ECLI:NL:RBAMS:2018:3861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
13/997037-16 en 13/997013-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen invoer cocaïne en deelname aan criminele drugsorganisatie met een gevangenisstraf van vijf jaar

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De zaak is voortgekomen uit het opsporingsonderzoek Riesling, dat in oktober 2015 is gestart. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen ongeveer 454 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht en deel te hebben genomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugstransporten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een prominente rol speelde in de afhandeling van de cocaïnetransporten, waarbij hij contact onderhield met verschillende medeverdachten en betrokkenen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist of in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij meewerkte aan de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/997037-16 (zaak A) en 13/997013-17 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 1 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9, 12, 13 en 17 april 2018. Op 18 mei 2018 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. J.G. Louman en B.C. Niks (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

In oktober 2015 wordt door de landelijke recherche het opsporingsonderzoek Riesling gestart. Er is een verdenking ontstaan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , eigenaren van transportbedrijf [naam bedrijf 1] in Rotterdam, betrokken zijn bij cocaïnetransporten. De politie vermoedt dat in het pand van [naam bedrijf 1] ontmoetingen plaatsvinden, waarbij zaken omtrent cocaïnetransporten besproken worden. Op 28 januari 2016 geeft de rechter-commissaris toestemming om vertrouwelijke communicatie in de kantoorruimte van [naam bedrijf 1] op te nemen (OVC). Naast het afluisteren van gesprekken in het kantoor van [naam bedrijf 1] , doet de politie ook ander onderzoek. Het onderzoek leidt uiteindelijk tot de concrete verdenkingen van zes cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, het bestaan van een criminele organisatie en witwassen. Deze feiten zouden zijn gepleegd door meerdere verdachten, in wisselende samenstelling, waarvan er - tot nu toe - 17 worden vervolgd, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [verdachte] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16] . De zaken tegen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zijn in november 2017 behandeld. De andere 15 zaken, waaronder die tegen verdachte, zijn gelijktijdig behandeld in april 2018. De rechtbank doet op 1 juni 2018 in elk van deze 15 zaken afzonderlijk uitspraak.
Tenlastelegging (zoals gewijzigd op de terechtzitting op 9 april 2018)
De verdenking tegen verdachte bestaat er kort gezegd uit dat hij, samen met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 454 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd, verstrekt, vervoerd, althans aanwezig heeft gehad. Daarnaast is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Ten aanzien van zaak A (ZD 1, medeplegen invoer 454 kilogram cocaïne)
3.1.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
Op 20 maart 2016 vertrekt het schip [naam schip] vanuit de haven van Santa Marta, Colombia, met Rotterdam als bestemming. Aan boord bevindt zich onder meer een zending van drie containers, gevuld met bananen, waaronder een container met containernummer [nummer] (hierna: container [nummer] ). Op de Bill of Lading staat het bedrijf [naam bedrijf 2] als ontbieder en kennisnemer van deze zending vermeld. [naam bedrijf 2] is het bedrijf van [medeverdachte 13] , en is gevestigd aan de [adres 2] te Den Haag. Enkele dagen voordat het schip in Rotterdam arriveert, krijgt de douane informatie binnen van de Franse ambassade, inhoudende dat deze drie containers mogelijk cocaïne bevatten. Op 7 april 2016 komt het schip in Rotterdam aan. In de bodem van container [nummer] blijkt netto ongeveer 454 kilogram cocaïne te zitten. Besloten wordt om de container gecontroleerd te laten afleveren. De cocaïne wordt daartoe uit de container gehaald en de ontstane ruimte wordt gevuld met dummypakketten. Er wordt ook een monster van 10 gram cocaïne teruggeplaatst. De vloer wordt dichtgelast, de bananen worden weer ingeladen en de container wordt voorzien van plaatsbepalings- en afluisterapparatuur.
