ECLI:NL:RBAMS:2018:3935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 502
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending medewerkingsplicht Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres ontving sinds 5 september 2006 een bijstandsuitkering, maar haar uitkering werd opgeschort en later ingetrokken omdat zij niet verscheen op herhaalde oproepen voor een gesprek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproepbrieven persoonlijk in de brievenbus van eiseres zijn bezorgd, ondanks haar betwisting hiervan. Eiseres stelde dat haar brievenbus kapot was, waardoor zij mogelijk post niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om ervoor te zorgen dat zij haar post ontving en dat zij onvoldoende bewijs had geleverd van haar problemen met de brievenbus. De rechtbank concludeerde dat eiseres de medewerkingsplicht had geschonden zoals beschreven in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet, en dat verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2018 in de zaak tussen

[de persoon] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering met ingang van 23 juni 2017 opgeschort, wegens het niet verschijnen op een oproep.
Bij besluit van 4 augustus 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering met ingang van 23 juni 2017 ingetrokken, omdat haar recht op bijstand niet vast te stellen is. Eiseres heeft de medewerkingsplicht die staat beschreven in artikel 17, tweede lid, Participatiewet (Pw) geschonden, door niet te verschijnen op herhaalde oproepen.
Bij besluit van 22 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering vanaf 5 september 2006 naar de norm van een alleenstaande ouder, laatstelijk ingevolge de Pw.
2. Verweerder is op 31 mei 2017 een rechtmatigheidsonderzoek gestart naar haar woonsituatie omdat er twijfels waren gerezen over haar verblijfsplaats. Eiseres is woonachtig in [de wijk 1] , maar de laatste tijd zijn er opvallend veel financiële transacties verricht in [de wijk 2] . De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een op ambtseed opgemaakt rapport van 27 juni 2017. Uit dit rapport blijkt dat in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek eiseres bij brief van 22 juni 2017 is uitgenodigd om op 23 juni 2017 op gesprek te komen. Deze brief is door een handhavingsspecialist ‘persoonlijk bezorgd’ in haar brievenbus. Zij is niet verschenen.
3. Bij het primaire besluit I is de uitkering opgeschort en is eiseres opgeroepen om op 27 juni op gesprek te komen. Ook deze brief is persoonlijk in haar brievenbus gedeponeerd volgens het rapport van 27 juni 2017. Zij is wederom niet verschenen. De handhavingsspecialist heeft geconcludeerd dat eiseres’ recht op bijstand niet is vast te stellen omdat zij op beide oproepen niet is verschenen terwijl zij de verplichting heeft om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Pw. Bij het primaire besluit II heeft verweerder daarom haar recht op bijstand ingetrokken.
4. In geschil is of verweerder de uitkering terecht heeft ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen door schending van eiseres van de medewerkingsplicht.
5. Eiseres betwist dat de handhavingsspecialist de brieven persoonlijk heeft gedeponeerd in haar brievenbus. Zij stelt dat het bewijs onvoldoende is als de handhavingsspecialist in het rapport stelt dat hij de brieven persoonlijk heeft bezorgd.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de vermelding van de bezorging in een op ambtseed opgemaakt rapport aan de bewijslast op dit punt is voldaan.
7. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, [1] het in een brievenbus deponeren van een besluit voor de toepassing van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden vergeleken met een niet-aangetekende verzending per post. Daarom is het bij betwisting van die deponering aan verweerder om in dit geval aannemelijk te maken dat de brief van 22 juni 2017 en later het opschortingsbesluit van 23 juni 2017 daadwerkelijk bij eiseres is bezorgd. In het handhavingsrapport van 27 juni 2017 heeft de handhavingsspecialist verklaard dat hij “op donderdag 22 augustus 2017, omstreeks 10.10 uur een oproepbrief gedeponeerd heeft in de brievenbus behorend bij het opgegeven uitkeringsadres”. Ook heeft de handhavingsspecialist verklaard dat hij “op vrijdag 23 juni 2017 omstreeks 14.35 uur het opschortingsbesluit (het primaire besluit I) persoonlijk in de brievenbus van het opgegeven uitkeringsadres heeft gedeponeerd”. Dit rapport is op ambtseed opgemaakt en door de handhavingsspecialist ondertekend. Aan zodanige verklaringen moet in het algemeen bijzondere betekenis worden toegekend. De enkele stelling van eiseres dat zij de oproep en het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen, omdat het niet is bezorgd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan het rapport te doen twijfelen. Het betoog slaagt daarom niet.
8. Eiseres voert verder aan dat zij de uitnodigingen niet heeft ontvangen. Het slot op haar brievenbus is kapot, waardoor mogelijk brieven zijn weggenomen. In bezwaar heeft zij drie foto’s overgelegd. Eiseres heeft de woningbouwvereniging gebeld en verzocht de brievenbus te repareren. Eiseres stelt dat de handhavingsspecialist had moeten opmerken dat de brievenbus stuk was toen hij de brieven erin deed. Zij beroept zich op schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor de ontvangst van haar post. Verweerder stelt dat de handhavingsspecialist heeft verklaard dat als hij zou hebben opgemerkt dat de brievenbus kapot zou zijn geweest, dat hij dit dan gerapporteerd had. Verweerder stelt dat eiseres geen bewijs heeft geleverd van haar telefonische contact met de woningbouwvereniging om het probleem op te lossen. Daarnaast had zij dit probleem ook door moeten geven aan de gemeente zodat daarmee rekening gehouden kon worden. Dit heeft zij niet gedaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van eiseres lag om adequate maatregelen te treffen om het door haar gestelde probleem met het ontvangen van post te voorkomen dan wel op te lossen, nu zij wist dat haar brievenbus kapot was. Uit de gedingstukken is de rechtbank niet gebleken dat eiseres aan verweerder heeft doorgegeven dat zij postproblemen ondervindt. Voor zover eiseres de woningbouwvereniging heeft verzocht de gebreken aan haar brievenbus te herstellen is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld. Verder blijkt ook nergens uit dat zij contact heeft gehad met de woningbouwvereniging hierover. Anders dan eiseres meent, was verweerder niet gehouden om te constateren dat er een gebrek aan haar brievenbus kleeft. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres de oproepbrief en het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen voor haar rekening en risico komt. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
11. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de medewerkingsplicht heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verweerder was bevoegd eiseres’ uitkering met ingang van 23 juni 2017 in te trekken.
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7796.