ECLI:NL:RBAMS:2018:3859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
13/997005-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak deelname aan criminele drugsorganisatie

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met cocaïnetransporten. De zaak volgde uit een uitgebreid opsporingsonderzoek, genaamd Riesling, dat in oktober 2015 was gestart door de landelijke recherche. Dit onderzoek leidde tot verdenkingen van meerdere cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, waarbij verschillende verdachten betrokken waren. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, die pleitten voor vrijspraak van de verdachte, en van de argumenten van de verdediging.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van de organisatie. Hoewel de verdachte betrokken was bij het ophalen van een container met bananen en vermoedelijk cocaïne, was er geen bewijs dat hij wist dat hij handelde voor een criminele organisatie. De rechtbank benadrukte dat voor deelname aan een criminele organisatie vereist is dat de verdachte weet dat de organisatie zich bezighoudt met misdrijven, in dit geval drugsmisdrijven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als deelnemer aan de organisatie en sprak hem vrij van de tenlastelegging.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van het bewijs en de argumenten van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997005-17 (Promis)
Datum uitspraak: 1 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9, 12, 13 en 17 april 2018. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 18 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. J.G. Louman en B.C. Niks (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

In oktober 2015 wordt door de landelijke recherche het opsporingsonderzoek Riesling gestart. Er is een verdenking ontstaan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , eigenaren van transportbedrijf [naam bedrijf 1] in Rotterdam, betrokken zijn bij cocaïnetransporten. De politie vermoedt dat in het pand van [naam bedrijf 1] ontmoetingen plaatsvinden, waarbij zaken omtrent cocaïnetransporten besproken worden. Op 28 januari 2016 geeft de rechter-commissaris toestemming om vertrouwelijke communicatie in de kantoorruimte van [naam bedrijf 1] op te nemen (OVC). Naast het afluisteren van gesprekken in het kantoor van [naam bedrijf 1] , doet de politie ook ander onderzoek. Het onderzoek leidt uiteindelijk tot de concrete verdenkingen van zes cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, het bestaan van een criminele organisatie en witwassen. Deze feiten zouden zijn gepleegd door meerdere verdachten, in wisselende samenstelling, waarvan er - tot nu toe - 17 worden vervolgd, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [verdachte] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16] . De zaken tegen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zijn in november 2017 behandeld. De andere 15 zaken, waaronder die tegen verdachte, zijn gelijktijdig behandeld in april 2018. De rechtbank doet op 1 juni 2018 in elk van deze 15 zaken afzonderlijk uitspraak.
Tenlastelegging
De verdenking tegen verdachte bestaat er kort gezegd uit dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft hiertoe kort gezegd het volgende aangevoerd.
Verdachte is degene die in zaaksdossier 7 de container met bananen en cocaïne in de haven van Rotterdam heeft opgehaald en naar [naam bedrijf 1] heeft gebracht. Een andere chauffeur zou, conform de transportopdracht, deze container ophalen om te vervoeren toen bleek dat verdachte dat al had gedaan. Deze omstandigheden zijn opmerkelijk en het is ook opmerkelijk dat verdachte geen tekst en uitleg wenst te geven. Het voorgaande is echter onvoldoende om te bewijzen dat verdachte het oogmerk had op de (medeplichtigheid bij de) invoer van een partij cocaïne.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie. De bijdrage van verdachte zou bestaan uit het vervoeren van een container met daar in bananen en 30 kilogram cocaïne. Er is echter geen bewijs ter zake de wetenschap bij verdachte van cocaïne. Verdachte heeft een transportopdracht gekregen en heeft deze uitgevoerd. Er was geen aanleiding om te veronderstellen dat er iets niet in de haak was. De veronderstelling van de recherche, dat verdachte de container bij [naam bedrijf 1] langs heeft gebracht zodat de cocaïne eruit kan worden gehaald, vindt geen steun in het dossier. Subsidiair is het zo dat verdachtes deelneming niet van een ‘zekere duur en intensiteit’ is geweest. Ook kom die reden dient vrijspraak te volgen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) bedoelde organisatie die – kortgezegd - tot oogmerk heeft het plegen van een of meer drugsdelicten, hangt nauw samen met de organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven (in het algemeen) als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van strafrecht (Sr). Het verschil ligt met name in de strafbedreiging: maximaal 6 jaar voor artikel 140 Sr en maximaal 8 jaar voor artikel 11b Ow.
