ECLI:NL:RBAMS:2018:4192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
AMS 18/3234
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake disciplinaire straf opgelegd aan bevelvoerder Brandweer Amsterdam-Amstelland

Op 14 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam geoordeeld over een verzoek om voorlopige voorziening van een bevelvoerder van de Brandweer Amsterdam-Amstelland. De bevelvoerder was voor twee jaar uit zijn functie gezet wegens plichtsverzuim, nadat hij toestemming had gegeven aan een collega om tijdens een dienst naar het ziekenhuis te gaan, zonder de Officier van Dienst (OvD) in te lichten. Hierdoor was de autospuit onderbemand en kon de ploeg niet adequaat reageren op calamiteiten. De bevelvoerder had niet volgens de geldende protocollen gehandeld en had bovendien een collega gevraagd te liegen over de afwezigheid van de andere bevelvoerder. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om in afwachting van de procedures in zijn oude functie te blijven afgewezen, omdat de bevelvoerder de hem verweten gedragingen had begaan en het dagelijks bestuur bevoegd was om een disciplinaire straf op te leggen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de opgelegde straf niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3234

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker, hierna: [verzoeker]

(gemachtigde: mr. M.H. Horst),
en
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland, verweerder, hierna: het dagelijks bestuur
(gemachtigde: mr. M.J. Hofste).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 (het primaire besluit) heeft het dagelijks bestuur met ingang van 4 mei 2018 een disciplinaire straf aan [verzoeker] opgelegd.
[verzoeker] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens het dagelijks bestuur verschenen [naam 1] en [naam clustermanager] .

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1.1.
[verzoeker] is sinds 19 oktober 1992 aangesteld bij Brandweer Amsterdam-Amstelland. Zijn meest recente functie is die van bevelvoerder op kazerne Osdorp.
1.2.
Op 9 januari 2018 had [verzoeker] dienst als bevelvoerder van zijn ploeg. Tijdens die dienst is zijn collega, de heer [naam collega] , met goedkeuring van [verzoeker] ’s middags enkele uren afwezig geweest. Tijdens die afwezigheid was de autospuit onderbemand. [verzoeker] heeft de afwezigheid van [naam collega] niet gemeld aan de Officier van Dienst (OvD) en de autospuit niet uit de dienst gehaald. Aan het einde van de middag heeft [verzoeker] een gesprek met zijn clustermanager, de heer [naam clustermanager] , gevoerd. Bij [naam clustermanager] is hierna het vermoeden ontstaan dat [verzoeker] tegen hem heeft gelogen rondom de aanwezigheid van [naam collega] . Het dagelijks bestuur heeft [verzoeker] op 10 januari 2018 geschorst en een onderzoek ingesteld.
1.3.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft het dagelijks bestuur bij brief van 22 maart 2018 het voornemen kenbaar gemaakt aan [verzoeker] wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf op te leggen van plaatsing in de lagere functie van Hoofdbrandwacht-plus voor de duur van twee jaar, met aanpassing van het salaris en de toegekende salaristoeslagen.
1.4.
In het verantwoordings- en zienswijzegesprek met [verzoeker] en zijn gemachtigde op 11 april 2018 heeft het dagelijks bestuur geen aanleiding gezien om het voornemen te wijzigen. Op 26 april 2018 heeft het dagelijks bestuur daarom het primaire besluit genomen. Omdat voor een Hoofdbrandwacht-plus geen plek is op de kazerne Osdorp, zal [verzoeker] met ingang van 4 mei 2018 te werk worden gesteld op kazerne Zebra.
Uitgangspunten bij de beoordeling
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep noodzakelijk dat op grond van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. [1]
Standpunten van partijen
4.1.
Het dagelijks bestuur verwijt in het primaire besluit de volgende gedragingen aan [verzoeker] :
  • het geven van toestemming aan [naam collega] om tijdens zijn dienst naar het ziekenhuis te gaan zonder te onderzoeken of sprake was van een spoedeisende situatie;
  • het niet melden van [naam collega] afwezigheid aan zijn clustermanager, de OvD en/of de afdeling personeelsplanning, waardoor zijn ploeg incompleet was;
  • het daarmee nemen van een ernstig veiligheidsrisico voor zowel zijn ploeg als voor burgers;
  • het vragen aan een andere ondergeschikte collega – de heer [naam 2] – om tijdens [naam collega] afwezigheid een nummer over te nemen, terwijl hij wist dat [naam 2] gedeeltelijk arbeidsongeschikt was en geen nummer mag overnemen;
  • het niet registreren van het verlof in AG5.
4.2.
