Op 5 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening voor een brandweerman, hierna [verzoeker], die onvoorwaardelijk ontslagen was door het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland. Het dagelijks bestuur had op 6 maart 2017 het voornemen geuit om [verzoeker] te straffen met onvoorwaardelijk ontslag, en op 9 juni 2017 werd dit ontslag daadwerkelijk opgelegd. [verzoeker] maakte bezwaar tegen deze besluiten en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om [verzoeker] te straffen. Er waren twijfels over de evenredigheid van de opgelegde straf en de voorzieningenrechter verwachtte dat de besluiten in bezwaar niet zouden standhouden. Daarom werden de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekende dat [verzoeker] zo snel mogelijk weer aan het werk moest. De voorzieningenrechter schorste zowel het ontslagbesluit als het schorsingsbesluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd het dagelijks bestuur opgedragen om het griffierecht en de proceskosten aan [verzoeker] te vergoeden.
De voorzieningenrechter benadrukte dat in voorlopige voorzieningenprocedures de belangen van partijen zorgvuldig moeten worden afgewogen. In dit geval woog het belang van [verzoeker] zwaarder dan dat van het dagelijks bestuur, vooral gezien de twijfels over de rechtmatigheid van de besluiten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is definitief, er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.