Op 11 april 2016 wordt de container vrijgegeven en door [persoon 1] , chauffeur van [naam bedrijf 1] , opgehaald en naar een loods in Bleiswijk gebracht. Daar is de lading bananen gelost. [persoon 1] verklaart dat het de bedoeling was dat de container na het lossen leeg teruggebracht zou worden naar het containerdepot, maar dat hij van [medeverdachte 16] , planner bij [naam bedrijf 1] , opdracht kreeg om de container naar de [adres 2] in Den Haag te brengen omdat de container zou worden teruggeladen. Als hij onderweg is wordt de opdracht weer veranderd en moet de container naar een terrein van [naam bedrijf 1] aan de [adres 3] in Schiedam worden gebracht. Omstreeks 19.15 uur worden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10] door een observatieteam van de politie op het terrein van de [adres 3] gezien en wordt waargenomen dat de container wordt geopend. Rond 21.00 uur die avond vindt er een ontmoeting plaats bij de McDonald’s in de buurt van [naam bedrijf 1] tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Later voegen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] zich bij hen. Zij zijn gebracht door [medeverdachte 9] . [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] rijden met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] mee naar [naam bedrijf 1] . Daar wordt [medeverdachte 10] opgehaald, waarna zij naar het terrein aan de [adres 3] rijden. De container wordt opengemaakt. Later op de avond vindt in het pand van [naam bedrijf 1] een bespreking plaats tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] . Afgesproken wordt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de container de volgende dag naar de loods aan de [adres 2] zullen brengen.
Conform afspraak brengen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 12 april 2016 de container naar de loods aan [adres 2] . [medeverdachte 15] is in de loods aanwezig. Uit de opnames die door de apparatuur in de container zijn gemaakt blijkt dat er vanaf 10.18 uur die dag breek- en slijpgeluiden in de container te horen zijn en ook de stemmen van vier mannen. Om 15.47 uur valt de politie de loods binnen en worden de vier aanwezige mannen aangehouden. Dit zijn [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 4] . De vloer van de container blijkt deels open geslepen te zijn. Om 16.27 uur worden [medeverdachte 10] en [medeverdachte 1] aangehouden als zij bij de loods aan [adres 2] arriveren. Later die dag worden ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 16] en [verdachte] aangehouden. [medeverdachte 13] wordt op 25 juli 2016 aangehouden, nadat hij zich bij de politie heeft gemeld. [medeverdachte 6] is voortvluchtig.
3.1.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft kort gezegd het volgende aangevoerd.
Verdachte is eigenaar van het bedrijf dat de afhandeling van de bewuste container verzorgt. Verdachte heeft, op de dag dat de container aankomt en de dagen daarna, veelvuldig contact met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 6] . Verdachte communiceert onder meer met een PGP-telefoon, en dit gegeven op zich is al een indicatie dat er illegale zaken verhuld moeten worden. Uit ontcijferde PGP-berichten blijkt dat verdachte verantwoording moet afleggen over het niet vrijgeven van de container en dat hij mensen van hogerhand moet informeren. Uit pin-berichten die zijn ontvangen van de Colombiaanse autoriteiten, kan worden afgeleid dat verdachte contact onderhoudt met personen in Colombia die een groot belang hebben bij de bewuste container. Verdachte heeft gezegd dat hij de las in de container niet vertrouwt, maar vervolgens heeft hij zich toch met het transport van de – inmiddels geloste - container bemoeid.
Verdachte geeft pas op de zitting van 9 april 2018 een verklaring. Deze verklaring is volstrekt ongeloofwaardig en is daarnaast deels niet te verifiëren. De rol van verdachte in het traject speelt zich voornamelijk af nadat de container in de haven van Rotterdam is aangekomen. Verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld, door contact te onderhouden met [naam bedrijf 1] en [medeverdachte 6] . Hij heeft invloed uitgeoefend op de routering van de container. Zijn rol is daarmee essentieel en van voldoende gewicht om verdachte als medepleger van de invoer van een hoeveelheid cocaïne aan te merken. Dat hij wist dat het om 454 kilogram ging is niet komen vast te staan.
