ECLI:NL:RBAMS:2018:3993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
AMS 18/2868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de sluiting van een coffeeshop na herhaalde beschietingen en intrekking van de gedoogverklaring

Op 7 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker, exploitant van een coffeeshop, een voorlopige voorziening vroeg om de sluiting van zijn zaak op te heffen. De coffeeshop was sinds mei 2016 gesloten na herhaalde beschietingen, en de burgemeester had de gedoogverklaring ingetrokken. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de sluiting en had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester om de gedoogverklaring in te trekken. Tijdens de zitting op 24 mei 2018 werd de spoedeisendheid van het verzoek besproken, waarbij de verzoeker stelde dat hij huur verschuldigd was voor het pand zonder dat hij kon exploiteren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van de gedoogverklaring niet als ongedaan kon worden beschouwd, en dat er nog te veel beslispunten waren die door de burgemeester moesten worden behandeld voordat de coffeeshop weer kon worden heropend. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de huidige rechtsgang niet tot het gewenste resultaat kon leiden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 juni 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2868

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Roderburg),
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Nomden en mr. Y. van Groeningen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de eerder bevolen sluiting van coffeeshop ‘ [coffeeshop] ’ niet op te heffen. Verzoeker heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Inleiding en achtergrond van het geschil

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoeker exploiteert een coffeeshop onder de naam ‘ [coffeeshop] ’ (hierna: [coffeeshop] ), gevestigd aan de [adres] .
2.2
Op 16 februari 2016 is [coffeeshop] beschoten. Verweerder heeft daarop bij besluit van 25 februari 2016 de onmiddellijke sluiting van [coffeeshop] voor onbepaalde tijd bevolen. Bij besluit van 11 april 2016 heeft verweerder de sluiting met ingang van 26 mei 2016 onder nadere voorwaarden opgeheven.
2.3
Op 31 mei 2016 is [coffeeshop] opnieuw beschoten. Verweerder heeft daarna bij besluit van 31 mei 2016 wederom de onmiddellijke sluiting voor onbepaalde tijd bevolen.
2.4
In 2015 en 2016 zijn ook andere coffeeshops in Amsterdam beschoten. Belangenorganisaties van coffeeshops en de gemeente zijn in verband met die beschietingen in overleg getreden. Het overleg heeft ertoe geleid dat verweerder bij brief van 9 november 2016 het beleid over zijn sluitings- en heropeningsbevoegdheid tijdelijk heeft opgeschort voor de duur van zes maanden, behoudens bijzondere omstandigheden. Om te mogen heropenen dienen de (beschoten) coffeeshops vooraf een schriftelijke verklaring te tekenen dat zij de in de verklaring genoemde maatregelen zullen nemen om nieuwe beschietingen te voorkomen.
2.5
Op 14 november 2016 heeft verzoeker een dergelijke verklaring ondertekend en een veiligheidsplan ingediend. Op deze zelfde datum is [coffeeshop] voor een derde keer beschoten, waarbij de bovengelegen woning is geraakt.
Intrekking gedoogverklaring / schrapping van de gedooglijst
2.6
Bij brief van 2 december 2016 (gelijktijdig met het primaire besluit in deze zaak) heeft verweerder aan verzoeker het voornemen bekend gemaakt om verzoekers gedoogverklaring in te trekken en [coffeeshop] van de lijst met gedoogde locaties voor coffeeshops in de gemeente Amsterdam (de gedooglijst) te schrappen.
2.7
Bij brief van 9/14 december 2016 heeft verweerder de gedoogverklaring voor verzoeker ingetrokken en het adres [adres] van de gedooglijst geschrapt.
2.8
Naar aanleiding van de brief van 9/14 december 2016 heeft verzoeker de gemeente Amsterdam gedagvaard in een civielrechtelijke kort gedingprocedure. Verzoeker heeft daarbij gevorderd dat de gemeente gedoogt dat verzoeker [coffeeshop] heropent en exploiteert, en dat de schrapping van de gedooglijst ongedaan wordt gemaakt. Bij vonnis van 1 februari 2017 heeft de kortgedingrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd. [1]
2.9
Verzoeker is tegen het vonnis van 1 februari 2017 in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Amsterdam. Het gerechtshof heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering voor zover die inhoudt dat de gemeente wordt bevolen te gedogen dat verzoeker [coffeeshop] heropent en exploiteert. Verder heeft het gerechtshof bevolen dat de gemeente de schrapping van [coffeeshop] van de gedooglijst ongedaan maakt. [2]
Niet opheffen van de sluiting
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten de sluiting van [coffeeshop] niet op te heffen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.11
Op 1 maart 2017 heeft de bezwaarschriftencommissie verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Verweerder heeft dit advies overgenomen en het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.12
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Gekoppeld aan dat beroep heeft verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopig voorziening ingediend, dat nu ter beoordeling voorligt.