Het dagelijks bestuur concludeert dat deze gedragingen absoluut niet passen bij wat een behoorlijk ambtenaar en een leidinggevende betaamt. Op zichzelf en in samenhang bezien leveren deze gedragingen ernstig plichtsverzuim op. Gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim, is de opgelegde disciplinaire straf evenredig.
5.1.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat van plichtsverzuim geen sprake is. De veiligheid is op geen enkel moment in het geding geweest. [verzoeker] wist niet beter dan dat [naam 2] hand- en spandiensten mocht verrichten en dus in geval van uitrukken waterwinning zou kunnen regelen, wat bovendien niet eens nodig is gebleken. Indien nodig zou [verzoeker] eerder hebben opgeschaald. Omdat hij al op de hoogte was van de slechte gezondheidssituatie van [naam collega] moeder heeft hij geen moment getwijfeld aan de noodzaak van [naam collega] vertrek. Bijzondere verlofregelingen bieden juist de gelegenheid om achteraf te controleren of de situatie spoedeisend was. Dat [verzoeker] het verlof niet heeft geregistreerd, komt omdat hij na het slechtnieuwsgesprek met [naam clustermanager] over zijn toeren was waardoor hij er niet meer aan heeft gedacht en daarna al geschorst was en dus niet meer in de systemen kon.
5.2.
Voor zover er wel sprake is van plichtsverzuim, is de opgelegde straf, gelet op de enorme en langdurige financiële gevolgen en het definitieve diffamerende karakter, niet evenredig. [verzoeker] heeft niet opzettelijk en doelbewust niet integer gehandeld.
5.3.
De diffamerende uitspraken van commandant [naam commandant] tijdens de nieuwjaarsspeech ten overstaan van het gehele korps, terwijl [verzoeker] geschorst was en het onderzoek nog liep, duiden erop dat geen onbevangen feitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Ook heeft de clustermanager [naam clustermanager] op 23 maart 2018, nog voordat [verzoeker] op de hoogte was van het voornemen dat aan hem een disciplinaire straf zou worden opgelegd, dit al aan anderen medegedeeld op de kazerne. Met deze fouten heeft het dagelijks bestuur zijn recht verspeeld een disciplinaire straf op te leggen.
6. De voorzieningenrechter zal hierna bespreken wat er gebeurd is, hoe dat gekwalificeerd kan worden en welke consequenties het dagelijks bestuur daar vervolgens aan heeft mogen verbinden.
Wat is er gebeurd?
7. Uit de dertien gesprekken die de externe onderzoekers met [verzoeker] , [naam collega] , hun clustercommandant [naam clustermanager] en acht andere collega’s hebben gevoerd, volgt een min of meer eenduidig beeld van de gebeurtenissen die op 9 januari 2018 hebben plaatsgevonden. Hieruit komt naar voren dat [verzoeker] op 9 januari 2018 bevelvoerder was. Rond 13.30 uur is zijn ploeg ‘BVL’ (Brand Veilig Leven) gaan lopen. Kort daarvoor werd [naam collega] gebeld door de arts van zijn moeder met het verzoek naar het ziekenhuis te komen voor een gesprek. [verzoeker] heeft [naam collega] toestemming gegeven naar het ziekenhuis te gaan na BVL en gezegd dat hij het verder zou regelen. Tijdens BVL moest de ploeg uitrukken, [naam collega] was daar ook bij. Op weg terug naar de kazerne heeft [verzoeker] aan [naam 2] , die bezig was met re-integreren en boven de sterkte meeliep, gevraagd in het geval van een calamiteit het nummer van [naam collega] over te nemen. [naam 2] heeft [verzoeker] erop gewezen dat hij nog arbeidsongeschikt is en daarom geen nummer mag overnemen. [verzoeker] heeft daarop gezegd dat [naam 2] alleen voor de waterwinning kon zorgen. Vervolgens is het voertuig van [verzoeker] op de oprit van de kazerne gestopt, waar [naam collega] met zijn toestemming is uitgestapt om naar het ziekenhuis te gaan. De rest van de ploeg is doorgereden om te gaan tanken. Later op de dag kwam [naam clustermanager] op de kazerne om gesprekken te voeren met [verzoeker] en [naam collega] . [naam collega] was op dat moment nog niet terug op de kazerne. Na het gesprek met [verzoeker] heeft [naam clustermanager] [verzoeker] verzocht [naam collega] te roepen. [verzoeker] dacht dat [naam collega] al terug zou zijn en liep naar beneden om hem te halen. [naam collega] bleek er nog niet te zijn. [verzoeker] heeft [naam clustermanager] gevraagd nog tien minuten te wachten.
