ECLI:NL:RBAMS:2017:4752

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
AMS 17/3611 & AMS 17/3856
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en onvoorwaardelijk strafontslag van een brandweerman in het bestuursrecht

Op 5 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening voor een brandweerman, hierna [verzoeker], die onvoorwaardelijk ontslagen was door het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. Het dagelijks bestuur had op 6 maart 2017 het voornemen geuit om [verzoeker] te straffen met onvoorwaardelijk ontslag, en op 9 juni 2017 werd dit ontslag daadwerkelijk opgelegd. [verzoeker] maakte bezwaar tegen deze besluiten en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om [verzoeker] te straffen. Er waren twijfels over de evenredigheid van de opgelegde straf en de voorzieningenrechter verwachtte dat de besluiten in bezwaar niet zouden standhouden. Daarom werden de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekende dat [verzoeker] zo snel mogelijk weer aan het werk moest. De voorzieningenrechter schorste zowel het ontslagbesluit als het schorsingsbesluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd het dagelijks bestuur opgedragen om het griffierecht en de proceskosten aan [verzoeker] te vergoeden.

De voorzieningenrechter benadrukte dat in voorlopige voorzieningenprocedures de belangen van partijen zorgvuldig moeten worden afgewogen. In dit geval woog het belang van [verzoeker] zwaarder dan dat van het dagelijks bestuur, vooral gezien de twijfels over de rechtmatigheid van de besluiten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is definitief, er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/3611 & AMS 17/3856
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2017 in de zaken tussen

[verzoeker] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. K. de Bie),
en

het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland

(gemachtigde: mr. P. Vriezen).
Partijen worden hierna [verzoeker] en het dagelijks bestuur genoemd.

Procesverloop

Op 6 maart 2017 heeft het dagelijks bestuur [verzoeker] laten weten het voornemen te hebben hem de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Gelijktijdig heeft het dagelijks bestuur [verzoeker] vanwege dit voornemen geschorst met behoud van salaris en is hem de toegang tot zijn (digitale) werkplek ontzegd (hierna: het schorsingsbesluit).
Op 9 juni 2017 heeft het dagelijks bestuur [verzoeker] met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd (hierna: het ontslagbesluit).
[verzoeker] heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een spoedmaatregel (een voorlopige voorziening) te treffen.
Partijen hebben over en weer brieven en stukken ingezonden.
Het dagelijks bestuur heeft schriftelijk gereageerd op de verzoeken van [verzoeker] .
De voorzieningenrechter heeft de zaken gevoegd.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2017. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het dagelijks bestuur is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [naam 1] , commandant van de Brandweer Amsterdam-Amstelland.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het ontslagbesluit tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • schorst het schorsingsbesluit tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • draagt het dagelijks bestuur op het betaalde griffierecht van (twee maal € 168, -) € 336, - (zegge: driehonderdzesendertig euro) aan [verzoeker] te vergoeden;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 990, - (zegge: negenhonderdnegentig euro).

