ECLI:NL:RBAMS:2018:3857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
13/997036-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met een gevangenisstraf van vijf jaar

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 1 juni 2018 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de invoer van cocaïne centraal. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 454 kilogram cocaïne in Nederland. Het onderzoek, dat begon in oktober 2015, leidde tot verdenkingen van meerdere cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, waarbij de verdachte een cruciale rol speelde in de organisatie. Tijdens de zittingen in april 2018 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder afgeluisterde gesprekken en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen een ondersteunende rol had, maar een onmisbare schakel was in de invoer van de cocaïne. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen handelingen had verricht die direct verband hielden met de invoer van de cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar wogen. De rechtbank benadrukte dat de georganiseerde handel in cocaïne een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving en dat zware straffen noodzakelijk zijn om anderen af te schrikken van deelname aan dergelijke criminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997036-16 (Promis)
Datum uitspraak: 1 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9, 13 en 19 april 2018. Op 18 mei 2018 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. J.G. Louman en B.C. Niks (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Kleiman, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

In oktober 2015 wordt door de landelijke recherche het opsporingsonderzoek Riesling gestart. Er is een verdenking ontstaan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , eigenaren van transportbedrijf [naam bedrijf 1] in Rotterdam, betrokken zijn bij cocaïnetransporten. De politie vermoedt dat in het pand van [naam bedrijf 1] ontmoetingen plaatsvinden, waarbij zaken omtrent cocaïnetransporten besproken worden. Op 28 januari 2016 geeft de rechter-commissaris toestemming om vertrouwelijke communicatie in de kantoorruimte van [naam bedrijf 1] op te nemen (OVC). Naast het afluisteren van gesprekken in het kantoor van [naam bedrijf 1] , doet de politie ook ander onderzoek. Het onderzoek leidt uiteindelijk tot de concrete verdenkingen van zes cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, het bestaan van een criminele organisatie en witwassen. Deze feiten zouden zijn gepleegd door meerdere verdachten, in wisselende samenstelling, waarvan er - tot nu toe - 17 worden vervolgd, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16] . De zaken tegen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zijn in november 2017 behandeld. De andere 15 zaken, waaronder die tegen verdachte, zijn gelijktijdig behandeld in april 2018. De rechtbank doet op 1 juni 2018 in elk van deze 15 zaken afzonderlijk uitspraak.
Tenlastelegging (zoals gewijzigd op de terechtzitting op 9 april 2018)
De verdenking tegen verdachte bestaat er kort gezegd uit dat hij, samen met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 454 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd, verstrekt, vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
Op 20 maart 2016 vertrekt het schip [naam schip] vanuit de haven van Santa Marta, Colombia, met Rotterdam als bestemming. Aan boord bevindt zich onder meer een zending van drie containers, gevuld met bananen, waaronder een container met containernummer [nummer] (hierna: container [nummer] ). Op de Bill of Lading staat het bedrijf [naam bedrijf 2] als ontbieder en kennisnemer van deze zending vermeld. [naam bedrijf 2] is het bedrijf van [medeverdachte 13] , en is gevestigd aan de [adres 2] . Enkele dagen voordat het schip in Rotterdam arriveert, krijgt de douane informatie binnen van de Franse ambassade, inhoudende dat deze drie containers mogelijk cocaïne bevatten. Op 7 april 2016 komt het schip in Rotterdam aan. In de bodem van container [nummer] blijkt netto ongeveer 454 kilogram cocaïne te zitten. Besloten wordt om de container gecontroleerd te laten afleveren. De cocaïne wordt daartoe uit de container gehaald en de ontstane ruimte wordt gevuld met dummypakketten. Er wordt ook een monster van 10 gram cocaïne teruggeplaatst. De vloer wordt dichtgelast, de bananen worden weer ingeladen en de container wordt voorzien van plaatsbepalings- en afluisterapparatuur.
Op 11 april 2016 wordt de container vrijgegeven en door [persoon 1] , chauffeur van [naam bedrijf 1] , opgehaald en naar een loods in Bleiswijk gebracht. Daar is de lading bananen gelost. [persoon 1] verklaart dat het de bedoeling was dat de container na het lossen leeg teruggebracht zou worden naar het containerdepot, maar dat hij van [medeverdachte 16] , planner bij [naam bedrijf 1] , opdracht kreeg om de container naar de [adres 2] te brengen omdat de container zou worden teruggeladen. Als hij onderweg is wordt de opdracht weer veranderd en moet de container naar een terrein van [naam bedrijf 1] aan de [adres 3] worden gebracht. Omstreeks 19.15 uur worden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] door een observatieteam van de politie op het terrein van [adres 3] gezien en wordt waargenomen dat de container wordt geopend. Rond 21.00 uur die avond vindt er een ontmoeting plaats bij de McDonald’s in de buurt van [naam bedrijf 1] tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 12] . Later voegen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] zich bij hen. Zij zijn gebracht door [verdachte] . [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] rijden met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] mee naar [naam bedrijf 1] . Daar wordt [medeverdachte 9] opgehaald, waarna zij naar het terrein aan [adres 3] rijden. De container wordt opengemaakt. Later op de avond vindt in het pand van [naam bedrijf 1] een bespreking plaats tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] . Afgesproken wordt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de container de volgende dag naar de loods aan de [adres 2] zullen brengen.