8. Ter zitting heeft [verzoeker] erkend dat hij wist dat zijn ploeg door het vertrek van [naam collega] niet langer op formatie was. Het voelde voor hem echter niet als een probleem, omdat hij dacht met de inschakeling van [naam 2] een acceptabele oplossing te hebben gevonden.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het bovenstaande voldoende dat [verzoeker] de hem verweten gedragingen heeft begaan.
10. De voorzieningenrechter ziet, anders dan [verzoeker] , op dit moment geen reden voor het oordeel dat het primaire besluit ten aanzien van het feitenonderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het dagelijks bestuur heeft ervoor gekozen het onderzoek te laten uitvoeren door externen van een andere kazerne om zo de onafhankelijkheid te waarborgen. Dat drie van de dertien gespreksverslagen van de gesprekken die in het onderzoek zijn gevoerd een zakelijke in plaats van een letterlijke weergave van het gesprek zijn, betekent niet dat de inhoud van de gespreksverslagen daarom niet juist is. Dit geldt ook voor de samenvatting van het gesprek tussen [verzoeker] en [naam clustermanager] . [verzoeker] heeft ook geen concrete punten aangevoerd die wijzen op een onjuiste samenvatting van het gesprek.
Is er sprake van plichtsverzuim?
11.1.
[verzoeker] heeft erkend dat hij niet met de OvD heeft overlegd over de afwezigheid van [naam collega] en de gevolgen daarvan. Hij ging ervan uit dat de OvD de autospuit dan buiten dienst zou zetten. [verzoeker] wilde dat echter niet. Hij wilde de burgerij niet opzadelen met de gevolgen van het vertrek van [naam collega] . Hij meende daarom een oplossing te hebben gevonden in de eventuele inzet van [naam 2] , die hand- en spandiensten zou verrichten en dus voor de waterwinning kon zorgen. Eventueel zou [verzoeker] kunnen besluiten op te schalen.
11.2.
Ter zitting heeft het dagelijks bestuur erop gewezen dat deze keuze volgens het protocol niet aan de bevelvoerder, maar aan de OvD is omdat hij ook het overzicht van de bemanning van de overige kazernes in de veiligheidsregio’s heeft. Dit is door eiser niet betwist.
11.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee op dit moment voldoende duidelijk dat [verzoeker] een veiligheidsrisico heeft genomen dat hij niet mocht nemen. Dat de ploeg niet incompleet heeft hoeven uitrukken, kan aan het genomen risico niet afdoen.
11.4.
Het dagelijks bestuur mocht ook zwaar tillen aan dit risico. Het belang van de dienst vergt een vlekkeloze wijze van opereren als het gaat om het komen tot een adequate vaststelling van de ploegbezettingen in de hele veiligheidsregio. Dit temeer nu [verzoeker] doelbewust dat belang ondermijnd heeft. Het door hem verwachtte antwoord van de OvD, om de autospuit bij onderbezetting uit de dienst te halen, vond hij namelijk niet acceptabel.
11.5.
Dat het dagelijks bestuur deze gedragingen als een functioneringsprobleem had moeten zien, zoals de gemachtigde van [verzoeker] op de zitting heeft betoogd, volgt de voorzieningenrechter niet. Zelfs al zou (ook) sprake zijn van functioneringsproblemen, dan blijft staan dat sprake is van plichtsverzuim. Dat staat elkaar niet de weg. Het dagelijks bestuur heeft in dit verband terecht verwezen naar hoofdstuk 3 van het Besluit veiligheidsregio’s, waarin de compleetheid van een ploeg wettelijk is vastgelegd. Ook heeft het dagelijks bestuur verwezen naar het protocol waarbij de bevelvoerder de Officier van Dienst dient in te schakelen in dergelijke gevallen, waarbij een afschaaltabel voor vervanging wordt gehanteerd. [verzoeker] heeft met zijn gedragingen deze regels overtreden. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te kwalificeren als plichtsverzuim, omdat hij daarmee niet de hem gegeven voorschriften heeft opgevolgd en niet alles heeft gedaan of nagelaten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verweten gedragingen aan [verzoeker] kunnen worden toegerekend. Van een bevelvoerder, een functie met een grotere mate van verantwoordelijkheid voor veiligheid, mag verwacht worden dat hij de regels kent, dienovereenkomstig handelt en dat hij als een voorbeeld voor zijn collega’s optreedt. Dat een ploeg niet incompleet voelt, kan voor een bevelvoerder daarom geen verminderde verwijtbaarheid opleveren.
