ECLI:NL:RBAMS:2018:4207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 409
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsverlening op basis van het territorialiteitsbeginsel en dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had zijn bijstand zien beëindigen omdat hij langer dan vier weken in het buitenland verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 8 augustus 2017 naar [land] was gereisd om zijn zieke moeder te bezoeken en dat hij op 6 september 2017 contact had gehad met de gemeente. De gemeente heeft de bijstand per 6 september 2017 ingetrokken en teruggevorderd, omdat de eiser niet binnen de toegestane termijn terugkeerde naar Nederland. De eiser voerde aan dat er sprake was van een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 16 van de Pw, die hem verhinderde om terug te keren. De rechtbank oordeelde echter dat de door de eiser overgelegde medische stukken geen acute noodsituatie aantoonden die hem verhinderde om te reizen. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen recht had op bijstand gedurende de periode dat hij in het buitenland verbleef en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Til),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: drs. A.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstand van eiser met ingang van 6 september 2017 ingetrokken, omdat eiser langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven.
Bij besluit van 6 oktober 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de te veel betaalde bijstand over de periode van 6 september 2017 tot en met 30 september 2017 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 13 oktober 2017 (het primaire besluit III) heeft verweerder een aflossingsverplichting ingesteld.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I, II en III.
Bij besluit van 21 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.A. Bootsma en mr. D.R. Smole. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
2. Eiser is op 8 augustus 2017 naar [land] gereisd om zijn zieke moeder te bezoeken. Hij zou daar verblijven tot en met 5 september 2017. Op 6 en 20 september 2017 heeft eiser telefonisch contact met verweerder gehad. Op 4 oktober 2017 is eiser teruggekeerd in Nederland.
3. Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft verweerder per 5 oktober 2017 weer bijstand aan eiser verstrekt.
4. Bij de primaire besluiten I en II heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiser langer dan de op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw, maximaal toegestane vier weken in het buitenland heeft verbleven.
5. Eiser voert in beroep aan dat hij niet in staat was om naar Nederland terug te keren. Er was sprake van een dringende reden, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, waardoor hij niet kon en mocht reizen. Eiser voert aan dat zijn situatie dusdanig acuut en levensbedreigend was dat artikel 16, eerste lid, van de Pw toegepast moet worden.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de door eiser overgelegde stukken niet is gebleken van een acute, medische noodsituatie waardoor eiser niet in staat was om te reizen. Verweerder merkt op dat het bevreemding wekt dat er niet al in de bezwaarfase is aangegeven dat ook eiser zich in een medische noodsituatie bevond. Eerst stelde eiser dat hij in [land] moest blijven voor zijn zieke moeder.
7. De rechtbank stelt vast, en het is ook niet in geding, dat eiser van 6 september 2017 tot 5 oktober 2017 (periode in geding) geen recht had op bijstand op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw. Volgens vaste rechtspraak sluit het aan de Pw ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. [1]
8. Het eerste lid van artikel 16 van de Pw biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 11, eerste lid, van de Pw bijstand te verlenen, indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting dient dan vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen zeer dringende reden in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw.
9. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser overgelegde stukken geen onderbouwing geven voor het feit dat eiser op 6 september 2017 niet in staat was om terug te keren naar Nederland. De verklaring van de [land] cardioloog van 11 september 2017 maakt niet aannemelijk dat eiser zich tussen 6 september 2017 en 5 oktober 2017 in een situatie verkeerde als bedoeld in artikel 16 van de Pw. Bovendien heeft eiser desgevraagd ter zitting meegedeeld dat het advies van de cardioloog om drie weken lang niet te vliegen inging op 11 september 2017. De overige overgelegde medische stukken zien niet op de periode in geding.
10. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de Pw, die verweerder aanleiding had moeten geven eiser gedurende een langer tijdvak verblijf in het buitenland met behoud van bijstand toe te staan. Verweerder heeft daarom terecht eisers bijstand stopgezet en de te veel betaalde bijstand teruggevorderd. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de aflossingsverplichting ingediend.
11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0246.