3.1.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
Verdachte staat in contact met [naam bedrijf 1] in de reguliere uitoefening van zijn werk als importeur/handelaar van fruit. De drie bewuste containers maken deel uit van een programma in samenwerking met [naam bedrijf 2] Verdachte wist niet dat in één van de containers cocaïne zat. Hij heeft verklaard dat de twee mannen bij hem aan de deur het over spullen hadden. Hij heeft het niet over verdovende middelen of cocaïne gehad. Dat is hem in de mond gelegd. Indien er bij verdachte wel sprake zou zijn geweest van wetenschap van cocaïne, moet hij worden vrijgesproken van de invoer omdat zijn handelingen zijn verricht nadat de container in Nederland is gearriveerd. Er kan daarom geen sprake zijn van invoer, hoogstens van verlengde invoer van 10 gram cocaïne. Een derde reden voor vrijspraak is dat er geen sprake is van medeplegen. De handelingen van verdachte zijn faciliterend van aard geweest. Hij heeft geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het vervoeren van de 10 gram cocaïne zodat het medeplegen niet kan worden bewezen.
3.1.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Verdachte heeft zich beziggehouden met het vervoer en de afhandeling van de drie containers. Zo benadert hij [naam bedrijf 1] om de containers te vervoeren, staat hij met (de planner van) [naam bedrijf 1] in contact over het tijdstip van vrijgeven van de containers, heeft hij contact met “hogerhand” over de vraag of de vrachtwagens van [naam bedrijf 1] op vrijdagmiddag op de containers moeten blijven wachten, is hij aanwezig bij de ontmoeting bij McDonalds op maandagavond en heeft hij contact met [medeverdachte 13] over de containers.
Verdachte heeft op de terechtzitting op 9 april 2018 voor het eerst een verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid bij de containers. Hij heeft verklaard dat hij de zending heeft overgenomen van [naam bedrijf 2] en dat hij op dat moment niet wist dat er verdovende middelen in een van de containers zaten. Op 7 april 2016 stonden ineens twee mannen bij hem aan de deur die wilden praten over spullen in een container die hij afhandelde. Die spullen moesten uiteindelijk in Bleiswijk terecht komen. De mannen gaven hem een PGP-telefoon, waarmee verdachte contact moest houden met de man die verantwoordelijk was voor het geheel. De volgende dag heeft verdachte deze man in contact gebracht met [naam bedrijf 1] .
De rechtbank overweegt dat er vraagtekens gesteld kunnen worden bij deze verklaring van verdachte. Verdachte blijft zich immers intensief bemoeien met de container en onderhoudt niet alleen contact met “hogerhand” via de PGP-telefoon maar ook met [medeverdachte 1] en met [medeverdachte 16] . Daarbij adviseert verdachte [medeverdachte 1] nog over het gebruik van deze telefoon (Je moet echt die code v je tel veranderen met de standard kan de politie zo openen…tip!). Ook blijkt uit afgeluisterde gesprekken in het kantoor van [naam bedrijf 1] dat [medeverdachte 1] met verdachte heeft afgesproken dat hij 50.000 euro voor het vervoer van de container zou krijgen ( [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] :
ʽJij hebt toch een afspraak met [naam persoon] gemaakt. Ik wil 50 ruggen hebbenʼ). Een en ander past niet goed in het scenario dat verdachte zich gedwongen zag aan iets mee te werken waar hij zich liever afzijdig van had gehouden.
