ECLI:NL:RBAMS:2018:3862

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
13/997053-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak inzake invoer van cocaïne met meerdere verdachten

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 1 juni 2018 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de verdenking van medeplegen van de invoer van ongeveer 454 kilogram cocaïne centraal. Het onderzoek, dat begon in oktober 2015, leidde tot verdenkingen van meerdere verdachten, waaronder de verdachte, die eigenaar is van een bedrijf dat bananen importeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de import van bananen uit Colombia, maar er was onvoldoende bewijs dat hij op de hoogte was van de verborgen cocaïne in de container. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden rondom de zaak zorgvuldig gewogen. Ondanks de betrokkenheid van de verdachte bij de logistiek van de bananen, kon niet worden bewezen dat hij wist van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging, omdat de bewijsvoering niet overtuigend genoeg was om zijn schuld aan te tonen. De uitspraak werd gedaan na een proces dat op tegenspraak was gevoerd, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de invoer van de cocaïne, en sprak hem vrij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997053-16
Datum uitspraak: 1 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9 en 13 april 2018. Op 18 mei 2018 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. J.G. Louman en B.C. Niks (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L. de Leon, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

In oktober 2015 wordt door de landelijke recherche het opsporingsonderzoek Riesling gestart. Er is een verdenking ontstaan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , eigenaren van transportbedrijf [naam transportbedrijf] in Rotterdam, betrokken zijn bij cocaïnetransporten. De politie vermoedt dat in het pand van [naam transportbedrijf] ontmoetingen plaatsvinden, waarbij zaken omtrent cocaïnetransporten besproken worden. Op 28 januari 2016 geeft de rechter-commissaris toestemming om vertrouwelijke communicatie in de kantoorruimte van [naam transportbedrijf] op te nemen (OVC). Naast het afluisteren van gesprekken in het kantoor van [naam transportbedrijf] , doet de politie ook ander onderzoek. Het onderzoek leidt uiteindelijk tot de concrete verdenkingen van zes cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, het bestaan van een criminele organisatie en witwassen. Deze feiten zouden zijn gepleegd door meerdere verdachten, in wisselende samenstelling, waarvan er - tot nu toe - 17 worden vervolgd, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [verdachte] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16] . De zaken tegen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zijn in november 2017 behandeld. De andere 15 zaken, waaronder die tegen verdachte, zijn gelijktijdig behandeld in april 2018. De rechtbank doet op 1 juni 2018 in elk van deze 15 zaken afzonderlijk uitspraak.
Tenlastelegging
De verdenking tegen verdachte bestaat er kort gezegd uit dat hij, samen met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 454 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd, verstrekt, vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
Op 20 maart 2016 vertrekt het schip [naam schip] vanuit de haven van Santa Marta, Colombia, met Rotterdam als bestemming. Aan boord bevindt zich onder meer een zending van drie containers, gevuld met bananen, waaronder een container met containernummer [nummer] (hierna: container [nummer] ). Op de Bill of Lading staat het bedrijf [naam bedrijf] als ontbieder en kennisnemer van deze zending vermeld. [naam bedrijf] is het bedrijf van [verdachte] , en is gevestigd aan de [adres 1] te Den Haag. Enkele dagen voordat het schip in Rotterdam arriveert, krijgt de douane informatie binnen van de Franse ambassade, inhoudende dat deze drie containers mogelijk cocaïne bevatten. Op 7 april 2016 komt het schip in Rotterdam aan. In de bodem van container [nummer] blijkt netto ongeveer 454 kilogram cocaïne te zitten. Besloten wordt om de container gecontroleerd te laten afleveren. De cocaïne wordt daartoe uit de container gehaald en de ontstane ruimte wordt gevuld met dummypakketten. Er wordt ook een monster van 10 gram cocaïne teruggeplaatst. De vloer wordt dichtgelast, de bananen worden weer ingeladen en de container wordt voorzien van plaatsbepalings- en afluisterapparatuur.
