrekt.
4. Bij de primaire besluiten I en II heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiser langer dan de op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw, maximaal toegestane vier weken in het buitenland heeft verbleven.
5. Eiser voert in beroep aan dat hij niet in staat was om naar Nederland terug te keren. Er was sprake van een dringende reden, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, waardoor hij niet kon en mocht reizen. Eiser voert aan dat zijn situatie dusdanig acuut en levensbedreigend was dat artikel 16, eerste lid, van de Pw toegepast moet worden.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de door eiser overgelegde stukken niet is gebleken van een acute, medische noodsituatie waardoor eiser niet in staat was om te reizen. Verweerder merkt op dat het bevreemding wekt dat er niet al in de bezwaarfase is aangegeven dat ook eiser zich in een medische noodsituatie bevond. Eerst stelde eiser dat hij in [land] moest blijven voor zijn zieke moeder.
7. De rechtbank stelt vast, en het is ook niet in geding, dat eiser van 6 september 2017 tot 5 oktober 2017 (periode in geding) geen recht had op bijstand op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw. Volgens vaste rechtspraak sluit het aan de Pw ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden.
8. Het eerste lid van artikel 16 van de Pw biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 11, eerste lid, van de Pw bijstand te verlenen, indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting dient dan vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen zeer dringende reden in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw.
9. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser overgelegde stukken geen onderbouwing geven voor het feit dat eiser op 6 september 2017 niet in staat was om terug te keren naar Nederland. De verklaring van de [land] cardioloog van 11 september 2017 maakt niet aannemelijk dat eiser zich tussen 6 september 2017 en 5 oktober 2017 in een situatie verkeerde als bedoeld in artikel 16 van de Pw. Bovendien heeft eiser desgevraagd ter zitting meegedeeld dat het advies van de cardioloog om drie weken lang niet te vliegen inging op 11 september 2017. De overige overgelegde medische stukken zien niet op de periode in geding.
10. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de Pw, die verweerder aanleiding had moeten geven eiser gedurende een langer tijdvak verblijf in het buitenland met behoud van bijstand toe te staan. Verweerder heeft daarom terecht eisers bijstand stopgezet en de te veel betaalde bijstand teruggevorderd. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de aflossingsverplichting ingediend.
11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.