ECLI:NL:RBAMS:2018:4189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 513
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot afwijzing van een urgentieverklaring voor huisvesting van een slachtoffer van relationeel geweld

Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, een vrouw die slachtoffer is van relationeel geweld, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats]. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor huisvesting, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag ten onrechte had afgewezen, omdat eiseres op de wachtlijst staat voor beschermd wonen en er sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van verweerder ter zitting had erkend dat er wel degelijk sprake was van een urgent huisvestingsprobleem, wat in strijd was met het eerdere besluit van verweerder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zij niet had aangetoond dat zij schade had geleden. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002,--. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK [woonplaats]

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Çakici-Reinders),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] ,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Brandenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig tot 17 juli 2020. Zij heeft op 26 juli 2017 een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend. Sinds 17 maart 2017 verblijft zij op een kamer in een opvangcentrum op het adres [adres] te [woonplaats] . Dit betreft een adres voor opvang van personen zonder verblijfsvergunning. Eiseres is slachtoffer van relationeel geweld en is door haar eerste (inmiddels ex-) echtgenoot gedwongen tot prostitutie. Zij heeft twee kinderen die beide in een pleeggezin zijn geplaatst. Eiseres is analfabeet en bekend met depressieve stoornissen, hernia, de ziekte van Crohn en heeft een laag IQ.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem (artikel 2.6.5, eerste lid onder b, van de Huisvestingsverordening [woonplaats] 2016, hierna: de Verordening)) aangezien eiseres op de wachtlijst staat voor een woning met begeleiding. Haar woonprobleem is daarom binnen afzienbare opgelost. Daarbij komt dat die indicatie voor beschermd wonen een contra-indicatie vormt voor zelfstandig wonen via een urgentieverklaring (artikel 2.6.5, eerste lid onder f, van de Verordening).
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft de urgentieverklaring geweigerd omdat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem omdat eiseres inwonend is. Voorts heeft verweerder zich onder verwijzing naar artikel 2.6.5, eerste lid onder f, van de Verordening op het standpunt gesteld dat nu eiseres op een wachtlijst staat voor begeleid wonen, waarvoor zij blijkbaar met reden voor geïndiceerd is, dit een contra-indicatie vormt voor een zelfstandige woning op grond van een urgentieverklaring. Ten slotte is volgens verweerder geen sprake van bijzondere feiten of omstandigheden die aanleiding vormen voor toepassing van de hardheidsclausule.
1.4.
In beroep heeft eiseres het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist.
2.1.
Artikel 2.6.5, eerste lid, van de Verordening luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…);
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
(…);
f. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet of in
onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar zelfstandige woonruimte
of andere zelfstandige woonruimte;
(…).
2.2.
In de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad [woonplaats] 2017 (hierna: de beleidsregels) staat over onder f, van artikel 2.6.5, eerste lid, van de Verordening, het volgende vermeld:
Het probleem kan niet of onvoldoende opgelost worden met verhuizing naar een andere
woonruimte, waarmee bedoeld worden:
de aanvragen wegens problemen of omstandigheden die meer gebaat zijn bij inzet van een
voorliggende voorziening of medische zorg, dan met een andere woning;
de voorliggende voorzieningen behelzen alle voorzieningen zoals in bovenstaande regel.
2.3.
Artikel 2.6.8, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de in dat artikel genoemde urgentiecategorieën behoort.
2.4.
Artikel 2.6.11, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat Burgemeester en wethouders, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd zijn om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien (a) weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie en, (b) sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn, hierna te noemen: de hardheidsclausule.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsruimte heeft. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal.
Is sprake van een urgent huisvestingsprobleem?
3.2.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat niet langer gezegd kan worden dat in de situatie van eiseres geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres is namelijk geïndiceerd voor beschermd wonen via de [bedrijf] en staat daarvoor op een wachtlijst. Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder dat eiseres blijkbaar met reden daarvoor is geïndiceerd.
3.2.2.