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft voor zijn oordeel de volgende motivering.
2. In voorlopige voorziening-procedures dient de voorzieningenrechter na te gaan of een spoedmaatregel (een voorlopige voorziening) moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Hij let daarbij op de belangen van partijen. De voorzieningenrechter maakt in deze zaken dus een afweging tussen aan de ene kant het belang van [verzoeker] dat de besluiten waartegen bezwaar is gemaakt zo snel mogelijk worden geschorst en aan de andere kant de belangen van het dagelijks bestuur bij de onmiddellijke uitvoering van de besluiten. Er is in de regel geen reden een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het besluit rechtmatig acht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is verder niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
3. In deze zaken geldt verder het volgende. Volgens rechtspraak van de hoogste rechter op het gebied van het ambtenarentuchtrecht (de Centrale Raad van Beroep) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de gedragingen (ernstig) plichtsverzuim opleveren en of dat plichtverzuim de ambtenaar toe te rekenen valt. Zo ja, dan dient de vraag beantwoord te worden of de werkgever in redelijkheid van de bevoegdheid tot disciplinaire bestraffing gebruik heeft kunnen maken en of de opgelegde straf niet onevenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
4. [verzoeker] wordt het volgende verweten:
- discriminerende en racistische gedragingen;
- gedragingen tegenover collega’s;
- gedragingen tegenover burgers;
- uitspraken en gedrag in relatie tot nazi’s en de Tweede Wereldoorlog;
- leugenachtig verklaren.
5. Uit het dossier, het onderzoek aangaande het ‘ [naam 4] -incident’ van 14 maart 2016 en het disciplinaire onderzoek van [naam 3] van 1 maart 2017 komt het beeld naar voren dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die als ernstig plichtverzuim te kwalificeren vallen. Deze gedragingen zijn discriminatie, racisme en pestgedrag. Dergelijk gedrag hoort niet in een overheidsorganisatie. Er valt op het onderzoek echter wel een hoop af te dingen. Zo zouden verklaringen van collega’s van [verzoeker] gebaseerd kunnen zijn op ‘van-horen-zeggen’. Ook worden de gedragingen niet in de tijd geplaatst waardoor het de vraag is in hoeverre de gedragingen mogelijk in een (ver) verleden hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter kan dus niet zeggen dat hij (de resultaten van) het onderzoek in volle omvang onderschrijft.
6. Het plichtverzuim dat uit het dossier naar voren komt, valt [verzoeker] toe te rekenen. Uit door [verzoeker] overgelegde medische stukken blijkt bijvoorbeeld dat [verzoeker] ‘ziekte-inzicht’ heeft en dat hij goed weet wat hij doet.
7. Dan de vraag of het dagelijks bestuur de bevoegdheid heeft [verzoeker] te straffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit in redelijkheid niet het geval is en concludeert dat het dagelijks bestuur dit recht verspeeld heeft. De voorzieningenrechter wijst daarbij op de brief van 28 april 2016 van (destijds) clustermanager [naam 2] . Deze brief is opgesteld naar aanleiding van het onderzoek naar het ‘ [naam 4] -incident’, waarin ook signalen van het nu verweten gedrag vervat zijn. [naam 2] laat in deze brief aan [verzoeker] weten dat vervolgonderzoek niet opportuun is, dat het beter is dat men zich op de toekomst richt, dat [naam 2] weinig toegevoegde waarde ziet in het wroeten in het verleden en dat [naam 2] het belangrijk vindt dat [verzoeker] zich richt op herstel. Ook is het daaropvolgende gedrag tussen partijen een belangrijke aanwijzing: zij zijn mediation gestart, gericht op herstel van vertrouwen en dat traject leek te slagen. Dan heeft het volgens de voorzieningenrechter geen pas alsnog disciplinaire maatregelen te treffen, ook niet in gevallen waarin plichtsverzuim is vastgesteld. Van het dagelijks bestuur had een meer alerte houding en adequater handelen verwacht mogen worden. Door alsnog tuchtrechtelijk op te treden schendt het dagelijks bestuur bovendien het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
8. Ook bij de evenredigheid van de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft de voorzieningenrechter ernstige twijfels. Het dagelijks bestuur stelt dat [verzoeker] een gewaarschuwd man is en dat hij in de loop der jaren is aangesproken op zijn gedrag. Het dagelijks bestuur wijst daarbij op een overzicht van fragmenten uit beoordelingsgesprekken. Uit deze fragmenten valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geenszins af te leiden dat [verzoeker] in de loop der jaren door de leiding stevig is aangesproken op het gedrag dat hem nu in concreto verweten wordt en dat zijn leidinggevenden [verzoeker] hierbij kritisch volgen. Ook hier heeft het dagelijks bestuur steken laten vallen en dat komt voor rekening van het dagelijks bestuur. De voorzieningenrechter onderschrijft het betoog van commandant [naam 1] op de zitting aangaande werkcultuur en ieders individuele verantwoordelijkheid hierin volledig. Maar dit neemt niet weg dat het dagelijks bestuur het in dit geval ernstig heeft laten liggen. Het dagelijks bestuur draagt hiervan het risico.
9. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter twijfelt aan de rechtmatigheid het ontslagbesluit. Het ontslagbesluit is zodanig verknocht met het schorsingsbesluit dat aan de rechtmatigheid van het laatstgenoemde besluit eveneens getwijfeld wordt.
10. Beide besluiten zullen naar de voorzieningenrechter verwacht in bezwaar niet standhouden. Om deze reden dient het belang van [verzoeker] boven het belang van het dagelijks bestuur te gaan.
11. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening dus toe en schorst het ontslagbesluit en het schorsingsbesluit tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Concreet betekent dit dat [verzoeker] zo snel mogelijk weer aan het werk moet.
12. Het dagelijks bestuur wordt opgedragen het betaalde griffierecht aan [verzoeker] te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt het dagelijks bestuur ook in de proceskosten. Het betreffen samenhangende zaken, zodat de hoogte van deze kosten forfaitair begroot worden op een bedrag van € 990, - (één punt voor de verzoekschriften, één punt voor het verschijnen op de zitting, € 495, - per punt, wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Naves, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
De beslissing op de verzoeken om een voorlopige voorziening is definitief: daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld.