ECLI:NL:RBAMS:2018:3860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
13/997083-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak deelname aan criminele drugsorganisatie na onderzoek naar cocaïnetransporten

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met cocaïnetransporten. De zaak was onderdeel van het opsporingsonderzoek Riesling, dat in oktober 2015 was gestart door de landelijke recherche. De verdachte, geboren in 1986 en werkzaam bij een transportbedrijf, werd verdacht van betrokkenheid bij zes cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. Tijdens de rechtszittingen in april 2018 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder afgeluisterde gesprekken en getuigenverklaringen. De officier van justitie stelde dat de verdachte op een zondag door een medeverdachte werd geïntroduceerd bij een transportbedrijf, waar afspraken werden gemaakt over het in ontvangst nemen van een container. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van criminele activiteiten en dat zijn handelen binnen de normale werkzaamheden viel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat hij deelnam aan een organisatie met het oogmerk op drugsmisdrijven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij deel uitmaakte van de criminele organisatie en sprak hem vrij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997083-16 (Promis)
Datum uitspraak: 1 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9, 12, 13 en 17 april 2018. Het onderzoek op de terechtzitting is gesloten op 18 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. J.G. Louman en B.C. Niks (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.J. Comans, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

In oktober 2015 wordt door de landelijke recherche het opsporingsonderzoek Riesling gestart. Er is een verdenking ontstaan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , eigenaren van transportbedrijf [naam bedrijf 1] in Rotterdam, betrokken zijn bij cocaïnetransporten. De politie vermoedt dat in het pand van [naam bedrijf 1] ontmoetingen plaatsvinden, waarbij zaken omtrent cocaïnetransporten besproken worden. Op 28 januari 2016 geeft de rechter-commissaris toestemming om vertrouwelijke communicatie in de kantoorruimte van [naam bedrijf 1] op te nemen (OVC). Naast het afluisteren van gesprekken in het kantoor van [naam bedrijf 1] , doet de politie ook ander onderzoek. Het onderzoek leidt uiteindelijk tot de concrete verdenkingen van zes cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, het bestaan van een criminele organisatie en witwassen. Deze feiten zouden zijn gepleegd door meerdere verdachten, in wisselende samenstelling, waarvan er - tot nu toe - 17 worden vervolgd, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [verdachte] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16] . De zaken tegen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zijn in november 2017 behandeld. De andere 15 zaken, waaronder die tegen verdachte, zijn gelijktijdig behandeld in april 2018. De rechtbank doet op 1 juni 2018 in elk van deze 15 zaken afzonderlijk uitspraak.
Tenlastelegging
De verdenking tegen verdachte bestaat er kort gezegd uit dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft hiertoe kort gezegd het volgende aangevoerd.
Verdachte werkt bij [naam bedrijf 2] . Er wordt van hem gebruik gemaakt doordat er geen melding wordt gemaakt van een verbroken zegel of ontbrekende lading. Het is opvallend dat verdachte op een zondag door [medeverdachte 5] bij [naam bedrijf 1] wordt geïntroduceerd en dat er afspraken worden gemaakt over het in ontvangst nemen van een container en de zegel die wordt gebruikt. Verdachte verschaft het crimineel samenwerkingsverband de gelegenheid om het openen en sluiten van een container onopgemerkt te laten. Daarmee is hij faciliterend aan het verdovende middelen traject. Uit de manier van werken blijkt dat verdachte wist van het oogmerk van crimineel handelen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en hij heeft hiertoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
Het voeren van één gesprek op zondag bij [naam bedrijf 1] levert geen deelneming aan een verboden organisatie op, zelfs niet als die ontmoeting leidt tot het inklaren van een container op maandagochtend. Een en ander valt binnen de normale werkzaamheden van verdachte. Er is niet de minste aanwijzing dat verdachte zou hebben geweten dat zijn bemoeienis ten doel zou hebben gehad een eerder transport van verdovende middelen te maskeren. Verdachte komt, op één na, in geen enkel zaaksdossier in onderzoek Riesling voor. Daarnaast is het zo dat het afwikkelen van een lege container, waar de drugs al zijn uitgehaald, onvoldoende is voor een bewezenverklaring.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) bedoelde organisatie die – kortgezegd - tot oogmerk heeft het plegen van een of meer drugsdelicten, hangt nauw samen met de organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven (in het algemeen) als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van strafrecht (Sr). Het verschil ligt met name in de strafbedreiging: maximaal 6 jaar voor artikel 140 Sr en maximaal 8 jaar voor artikel 11b Ow.