Maar ook uitgaand van het scenario van verdachte is duidelijk dat verdachte wist, of in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat hij meewerkte aan de invoer van cocaïne. Verdachte heeft immers over het bezoek van de twee mannen verklaard dat zijn conclusie was dat het om verdovende middelen moest gaan. Op een vraag van de voorzitter of verdachte tijdens de ontmoeting met [medeverdachte 2] later die avond heeft gezegd dat er cocaïne in zat, heeft verdachte ‘ja’ geantwoord. Op de terechtzitting op 12 april 2018 is verdachte op deze verklaring teruggekomen. Hij verklaart dat hij nooit heeft gezegd dat hij wist dat het om cocaïne ging en dat hem dat door de voorzitter in de mond is gelegd. Echter, op de vragen wat verdachte dan bedoelde te zeggen en waar het misverstand uit heeft bestaan, beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht. De rechtbank houdt verdachte dan ook in zoverre aan zijn verklaring op de zitting van 9 april 2018.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte in ieder geval vanaf 7 april 2016 wist dat één van de containers cocaïne bevatte. Door vervolgens het verdere transport en de opslag van deze container te regelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de invoer van de cocaïne in Nederland. Dat het handelen van verdachte pas plaatsvindt nadat de containers al in Nederland zijn gearriveerd, maakt dat niet anders. Onder het invoeren wordt immers mede begrepen ‘elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn’ (artikel 1 lid 4 van de Opiumwet).
3.2.
Ten aanzien van zaak B (ZD 6, deelname aan criminele organisatie)
3.2.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft dit standpunt kort gezegd als volgt onderbouwd.
Verdachte verzorgt de administratieve afhandeling van de cocaïnetransporten. Hij communiceerde via PGP-telefoon met [medeverdachte 1] . Hieruit lijkt te kunnen worden opgemaakt dat verdachte contact heeft met personen in de organisatie van het transport.
3.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en hij heeft hiertoe kort gezegd het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft geen wetenschap van cocaïne gehad, daarom kan niet worden bewezen dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Als die wetenschap wel wordt aangenomen, moet vrijspraak volgen omdat verdachte niet heeft deelgenomen. Hij is één keer door het crimineel samenwerkingsverband gebruikt. De rol van verdachte is niet cruciaal voor de organisatie, hij wordt immers met maar één transport in verband gebracht, terwijl er in totaal zes transporten zijn geweest. Verdachte behoort niet tot de organisatie, en zijn eventuele bijdrage was eenmalig en duurde maximaal drie dagen.
3.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) bedoelde organisatie die – kortgezegd - tot oogmerk heeft het plegen van een of meer drugsdelicten, hangt nauw samen met de organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven (in het algemeen) als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van strafrecht (Sr). Het verschil ligt met name in de strafbedreiging: maximaal 6 jaar voor artikel 140 Sr en maximaal 8 jaar voor artikel 11b Ow.
Onder “organisatie” wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. [1] Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [2] Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. [3] Evenmin is vereist dat verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. [4] Wel is vereist dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven [5] , in het onderhavige geval dus van drugsmisdrijven.
Duurzaamheid en structuur
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede op basis van de in verschillende zaaksdossiers gebezigde bewijsmiddelen komt in grote lijnen het volgende beeld naar voren:
  • Transportbedrijf [naam bedrijf 1] ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 16] en in een losser verband [medeverdachte 8] ) doet regulier transportwerk, maar haalt ook containers met cocaïne op en brengt die naar afgesproken plekken (ZD 3: naar [naam bedrijf 3] , ZD 1 naar [naam bedrijf 2] ) of laadt die uit in de loods aan [adres 4] (ZD 2, ZD 5).
  • Hierbij wordt af en toe de hulp ingeroepen van [medeverdachte 10] (ZD 5, ZD 1) die als lasser hand- en spandiensten verricht voor de organisatie.
  • De hulp van [naam bedrijf 1] wordt ingeroepen door personen die betrokken zijn bij drugstransporten in containers naar de Rotterdamse en/of Antwerpse haven te weten gedurende dit onderzoek: [medeverdachte 5] (ZD’s 2, 3, 4, 5 en 7); [medeverdachte 7] (betrokken bij ZD3); [verdachte] (ZD1). Op het moment dat zij een opdracht plaatsen bij/samenwerken met [naam bedrijf 1] nemen zij deel aan de organisatie.
