ECLI:NL:RBAMS:2018:4161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
13/751668-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van Britse vervolgingsoverlevering in verband met prejudiciële vragen over de gevolgen van de Brexit

Op 14 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraken gedaan in de zaak met parketnummer 13/751668-17, waarbij de rechtbank de aanhouding van een Britse vervolgingsoverlevering heeft besloten. Deze beslissing is genomen in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Liverpool and Knowsley Magistrates’ Court op 12 juni 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 in het Verenigd Koninkrijk, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 31 mei 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en is de vordering behandeld. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet, maar heeft ook opgemerkt dat er onduidelijkheden zijn over de rol van de opgeëiste persoon in de strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De verdediging heeft betoogd dat de behandeling van de vordering moet worden uitgesteld in afwachting van antwoorden op prejudiciële vragen die zijn gesteld door het Ierse Supreme Court en het Ierse High Court over de gevolgen van de Brexit voor de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen en de beantwoording van deze vragen af te wachten, alvorens verder te beslissen over de overlevering.

De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en de tolk voor de Engelse taal bevolen tegen een nog vast te stellen datum. Deze beslissing is genomen in het belang van een zorgvuldige rechtsgang en om te waarborgen dat de rechten van de opgeëiste persoon worden gerespecteerd, vooral in het licht van de juridische onzekerheden die de Brexit met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751668-17
RK-nummer: 18/2446
Datum uitspraak: 14 juni 2018
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2017 door
the District Judge of the Liverpool and Knowsley Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeïste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentie adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 mei 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
Liverpool and Knowsley Magistrates’ Courtvan 30 mei 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschrijving van het feit onduidelijk is voor wat betreft de rol van de opgeëiste persoon en het aantal verdenkingen, nu uit de strafzaken van de medeverdachten blijkt dat zij worden verdacht van een drietal feiten waarbij de opgeëiste persoon een leidinggevende functie in de organisatie zou hebben. Gelet hierop dient de behandeling van de vordering te worden aangehouden teneinde hierover nadere informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Verder dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak aan deze vereisten is voldaan. De opgeëiste persoon wordt er van verdacht
senior member of an organised crime groupte zijn die betrokken is bij de invoer en het verstrekken en verkopen van cocaïne, heroïne en MDMA, zoals – inclusief tijdstippen en pleegplaatsen – is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Dat de strafzaken van de medeverdachten betrekking hebben op meer verdenkingen en de rol van de opgeëiste persoon in de uitspraken van deze strafzaken wordt omschreven als leidinggevende doet hier niet aan af, nu deze uitspraken niet de grondslag vormen van het EAB. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Rechten van de opgeëiste persoon na de Brexit

Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is hoe de rechten van de opgeëiste persoon - zoals vervat in het Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) - worden gewaarborgd op het moment dat het Verenigd Koninkrijk geen onderdeel meer is van de Europese Unie. Het Ierse Supreme Court heeft bij beslissing van 12 maart 2018 hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-191/18). De raadsvrouw heeft betoogd dat de behandeling van de vordering dient te worden uitgesteld in afwachting van de antwoorden op deze prejudiciële vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet dient te worden gewacht op de beantwoording van de door het Ierse Supreme Court gestelde prejudiciële vragen. Enerzijds omdat het Verenigd Koninkrijk nu nog deel uitmaakt van de Europese Unie en de toetsing in het kader van de OLW ex nunc is. Anderzijds omdat de rechten in het Handvest gelijk zijn aan de rechten in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het Verenigd Koninkrijk partij blijft bij het laatstgenoemde verdrag.
Oordeel van de rechtbank
Zowel het Ierse Supreme Court (zaak C-191/18) als nadien het Ierse High Court (zaak C-327/18 PPU) heeft prejudiciële vragen gesteld over de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de vervolgingsoverlevering aan het Verenigd Koninkrijk. De antwoorden op deze vragen zijn mogelijk van belang voor de afdoening van deze zaak.
De rechtbank zal daarom de beantwoording van de door het Ierse High Court gestelde prejudiciële vragen, die in de zogenoemde spoedprocedure zal plaatsvinden, afwachten.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de beantwoording door het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie van de door het Ierse High Court gestelde prejudiciële vragen in de zaak C-327/18 PPU af te wachten.
VERSTAATdat de beslistermijnen met ingang van 14 juni 2017 zijn opgeschort.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van de opgeëiste persoon.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Engelse taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juni 2018.