Conform afspraak brengen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 12 april 2016 de container naar de loods aan de [adres 2] . [medeverdachte 15] is in de loods aanwezig. Uit de opnames die door de apparatuur in de container zijn gemaakt blijkt dat er vanaf 10.18 uur die dag breek- en slijpgeluiden in de container te horen zijn en ook de stemmen van vier mannen. Om 15.47 uur valt de politie de loods binnen en worden de vier aanwezige mannen aangehouden. Dit zijn [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] , [verdachte] en [medeverdachte 4] . De vloer van de container blijkt deels open geslepen te zijn. Om 16.27 uur worden [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] aangehouden als zij bij de loods aan de [adres 2] arriveren. Later die dag worden ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 12] aangehouden. [medeverdachte 13] wordt op 25 juli 2016 aangehouden, nadat hij zich bij de politie heeft gemeld. [medeverdachte 6] is voortvluchtig.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft kort gezegd het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft [medeverdachte 14] betrokken bij het lossen van de container en hij heeft [medeverdachte 4] begeleid. Het is opvallend dat verdachte in elf maanden tijd vier keer naar Colombia is gereisd, de laatste keer was drie dagen voordat de boot met de container met cocaïne vertrok. Uit de pin-berichten die van de Colombiaanse autoriteiten zijn ontvangen blijkt dat verdachte informatie doorgeeft aan [medeverdachte 4] , die deze informatie vervolgens doorgeeft aan de mensen in Colombia. Verdachte is een onmisbare schakel in de informatievoorziening naar de verzenders van de partij cocaïne in Colombia. Verdachte heeft, al voordat de cocaïne was ingevoerd, uitvoeringshandelingen verricht. Deze handelingen bij elkaar genomen zijn voldoende om verdachte als medepleger aan te merken.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
De gedragingen van verdachte met betrekking tot het feit zijn niet voldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Hij dient eerder te worden gezien als medeplichtige, maar medeplichtigheid is niet ten laste gelegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte een belangrijke rol heeft gehad in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het transport. Ook om die reden kan van medeplegen geen sprake zijn. Dat verdachte kort voor vertrek van de boot in Colombia is geweest, berust op louter toeval. Zijn verklaring op dat punt is niet onaannemelijk.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt dat hij verschillende handelingen heeft verricht die, direct of indirect, met de bewuste container met cocaïne te maken hebben. Verdachte haalt [medeverdachte 4] op van het vliegveld, regelt twee keer een hotelkamer voor hem, hij huurt twee keer een auto, koopt gereedschap en rijdt [medeverdachte 4] rond, onder meer op 11 april 2016 naar de McDonald’s en op 12 april 2016 naar de loods waarin de container staat. Daarnaast regelt verdachte dat [medeverdachte 14] komt om te helpen met sjouwen, en [medeverdachte 14] zit op 11 en 12 april 2016 bij verdachte in de auto. Verdachte heeft verklaard dat hij dit tegen betaling van 5.000 euro in opdracht van ene [persoon 2] heeft gedaan. De rechtbank gelooft deze verklaring echter niet. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek is van de Colombiaanse autoriteiten informatie ontvangen met betrekking tot het cocaïnetransport. [medeverdachte 4] zou deel uitmaken van de organisatie die de cocaïne naar Nederland heeft verzonden en hij zou door die organisatie aangewezen zijn om de cocaïne er in Nederland uit te halen. Van de Colombiaanse autoriteiten zijn ook pin-berichten ontvangen afkomstig uit Blackberry telefoons van personen die met [medeverdachte 4] samenwerkten. In die pin-berichten wordt onder meer gesproken over een persoon die ‘ [bijnaam verdachte] ’ en ‘ [bijnaam 2 verdachte] ’ wordt genoemd. De politie concludeert dat hiermee een en dezelfde persoon, te weten verdachte wordt bedoeld. De rechtbank is het met deze conclusie van de politie eens. Verdachte heeft ter zitting bovendien verklaard dat hij door [medeverdachte 4] ‘ [bijnaam 2 verdachte] ’ (‘ [bijnaam 2 verdachte] ’ in het Spaans) werd genoemd. Blijkbaar stond verdachte in contact met de organisatie in Colombia die de cocaïne naar Nederland heeft verzonden. De rechtbank wordt in die overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte meermalen naar Colombia is gereisd. Bij de laatste reis is verdachte drie dagen voordat het schip [naam schip] uit de haven van Santa Marta vertrok, zelf ook uit Santa Marta vertrokken. Verdachte heeft verklaard dat die reizen waren vanwege zijn Colombiaanse minnares, maar die verklaring vindt de rechtbank niet geloofwaardig, onder meer nu verdachte dit op geen enkele manier heeft geconcretiseerd en deze verklaring dus niet te verifiëren valt.