  • Zowel de opdrachtgevers ( [medeverdachte 5] / [medeverdachte 7] / [verdachte] ) als [naam bedrijf 1] zelf maken gebruik van de diensten van derden om informatie over containers te krijgen, deze vrij te laten geven of heimelijk in te leveren. Zo wordt bijvoorbeeld gesproken over “ [persoon 2] ”, waarmee volgens de officier van justitie een corrupte douanebeambte wordt bedoeld. Verder worden bijvoorbeeld [medeverdachte 3] en [medeverdachte 12] benaderd om aan informatie te komen of om een container heimelijk te kunnen terugplaatsen.
  • Tijdens het onderzoek Riesling zijn gedurende meer dan twee maanden gesprekken afgeluisterd in het kantoor van [naam bedrijf 1] . Deze gesprekken, waaraan diverse personen deelnemen, gaan vaak over containers waarin verdovende middelen zijn verstopt en de wijze waarop deze kunnen worden uitgeladen. In deze periode zijn zes (vermoedelijke) drugstransporten beschreven.
Er was dan ook sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Oogmerk
Dat de organisatie het oogmerk had op – in dit geval – invoer, vervoer en bezit van (grote hoeveelheden) cocaïne blijkt uit de onderschepte ladingen in ZD 1 en 2 en uit de gesprekken die in het kantoor van [naam bedrijf 1] werden gevoerd. Er werd daarbij gesproken over stukjes, kilo’s en de buitengewoon hoge vergoedingen die [naam bedrijf 1] kreeg of zou krijgen voor het werk dat werd verricht (bedragen van 50.000 euro tot 100.000 euro per transport). Uit de omstandigheid dat in de OVC-gesprekken nooit expliciet over cocaïne of verdovende middelen wordt gesproken, maar alleen over getallen, stukjes en kilo’s, blijkt dat dit voor de gespreksdeelnemers zo evident was dat het onbenoemd kon blijven. Daarnaast werd versleuteld gecommuniceerd via zogenoemde PGP-telefoons. Verdachten hebben voor deze dure en ingewikkelde manier van communiceren, die niet past bij de normale bedrijfsvoering van een transportbedrijf, geen bevredigende verklaring gegeven.
De volgende vraag is of verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie en of hij wist dat het om drugsmisdrijven ging.
[verdachte] heeft een prominente rol in zaaksdossier 1. In dat dossier benadert hij [naam bedrijf 1] om te helpen met de logistieke afhandeling van een container met verdovende middelen. Als [medeverdachte 2] hem aanvankelijk afwimpelt weet hij de volgende ochtend [medeverdachte 1] toch zover te krijgen om hem te helpen. Er wordt verder via PGP-toestellen gecommuniceerd, waarbij [verdachte] zowel met [naam bedrijf 1] als andere betrokkenen bij het transport in contact staat ( [medeverdachte 6] , [medeverdachte 13] ). Hij kent [medeverdachte 5] en spreekt hem op 9 maart 2016 op het kantoor van [naam bedrijf 1] uitgebreid over de invoer van containers met bananen, terwijl [medeverdachte 5] met zulke zaken binnen een legaal bedrijfsmatig verband niets te maken heeft (82/200 ev file 5122). Ook al is zijn deelneming aan de organisatie in dit zaaksdossier niet van lange duur te noemen, toch acht de rechtbank bewezen dat hij heeft deelgenomen aan die organisatie. Immers, hij wist van het bestaan van de illegale werkzaamheden van [naam bedrijf 1] bij het afhandelen van drugstransporten. Door met die wetenschap met [naam bedrijf 1] in zee te gaan neemt hij deel aan die organisatie.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
in de periode van 17 maart 2016 tot en met 12 april 2016 te Rotterdam en Schiedam en Den Haag en Bleiswijk, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
ten aanzien van zaak B
in de periode van 24 januari 2016 tot en met 12 april 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] en [verdachte] en [medeverdachte 10] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, en/of 10a eerste lid Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van een eventuele straf, kort gezegd rekening te houden met de volgende omstandigheden.