Onder “organisatie” wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. [1] Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [2] Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. [3] Evenmin is vereist dat verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. [4] Wel is vereist dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven [5] , in het onderhavige geval dus van drugsmisdrijven.
Duurzaamheid en structuur
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede op basis van de in verschillende zaaksdossiers gebezigde bewijsmiddelen komt in grote lijnen het volgende beeld naar voren:
  • Transportbedrijf [naam bedrijf 1] ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 16] en in een losser verband [medeverdachte 8] ) doet regulier transportwerk, maar haalt ook containers met cocaïne op en brengt die naar afgesproken plekken (ZD 3: naar [naam bedrijf 2] , ZD 1 naar [naam bedrijf 3] ) of laadt die uit in de loods aan [straatnaam] (ZD 2, ZD 5).
  • Hierbij wordt af en toe de hulp ingeroepen van [medeverdachte 10] (ZD 5, ZD 1) die als lasser hand- en spandiensten verricht voor de organisatie.
  • De hulp van [naam bedrijf 1] wordt ingeroepen door personen die betrokken zijn bij drugstransporten in containers naar de Rotterdamse en/of Antwerpse haven te weten gedurende dit onderzoek: [medeverdachte 5] (ZD’s 2, 3, 4, 5 en 7); [medeverdachte 7] (betrokken bij ZD3); [medeverdachte 12] (ZD1). Op het moment dat zij een opdracht plaatsen bij/samenwerken met [naam bedrijf 1] nemen zij deel aan de organisatie.
  • Zowel de opdrachtgevers ( [medeverdachte 5] / [medeverdachte 7] / [medeverdachte 12] ) als [naam bedrijf 1] zelf maken gebruik van de diensten van derden om informatie over containers te krijgen, deze vrij te laten geven of heimelijk in te leveren. Zo wordt bijvoorbeeld gesproken over “ [naam] ”, waarmee volgens de officier van justitie een corrupte douanebeambte wordt bedoeld. Verder worden bijvoorbeeld [medeverdachte 3] en [medeverdachte 11] benaderd om aan informatie te komen of om een container heimelijk te kunnen terugplaatsen.
  • Tijdens het onderzoek Riesling zijn gedurende meer dan twee maanden gesprekken afgeluisterd in het kantoor van [naam bedrijf 1] . Deze gesprekken, waaraan diverse personen deelnemen, gaan vaak over containers waarin verdovende middelen zijn verstopt en de wijze waarop deze kunnen worden uitgeladen. In deze periode zijn zes (vermoedelijke) drugstransporten beschreven.
Er was dan ook sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Oogmerk
Dat de organisatie het oogmerk had op – in dit geval – invoer, vervoer en bezit van (grote hoeveelheden) cocaïne blijkt uit de onderschepte ladingen in ZD 1 en 2 en uit de gesprekken die in het kantoor van [naam bedrijf 1] werden gevoerd. Er werd daarbij gesproken over stukjes, kilo’s en de buitengewoon hoge vergoedingen die [naam bedrijf 1] kreeg of zou krijgen voor het werk dat werd verricht (bedragen van 50.000 euro tot 100.000 euro per transport). Uit de omstandigheid dat in de OVC-gesprekken nooit expliciet over cocaïne of verdovende middelen wordt gesproken, maar alleen over getallen, stukjes en kilo’s, blijkt dat dit voor de gespreksdeelnemers zo evident was dat het onbenoemd kon blijven. Daarnaast werd versleuteld gecommuniceerd via zogenoemde PGP-telefoons. Verdachten hebben voor deze dure en ingewikkelde manier van communiceren, die niet past bij de normale bedrijfsvoering van een transportbedrijf, geen bevredigende verklaring gegeven.
De volgende vraag is of verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie en of hij wist dat het om drugsmisdrijven ging.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde deelneming aan de criminele organisatie. Van [verdachte] kan worden vastgesteld dat hij op 8 maart 2016 te 13.23 uur een container heeft opgehaald waarin, naast de regulier lading van bananen, vermoedelijk cocaïne heeft gezeten. Hij deed dat terwijl hij niet te boek stond als de transporteur die de opdracht had om de betreffende container bij [bedrijf 1] op te halen. Hij heeft daarbij bovendien gebruik gemaakt van een frauduleus verkregen cargopas van [bedrijf 2] . De pincode om de container op te halen ( [nummer] ), was dezelfde als die [medeverdachte 5] op het kantoor van [naam bedrijf 1] tweemaal voorlas op 7 maart 2016, een dag eerder. [verdachte] ’ telefoonnummer stond opgeslagen in de telefoon van [medeverdachte 7] . [verdachte] heeft de bananen omstreeks 17.00 uur gelost bij [bedrijf 3] en de lege container is om 19.13 teruggebracht naar [bedrijf 1] . Ondanks deze verdachte omstandigheden ontbreekt het bewijs dat [verdachte] de container in opdracht van medeverdachten in dit onderzoek heeft opgehaald of waar hij met de container nog meer is geweest dan bij [bedrijf 3] . Niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] wist dat hij reed voor de organisatie, noch dat hij wist dat zich verdovende middelen in de container bevonden.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2018.

Voetnoten

1.HR NJ 2008, 72
2.Bv. HR NJ 1998, 225
3.HR NJ 2008, 72
4.Bv NJ 2007, 336
5.HR NJ 1998, 225