Spoedeisendheid

3. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig nu verzoeker sinds 31 mei 2016 huur is verschuldigd voor het pand dat hij zonder gedoogverklaring en exploitatievergunning niet kan exploiteren.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

Uitgangspunten
4.1
Om in Amsterdam een coffeeshop te mogen exploiteren moet de exploitant beschikken over een exploitatievergunning voor een horecabedrijf en een gedoogverklaring. Daarnaast moet het adres waarop de coffeeshop wordt geëxploiteerd vermeld zijn op de gedooglijst.
4.2
Niet in geschil is dat verzoekers exploitatievergunning voor een horecabedrijf is verlopen. Het adres waarop de coffeeshop wordt geëxploiteerd, [adres] , is inmiddels weer op de gedooglijst geplaatst naar aanleiding van het voornoemde arrest van het gerechtshof. Of de ingetrokken gedoogverklaring opnieuw als verleend moet worden beschouwd, is een punt van geschil.
Standpunten van partijen
5.1
Verzoeker wil dat hangende zijn beroep een voorlopige voorziening wordt getroffen, die inhoudt dat verweerder wordt bevolen te gedogen dat verzoeker [coffeeshop] heropent en exploiteert, en dat verweerder afziet van handhavingsmiddelen. Ter onderbouwing van zijn verzoek wijst verzoeker naar het arrest van het gerechtshof. Nu het gerechtshof beveelt de schrapping van het adres [adres] van de gedooglijst ongedaan te maken, betekent dit volgens verzoeker dat ook de intrekking van zijn gedoogverklaring als ongedaan gemaakt moet worden beschouwd. Bij die stand van zaken bepleit verzoeker de heropening van [coffeeshop] onder de voorwaarde dat er nog een exploitatievergunning zal worden verleend.
5.2
Verweerder betwist verzoekers lezing van het arrest van het gerechtshof.
Beoordeling
Wat volgt uit het arrest van het gerechtshof?
6.1
Ten aanzien van de schrapping van (het adres van) [coffeeshop] van de gedooglijst heeft het gerechtshof zich als (civiele) ‘restrechter’ bevoegd geacht, omdat op dit punt niet op voorhand vaststaat dat tegen de beslissing van 9/14 december 2016 een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang beschikbaar is.
6.2
De bevoegdheid van de civiele rechter als ‘restrechter’ in bestuursrechtelijke zaken volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan de intrekking van een gedoogverklaring, behoudens bijzondere omstandigheden, namelijk niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt (hetgeen nodig is voor toegang tot de bestuursrechter). [3] Een beslissing tot intrekking van een gedoogverklaring opent slechts de mogelijkheid dat het bestuursorgaan handhavend zal optreden. Deze mogelijkheid concretiseert zich pas als het bestuursorgaan daadwerkelijk handhavend optreedt. In dat geval kan in bezwaar en beroep tegen het handhavingsbesluit tevens aan de orde komen of de gedoogverklaring terecht is ingetrokken.
6.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat het gerechtshof zich niet expliciet heeft uitgelaten over de ingetrokken gedoogverklaring. Uit het feit dat het gerechtshof heeft bevolen dat de schrapping van [coffeeshop] van de gedooglijst ongedaan moet worden gemaakt, kan dan ook niet zonder meer worden afgeleid dat het gerechtshof daarmee ook een uitspraak heeft gedaan over de ingetrokken gedoogverklaring. Tussen de gedoogverklaring en de vermelding op de gedooglijst bestaat weliswaar enige samenhang, maar gelet op de brief van 9/14 december 2016 (zie overweging 2.7) zijn het twee verschillende beslispunten.
6.4
Gelet op het voorgaande moet het er naar voorlopig oordeel voor worden gehouden dat het gerechtshof zich ten aanzien van de ingetrokken gedoogverklaring niet als civiele restrechter bevoegd heeft geacht. Dit impliceert dat het gerechtshof voor wat betreft de intrekking van de gedoogverklaring een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang beschikbaar acht.
6.5
De intrekking van de gedoogverklaring kan vooralsnog dus niet als ongedaan worden beschouwd. Op grond van de rechtspraak van de Afdeling (ze overweging 6.2) dient rechtsbescherming tegen de intrekking in het kader van een handhavingsprocedure aan bod te komen.
Kan feitelijke heropening op dit moment tot (zicht op) toegestane exploitatie leiden?
7.1
Ten tijde van de sluiting van [coffeeshop] was de gedoogverklaring van verzoeker nog niet ingetrokken. Dit was evenmin het geval ten tijde van het besluit tot het niet opheffen van de sluiting (het primaire besluit in deze zaak).
7.2
[coffeeshop] is sinds mei 2016 gesloten en dichtgetimmerd. Van verzoeker kan niet worden gevergd dat hij de schotten voor de ramen en ingang van [coffeeshop] verwijdert en de handel in de coffeeshop voorzet enkel om een handhavingsbesluit uit te lokken. De meest voor de hand liggende bestuursrechtelijke procedure waarin verzoeker op dit moment de intrekking van de gedoogverklaring aan de orde kan stellen, is in het kader van de exploitatievergunning, vanwege de samenhang tussen de gedoogverklaring en de exploitatie van een coffeeshop. De eerder aan verzoeker verleende exploitatievergunning voor een horecabedrijf is echter verlopen. Het is daarom eerst aan verweerder om hierover een beslissing te nemen, althans indien verzoeker daartoe een aanvraag doet, voordat de bestuursrechter aan bod komt.
7.3
Bij deze stand van zaken voert het te ver om [coffeeshop] bij voorlopige voorziening te heropenen. Opheffing van de sluiting kan op dit moment niet zonder meer leiden tot (zicht op) hernieuwde toegestane exploitatie van [coffeeshop] . Er zijn namelijk nog te veel beslispunten waarover verweerder eerst moet beslissen. Van een situatie waarin het nog slechts een formaliteit is om de benodigde papieren weer in orde te krijgen, is nu dan ook nog geen sprake.
7.4
Omdat op dit moment de huidige rechtsingang (nog) niet tot het door verzoeker gewenste resultaat kan leiden, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, vonnis in kort geding van 1 februari 2017 (zaaknummer / rolnummer: C/13/621469 / KG ZA 16-1557 MvW/DP).
2.Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 november 2017 (zaaknummer: 200.211.063/01 KG).
3.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 9 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7160) en 31 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2376).