Verdachte is bedreigd en onder druk gezet, hij heeft onlangs een GPS-tracker onder zijn auto gevonden. Daarnaast is het zo dat de bedrijven van verdachte na zijn aanhouding zijn ingestort en in financiële problemen zijn geraakt. Verdachte heeft inmiddels een grote schuld. Hij heeft een doorstart gemaakt en het gaat goed met de onderneming. Bij een detentie zal verdachte deze onderneming kwijt raken. Een detentie zal ook desastreuze gevolgen hebben voor zijn gezin met vier kinderen.
De eis van de officier van justitie is mede ingegeven door het signaal dat uit moet gaan naar degenen die het drugsprobleem veroorzaken en de ondermijnende aspecten. Gelet op de manier waarop onze maatschappij met cocaïne omgaat, namelijk als genotsmiddel, is een dergelijk signaal niet nodig.
De raadsman verzoekt om te volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Inleiding
Het onderzoek Riesling laat een periode van zo’n 2,5 maand aan het begin van 2016 zien, waarin zes cocaïnetransporten nauwkeurig door de politie in kaart zijn gebracht. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de officier van justitie tegen 17 verdachten strafrechtelijke vervolging heeft ingesteld. Er zijn tal van aanwijzingen in het dossier te vinden dat het voor verschillende van deze verdachten niet bij deze zes transporten is gebleven. De rechtbank heeft met de officier van justitie het vermoeden dat het dossier slechts het topje van de ijsberg laat zien, mede in het licht van de afgeluisterde opmerking van [medeverdachte 1] dat hij ‘al 18 jaar aan het rotzooien is’. Voor een aantal verdachten lijkt de invoer van cocaïne in Nederland onderdeel van hun dagelijks leven. Anderen komen minder prominent naar voren.
De rechtbank zal hierna allereerst ingaan op de strafwaardigheid van de handel in cocaïne. Daarna zal de rechtbank concreet motiveren waarom verdachte de straf krijgt die de rechtbank hem zal opleggen.
Strafwaardigheid handel in cocaïne
In de discussie die de laatste jaren, onder meer in rechtszalen, wordt gevoerd, wordt regelmatig het argument gebruikt dat de handel in cocaïne lang niet zo ernstig is als door justitie wordt beweerd. Door cocaïnehandelaren wordt immers simpelweg voorzien in een behoefte die in alle lagen van de Nederlandse bevolking leeft. Er gaan steeds meer stemmen op die, kort gezegd, pleiten voor de legalisering van harddrugs. Daarbij komt dat, met name door advocaten, wordt gepleit voor het opleggen van lagere straffen aan verdachten die betrokken zijn bij de handel in cocaïne. Ook in onderzoek Riesling is dit verweer gevoerd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De discussie over het al dan niet legaliseren van de handel in cocaïne is een discussie die niet in de rechtszaal gevoerd moet worden. Het is aan de wetgever om te bepalen wat strafbaar is en wat niet. De rechter gaat daar niet over. Tot op heden is er door de wetgever, mede op basis van afspraken daarover op internationaal niveau, voor gekozen om de invoer van cocaïne in Nederland strafbaar te stellen en is hier een hoge maximumstraf op gesteld, namelijk 12 jaar gevangenisstraf. Er zijn geen signalen dat daar op afzienbare termijn verandering in zal komen. Wat er ook zij van het argument dat cocaïnehandel voorziet in een behoefte onder alle lagen van de bevolking, de strafbaarheid en grote winstgevendheid ervan brengt mee dat de georganiseerde handel in cocaïne een bijzonder ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot grootschalige drugshandel. Daarnaast is een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug te leiden tot de behoefte aan verdovende middelen bij armlastige gebruikers. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de georganiseerde handel in cocaïne lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de dader indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank is het met de raadslieden eens dat er in het onderzoek Riesling geen concrete aanwijzingen zijn dat het tot het gebruik van geweld is gekomen. Dat wil echter niet zeggen dat de cocaïne die (mede) dankzij de verdachten binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, daar helemaal los van staat. Dat verschillende verdachten niet willen verklaren omdat zij zich zorgen maken om hun veiligheid en die van hun familie, is veelzeggend. Dat de kans op geweld nooit ver weg was, blijkt ook wanneer door een van de verdachten over een onderschepte partij cocaïne wordt opgemerkt: ‘daar gaat iemand voor bloeden natuurlijk.’