13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het dagelijks bestuur bevoegd was een disciplinaire straf op te leggen aan [verzoeker] . Dat het dagelijks bestuur door de uitingen van de commandant op de nieuwjaarsreceptie en [naam clustermanager] op de kazerne zijn recht heeft verspeeld een disciplinaire straf op te leggen, zoals de gemachtigde van [verzoeker] onder verwijzing naar een uitspraak van 5 juni 2017 van deze rechtbank [2] betoogt, volgt de voorzieningenrechter daarom niet. In die uitspraak is het dagelijks bestuur door de voorzieningenrechter een te weinig alerte houding en een gebrek aan adequaat handelen verweten. Die situatie doet zich hier niet voor.
Is de opgelegde straf evenredig aan het geconstateerde plichtsverzuim?
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het primaire besluit niet is gemotiveerd waarom het dagelijks bestuur is gekomen tot deze hoogte en duur van de disciplinaire straf. Het primaire besluit bevat daarom op dat punt een gebrek. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur desgevraagd toegelicht dat hier wel degelijk aandacht aan is besteed in de primaire besluitvorming en dat het tot deze keuze is gekomen op basis van (intern beleid en) vergelijkbare gevallen. Het dagelijks bestuur heeft aangegeven dit aanvullend te zullen motiveren in de beslissing op bezwaar. Vooralsnog lijkt de straf in ieder geval niet onevenredig, nu [verzoeker] vooral zijn verantwoordelijkheid als leidinggevende voorlopig kwijt is en zijn plichtsverzuim juist op die verantwoordelijkheid ziet. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in het geconstateerde gebrek geen aanleiding voor de conclusie dat het primaire besluit in bezwaar naar verwachting geen stand zal houden.
Conclusie
15. Gelet op de huidige stand van zaken heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en zal het verzoek afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Wettelijk kader

Ambtenarenwet
Art. 125ter
Het bevoegd gezag en de ambtenaar zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed ambtenaar te gedragen.
Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam
Artikel 11.1
De ambtenaar volgt de hem gegeven voorschriften op en behoort in het algemeen alles te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
Artikel 13.4
De ambtenaar kan worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 (vervulling functie) en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim.
Artikel 13.6
1. De straffen, die de ambtenaar kunnen worden opgelegd zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. buitengewone dienst op andere dagen dan de zondag en de voor de ambtenaar geldende officiële feestdagen die samenhangen met zijn geloof of culturele achtergrond, zonder dat hij hiervoor salaris en de toegekende salaristoelage(n) ontvangt;
c. vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;
d. vermindering van het salaris voor de duur van maximaal één jaar;
e. plaatsing in een andere functie, al of niet in een ander organisatie-onderdeel, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van salaris en de toegekende salaristoelagen;
f. strafontslag.
2. Voor hetzelfde plichtsverzuim kan een combinatie van meerdere straffen worden opgelegd.
3. Het strafontslag wordt niet aangezegd en kan met terugwerkende kracht ingaan op de dag volgend op die waarop de ontslaggrond voor het eerst aanwezig was.
Besluit veiligheidsregio’s
Artikel 3.1.2
1. Een basisbrandweereenheid bestaat uit:
a. een bevelvoerder,
b. een chauffeur, tevens voertuigbediener, en
c. twee ploegen van twee manschappen.
2. De eenheid is belast met:
a. brandbestrijding en redding;
b. technische hulpverlening;
c. basishandelingen bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen;
d. ondersteuning bij waterongevallen.
3. De eenheid beschikt over een tankautospuit met uitrusting.
Artikel 3.1.3
1. Een ondersteuningseenheid voor redden en blussen op hoogte bestaat uit:
a. een bevelvoerder of een manschap, en
b. een chauffeur, tevens voertuigbediener.
2. De eenheid is belast met:
a. het redden van mensen en dieren op hoogte;
b. ondersteuning van basisbrandweereenheden bij het blussen op hoogte, en
c. het verlenen van hulp op hoogte.
3. De eenheid beschikt over een redvoertuig met uitrusting.
Artikel 3.1.4
1. Een ondersteuningseenheid voor hulpverlening bestaat uit:
a. een bevelvoerder of een manschap, en
b. een chauffeur, tevens voertuigbediener.
2. De eenheid is belast met:
a. ondersteuning bij het bevrijden van beknelde en ingesloten mensen en dieren;
b. ondersteuning van basishandelingen bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen;
c. ondersteuning bij waterongevallen.
3. De eenheid beschikt over een hulpverleningsvoertuig met uitrusting.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997).
2.ECLI:NL:RBAMS:2017:4752, rechtsoverweging 7.