Onder “organisatie” wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. [1] Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [2] Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. [3] Evenmin is vereist dat verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. [4] Wel is vereist dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven [5] , in het onderhavige geval dus van drugsmisdrijven.
Duurzaamheid en structuur
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede op basis van de in verschillende zaaksdossiers gebezigde bewijsmiddelen komt in grote lijnen het volgende beeld naar voren:
  • Transportbedrijf [naam bedrijf 1] ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 16] en in een losser verband [medeverdachte 8] ) doet regulier transportwerk, maar haalt ook containers met cocaïne op en brengt die naar afgesproken plekken (ZD 3: naar [bedrijf 1] , ZD 1 naar [bedrijf 2] ) of laadt die uit in de loods aan [adres 2] (ZD 2, ZD 5).
  • Hierbij wordt af en toe de hulp ingeroepen van [medeverdachte 10] (ZD 5, ZD 1) die als lasser hand- en spandiensten verricht voor de organisatie.
  • De hulp van [naam bedrijf 1] wordt ingeroepen door personen die betrokken zijn bij drugstransporten in containers naar de Rotterdamse en/of Antwerpse haven te weten gedurende dit onderzoek: [medeverdachte 5] (ZD’s 2, 3, 4, 5 en 7); [medeverdachte 7] (betrokken bij ZD3); [medeverdachte 12] (ZD1). Op het moment dat zij een opdracht plaatsen bij/samenwerken met [naam bedrijf 1] nemen zij deel aan de organisatie.
  • Zowel de opdrachtgevers ( [medeverdachte 5] / [medeverdachte 7] / [medeverdachte 12] ) als [naam bedrijf 1] zelf maken gebruik van de diensten van derden om informatie over containers te krijgen, deze vrij te laten geven of heimelijk in te leveren. Zo wordt bijvoorbeeld gesproken over “ [naam] ”, waarmee volgens de officier van justitie een corrupte douanebeambte wordt bedoeld. Verder worden bijvoorbeeld [medeverdachte 3] en [verdachte] benaderd om aan informatie te komen of om een container heimelijk te kunnen terugplaatsen.
  • Tijdens het onderzoek Riesling zijn gedurende meer dan twee maanden gesprekken afgeluisterd in het kantoor van [naam bedrijf 1] . Deze gesprekken, waaraan diverse personen deelnemen, gaan vaak over containers waarin verdovende middelen zijn verstopt en de wijze waarop deze kunnen worden uitgeladen. In deze periode zijn zes (vermoedelijke) drugstransporten beschreven.
Er was dan ook sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Oogmerk
Dat de organisatie het oogmerk had op – in dit geval – invoer, vervoer en bezit van (grote hoeveelheden) cocaïne blijkt uit de onderschepte ladingen in ZD 1 en 2 en uit de gesprekken die in het kantoor van [naam bedrijf 1] werden gevoerd. Er werd daarbij gesproken over stukjes, kilo’s en de buitengewoon hoge vergoedingen die [naam bedrijf 1] kreeg of zou krijgen voor het werk dat werd verricht (bedragen van 50.000 euro tot 100.000 euro per transport). Uit de omstandigheid dat in de OVC-gesprekken nooit expliciet over cocaïne of verdovende middelen wordt gesproken, maar alleen over getallen, stukjes en kilo’s, blijkt dat dit voor de gespreksdeelnemers zo evident was dat het onbenoemd kon blijven. Daarnaast werd versleuteld gecommuniceerd via zogenoemde PGP-telefoons. Verdachten hebben voor deze dure en ingewikkelde manier van communiceren, die niet past bij de normale bedrijfsvoering van een transportbedrijf, geen bevredigende verklaring gegeven.
De volgende vraag is of verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie en of hij wist dat het om drugsmisdrijven ging.
[verdachte] komt voor in zaaksdossier 3. In dat dossier lijkt er na het lossen van tassen met cocaïne bij [bedrijf 1] pallets een probleem te zijn. In die tassen zouden nieuwe zegels zitten om, na het uithalen van de verdovende middelen, te verhullen dat die container reeds zou zijn geopend. [medeverdachte 2] spreekt hierover met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] komt hierop met de oplossing. Hij kent iemand bij [naam bedrijf 2] , het bedrijf waarheen de container moest worden gebracht. In het weekend introduceert hij [verdachte] aan [medeverdachte 2] op het kantoor van [naam bedrijf 1] , waarbij [medeverdachte 2] met [verdachte] afspreekt dat [medeverdachte 2] de container op maandagmorgen vroeg naar [naam bedrijf 2] kan brengen. Dit gebeurt ook, waarna [verdachte] de reguliere lading uit de container ’s ochtends vroeg lost. Volgens getuige [getuige] van [naam bedrijf 2] is dit een ongebruikelijke gang van zaken. Het heeft er dan ook alle schijn van dat [verdachte] persoonlijk de container heeft gelost om te verhullen dat de zegels reeds waren verbroken.
Echter, voor de wetenschap (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) van [verdachte] dat hij hiermee deelnam aan een organisatie die als oogmerk had het plegen van een of meer
drugsmisdrijven ontbreekt het bewijs. Hoewel het voor de hand ligt dat [verdachte] moest weten dat de container reeds geopend was en dat die eerdere opening verbloemd moest worden, kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat hij wist dat het om verdovende middelen ging die uit die container waren gehaald. Hiervoor ontbreekt het bewijs. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2018.

Voetnoten

1.HR NJ 2008, 72
2.Bv. HR NJ 1998, 225
3.HR NJ 2008, 72
4.Bv NJ 2007, 336
5.HR NJ 1998, 225