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de verdachten in onderzoek Riesling lagere straffen op te leggen dan dat doorgaans aan verdachten van georganiseerde cocaïnehandel worden opgelegd.
Ten aanzien van verdachte
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een hoeveelheid cocaïne en aan deelname aan een criminele drugsorganisatie. Zoals hiervoor overwogen zijn dat kwalijke strafbare feiten. Ook als van de verklaring van verdachte wordt uitgegaan, namelijk dat hij door anderen pas bij de invoer van cocaïne is betrokken nadat het transport met de deklading van verdachte al onderweg was, blijkt uit het dossier dat verdachte vervolgens een prominente rol is gaan spelen in het geheel. Hij is degene die, met het oog op de illegale lading, een alternatieve transporteur ( [naam bedrijf 1] ) regelt en daarbij persoonlijk via een PGP-telefoon de betrokkenen aanstuurt. Hij is aanwezig bij een ontmoeting tussen verschillende verdachten bij de McDonalds. De cocaïne was ten tijde van het merendeel van deze gedragingen weliswaar reeds in beslag genomen en in de container bevond zich slechts het teruggeplaatste monster van 10 gram, maar verdachte raakte hier pas na zijn aanhouding van op de hoogte. Hij was steeds in de veronderstelling, of moest redelijkerwijs in de veronderstelling zijn, dat er nog een grote hoeveelheid cocaïne in de container zat. Dit heeft hem er niet toe gebracht, aangenomen dat hij inderdaad pas op het laatste moment en in zekere zin tegen wil en dank bij het transport is betrokken, om naar de politie te stappen, maar hij heeft daarentegen de hiervoor beschreven prominente rol op zich genomen. Bij die rol past een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de rechtbank mede rekening houdt met de bijzonder grote hoeveelheid cocaïne (ruim 450 kilogram) die met dit transport gemoeid was. De rechtbank heeft ook gekeken naar de straf die aan andere betrokkenen bij dit transport is opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de verschillende persoonlijke omstandigheden die door de raadsman naar voren zijn gebracht, maar heeft hierin weinig aanleiding gezien om de straf te matigen. Verdachte heeft een foute keuze gemaakt en is verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Verdachte dient hiervan zelf de gevolgen te dragen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die de rechtbank aan verdachte oplegt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte te laten voortduren. Het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis wordt daarom afgewezen.

8.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. geld, USD 229,00;
10 diverse administratie;
11 zaktelefoon Acer;
12 veerdruk pistool.
8.1.
Onttrekking aan het verkeer
Het voorwerp met nummer 12 behoort aan verdachte toe. Nu dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Teruggave aan verdachte
De overige voorwerpen zullen aan verdachte worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’;
ten aanzien van zaak B
‘deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid, en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
VIJF (5) JAREN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: veerdruk pistool.
Gelast de teruggave aan verdachte van: geld, USD 229,00, diverse administratie en zaktelefoon Acer.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2018.

Voetnoten

1.HR NJ 2008, 72
2.Bv. HR NJ 1998, 225
3.HR NJ 2008, 72
4.Bv NJ 2007, 336
5.HR NJ 1998, 225