Op 11 april 2016 wordt de container vrijgegeven en door [persoon] , chauffeur van [naam transportbedrijf] , opgehaald en naar een loods in Bleiswijk gebracht. Daar is de lading bananen gelost. [persoon] verklaart dat het de bedoeling was dat de container na het lossen leeg teruggebracht zou worden naar het containerdepot, maar dat hij van [medeverdachte 16] , planner bij [naam transportbedrijf] , opdracht kreeg om de container naar de [adres 1] in Den Haag te brengen omdat de container zou worden teruggeladen. Als hij onderweg is wordt de opdracht weer veranderd en moet de container naar een terrein van [naam transportbedrijf] aan de [adres 2] in Schiedam worden gebracht. Omstreeks 19.15 uur worden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10] door een observatieteam van de politie op het terrein van de [adres 2] gezien en wordt waargenomen dat de container wordt geopend. Rond 21.00 uur die avond vindt er een ontmoeting plaats bij de McDonald’s in de buurt van [naam transportbedrijf] tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 13] . Later voegen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] zich bij hen. Zij zijn gebracht door [medeverdachte 9] . [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] rijden met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] mee naar [naam transportbedrijf] . Daar wordt [medeverdachte 10] opgehaald, waarna zij naar het terrein aan de [adres 2] rijden. De container wordt opengemaakt. Later op de avond vindt in het pand van [naam transportbedrijf] een bespreking plaats tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] . Afgesproken wordt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de container de volgende dag naar de loods aan de [adres 1] zullen brengen.
Conform afspraak brengen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 12 april 2016 de container naar de loods aan de [adres 1] . [medeverdachte 15] is in de loods aanwezig. Uit de opnames die door de apparatuur in de container zijn gemaakt blijkt dat er vanaf 10.18 uur die dag breek- en slijpgeluiden in de container te horen zijn en ook de stemmen van vier mannen. Om 15.47 uur valt de politie de loods binnen en worden de vier aanwezige mannen aangehouden. Dit zijn [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 4] . De vloer van de container blijkt deels open geslepen te zijn. Om 16.27 uur worden [medeverdachte 10] en [medeverdachte 1] aangehouden als zij bij de loods aan de [adres 1] arriveren. Later die dag worden ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 13] aangehouden. [verdachte] wordt op 25 juli 2016 aangehouden, nadat hij zich bij de politie heeft gemeld. [medeverdachte 6] is voortvluchtig.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft kort gezegd het volgende aangevoerd.
Verdachte is eigenaar van [naam bedrijf] en huurt de loods aan de [adres 1] in Den Haag. Hij heeft veel contact met [medeverdachte 13] en schakelt [medeverdachte 15] in: in eerste instantie om de bananen uit te laden en een dag later om de loods open te doen. Daarnaast is verdachte zelf aanwezig wanneer de container in de loods arriveert. Uit een PGP-bericht van [medeverdachte 13] aan [medeverdachte 1] , in combinatie met een afgetapt telefoongesprek tussen [medeverdachte 13] en verdachte blijkt dat verdachte in contact staat met de organisatoren van het transport. Verdachte vertoont buitengewoon veel betrokkenheid bij een lege container. Daar komt bij dat in het algemeen mag worden aangenomen dat goederen die aan iemand – in dit geval aan verdachtes bedrijf – zijn verzonden, door of met medeweten van hem zijn besteld en met zijn medeweten aan hem zijn verzonden. Hoewel verdachte pas in beeld komt bij de politie, nádat de container met cocaïne in Nederland is aangekomen, is zijn rol in het geheel van voldoende gewicht om toch te kunnen bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van de cocaïne.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