Daarnaast wijst de rechtbank op de beleidsregels, waarin is bepaald welke situaties niet gelden als op zichzelf staande urgente huisvestingsproblemen. Dat is bijvoorbeeld de situatie dat de huidige woning in slechte staat verkeert, te klein of te groot is, of die waarin de aanvrager vanwege zijn werk wil of moet verhuizen. Gelet op deze en de andere in de beleidsregels gegeven voorbeelden is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, ziet op het al dan niet verkeren in een reguliere huisvestingssituatie. Eiseres verblijft echter niet in een woning, maar in de opvang op grond van het Programma Vreemdelingen voor migranten zonder verblijfsstatus. Bovendien behoort eiseres niet tot de doelgroep van dat programma. Aan haar is namelijk een verblijfsvergunning verleend.
3.2.3.
Op grond van het voorgaande kon verweerder de algemene weigeringsgrond van artikel 2.6.5 eerste lid onder b, van de Verordening niet toepassen.
3.2.4.
Blijft over de andere ingeroepen weigeringsgrond, artikel 2.6.5, eerste lid onder f, van de Verordening.
Is sprake van de situatie dat het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem niet of in onvoldoende mate kan worden opgelost met verhuizing naar zelfstandige woonruimte?
3.3.1.
Verweerder heeft aan de weigering een urgentieverklaring te verlenen voorts ten grondslag gelegd dat eiseres op de wachtlijst staat voor een woning met begeleiding. Die indicatie vormt een contra-indicatie voor een urgentieverklaring (artikel 2.6.5, eerste lid onder f, van de Verordening), aldus verweerder. Eiseres heeft betwist dat haar die indicatie is toegekend, ook omdat er in het dossier geen stukken zijn waaruit dit blijkt.
3.3.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder een e-mail overgelegd van een medewerker van de gemeente [woonplaats] , afdeling wonen, team indicaties, aan een medewerker van de GGD en een mail waarin antwoord is gegeven door die medewerker van de GGD. Daarin staat dat eiseres op de wachtlijst staat bij de [bedrijf] . Op de e-mails staat met de hand geschreven dat eiseres op de wachtlijst staat voor plaatsing bij de instelling [naam] en dat er een intake is gepland met eiseres. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat deze handgeschreven opmerkingen van haar zijn Zij heeft namelijk op 31 mei 2018 telefonisch navraag gedaan heeft naar de recente stand van zaken.
3.3.3.
Anders dan eiseres is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft onderbouwd dat zij is geïndiceerd voor beschermd wonen via de [bedrijf] . Verweerder heeft daarom toepassing kunnen geven aan de weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid onder f, van de Verordening. Dat er een wachtlijst is maakt dat niet anders, nu die omstandigheid blijkens het beleid niet relevant is (zie 2.2).
3.3.4.
Dat betekent dat verweerder deze weigeringsgrond wel kon toepassen.
De hardheidsclausule
3.4.
Op de zitting bleek dat partijen niet in geschil zijn dat de wachttijd bij de [naam] , althans voor het verzilveren van de indicatie voor beschermd wonen, omstreeks één tot anderhalf jaar bedraagt. Verder is in het bovenstaande geoordeeld dat verweerder de weigeringsgrond dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem niet aan eiseres mocht tegenwerpen. Met die twee omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder nader moet motiveren waarom in dit specifieke geval geen sprake zou zijn van bijzondere feiten of omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Er is namelijk een urgent huisvestingsprobleem, dat gezien de wachtlijst ook nog aanzienlijke tijd zal voortbestaan. Daar komt naar het oordeel van de rechtbank bij dat bij eiseres diverse sociale aspecten en medische problemen meespelen. Ook verweerder merkt in het bestreden besluit op dat eiseres niet voor niets is geïndiceerd voor beschermd wonen. In het bestreden besluit is slechts gesteld dat bijzondere feiten of omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen niet zijn gevonden. Die redenatie van verweerder berust dan ook op een motiveringsgebrek. Dat besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging omdat het is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het aan verweerder is om in de nieuwe beslissing op bezwaar de relevante feiten en omstandigheden te inventariseren en vervolgens te wegen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor finale geschilbeslechting.
5. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade, onder meer bestaande uit wettelijke rente. Omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van verweerders besluitvorming wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,--. De kosten van de bezwaarprocedure komen niet in aanmerking voor vergoeding omdat eiseres toen niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
  • € 1.002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.
de griffier is buiten staat te tekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.