Alle gedragingen van verdachte met betrekking tot de container passen binnen de normale handel. Verdachte heeft bananen besteld en [medeverdachte 13] heeft de lading van hem overgenomen. [medeverdachte 13] heeft verder alles met betrekking tot de lading geregeld. Verdachte heeft geen andere contacten met de douane gehad dan de reguliere contacten met betrekking tot een lading. Verdachte kent, naast [medeverdachte 15] en [medeverdachte 13] , geen van de andere verdachten, hij is niet bij overleggen aanwezig, hij heeft geen PGP-telefoon, hij krijgt geen afwijkende vergoeding en er zijn geen OVC-gesprekken waar hij op te horen is. Ten slotte is het niet logisch om goederen op naam van je eigen bedrijf te bestellen als je weet dat er ook cocaïne mee wordt gestuurd. Al met al kan niet worden bewezen dat verdachte wist van de cocaïne.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is eigenaar van [naam bedrijf] , een bedrijf dat volgens de inschrijving in het handelsregister fruit importeert. Bij de import van de lading bananen uit de drie genoemde containers heeft verdachte samengewerkt met [medeverdachte 13] . Verdachte heeft de Bill of Lading van het transport aan [medeverdachte 13] gegeven, zodat hij daarmee het verdere vervoer van de containers uit de haven kon organiseren. Daarnaast heeft verdachte aan [medeverdachte 13] doorgegeven dat de containers door de douane zijn geselecteerd voor de scan, heeft hij op vrijdag 9 april 2016 telefonisch contact met [medeverdachte 13] over het ophalen van de containers, en regelt hij [medeverdachte 15] voor het uithalen van de partij bananen.
De vraag die voorligt is of verdachte wist dat er cocaïne in een van de containers zat. De rechtbank is van oordeel dat hiervoor onvoldoende bewijs is. Anders dan de officier van justitie stelt, kan uit de PGP-berichten en de afgeluisterde telefoongesprekken niet worden afgeleid dat verdachte zelf rechtstreeks contact had met de organisatie in Colombia. Ook de enkele omstandigheid dat de partij bananen door zijn bedrijf is besteld, rechtvaardigt niet de conclusie dat verdachte weet had van de verborgen lading cocaïne, en dus verantwoordelijk is voor de invoer of het bezit daarvan. In de gesprekken waaraan verdachte deelneemt wordt niet (ook niet in verhullend taalgebruik) over verdovende middelen gesproken.
Meest belastend voor verdachte is dat hij ook na het lossen van de containers nog bemoeienis heeft gehad met container [nummer] . Immers, op dinsdagochtend 12 april 2016 heeft verdachte de lege container in zijn loods binnengelaten en [medeverdachte 15] verzocht bij de loods te wachten en de deur te openen voor iemand. De mannen voor wie [medeverdachte 15] de deur heeft geopend bleken [medeverdachte 9] , [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] , die de drugs kwamen uithalen.
Verdachte heeft voor deze omstandigheden geen verklaring gegeven. Bij ieder verhoor heeft hij zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen. Hoewel de genoemde omstandigheden zonder meer om een verklaring van verdachte vragen, zal de rechtbank aan zijn stilzwijgen niet de conclusie verbinden dat het niet anders kan dan dat hij wist dat er cocaïne in de container verborgen was. De rechtbank is van oordeel dat hiermee te zeer voorbij zou worden gegaan aan de mogelijkheid dat [medeverdachte 13] buiten weten van verdachte misbruik heeft gemaakt van de onderlinge samenwerking. De rechtbank ziet een aanknopingspunt voor dit scenario in het afgeluisterde telefoongesprek van dinsdagmiddag 12 april 2016 tussen verdachte en [medeverdachte 13] . Terwijl op dat moment [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] in de loods bezig zijn om de cocaïne uit te halen, spreekt [medeverdachte 13] met verdachte over de partij afgekeurde bananen. Verdachte klaagt over een ʽsuperverliesʼ. Dit gesprek lijkt niet goed te passen bij het scenario dat verdachte diezelfde dag samen met [medeverdachte 13] een geslaagd cocaïnetransport had gerealiseerd.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte van de cocaïne wist, zodat hij moet worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2018.
[(...)]