Het is vervolgens de vraag waar het voorgaande toe leidt.
Uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ ruim moet worden geïnterpreteerd. Daaronder wordt namelijk ook begrepen: ‘elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.’ Omdat aan verdachte medeplegen ten laste is gelegd, hoeft niet te worden bewezen dat hij zelf dergelijke handelingen heeft verricht. De feitelijke handelingen in dit traject zijn met name verricht door anderen. Verdachte kan als medepleger van de invoer worden aangemerkt, wanneer zijn bijdrage aan de invoer van voldoende gewicht is. De raadsman heeft bepleit dat de rol van verdachte meer die van een medeplichtige is. Verdachte is meer ondersteunend bezig geweest, zodat zijn rol van onvoldoende gewicht is om medeplegen te kunnen bewijzen. De rechtbank is dit niet met de raadsman eens. Verdachte was een onmisbare schakel tussen de Colombiaanse organisatie enerzijds en de personen belast met het uithalen van de cocaïne in Nederland anderzijds. Verdachte was niet slechts een onwetende chauffeur die op pad werd gestuurd, maar juist degene die alles regelde, zodat uiteindelijk de cocaïne in Nederland uit de container kon worden gehaald. In de pin-berichten wordt ook door de Colombiaanse organisatie benoemd dat verdachte de verantwoordelijkheid draagt. Dat verdachte direct en indirect met de organisatie in Colombia in contact stond, is voor de rechtbank extra aanleiding om aan te nemen dat de rol van verdachte in het geheel groter is geweest dan hij zelf doet voorkomen.
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat verdachtes bijdrage aan de invoer van een (grote) hoeveelheid cocaïne van voldoende gewicht is om hem als medepleger van die invoer aan te kunnen merken. Daarmee is het ten laste gelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 17 maart 2016 tot en met 12 april 2016 te Rotterdam en Schiedam en Den Haag en Bleiswijk en Santa Marta (Colombia), tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de hoofdstraf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Inleiding
Het onderzoek Riesling laat een periode van zo’n 2,5 maand aan het begin van 2016 zien, waarin zes cocaïnetransporten nauwkeurig door de politie in kaart zijn gebracht. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de officier van justitie tegen 17 verdachten strafrechtelijke vervolging heeft ingesteld. Er zijn tal van aanwijzingen in het dossier te vinden dat het voor verschillende van deze verdachten niet bij deze zes transporten is gebleven. De rechtbank heeft met de officier van justitie het vermoeden dat het dossier slechts het topje van de ijsberg laat zien, mede in het licht van de afgeluisterde opmerking van [medeverdachte 1] dat hij ‘al 18 jaar aan het rotzooien is’. Voor een aantal verdachten lijkt de invoer van cocaïne in Nederland onderdeel van hun dagelijks leven. Anderen komen minder prominent naar voren.
De rechtbank zal hierna allereerst ingaan op de strafwaardigheid van de handel in cocaïne. Daarna zal de rechtbank concreet motiveren waarom verdachte de straf krijgt die de rechtbank hem zal opleggen.
Strafwaardigheid handel in cocaïne
In de discussie die de laatste jaren, onder meer in rechtszalen, wordt gevoerd, wordt regelmatig het argument gebruikt dat de handel in cocaïne lang niet zo ernstig is als door justitie wordt beweerd. Door cocaïnehandelaren wordt immers simpelweg voorzien in een behoefte die in alle lagen van de Nederlandse bevolking leeft. Er gaan steeds meer stemmen op die, kort gezegd, pleiten voor de legalisering van harddrugs. Daarbij komt dat, met name door advocaten, wordt gepleit voor het opleggen van lagere straffen aan verdachten die betrokken zijn bij de handel in cocaïne. Ook in onderzoek Riesling is dit verweer gevoerd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De discussie over het al dan niet legaliseren van de handel in cocaïne is een discussie die niet in de rechtszaal gevoerd moet worden. Het is aan de wetgever om te bepalen wat strafbaar is en wat niet. De rechter gaat daar niet over. Tot op heden is er door de wetgever, mede op basis van afspraken daarover op internationaal niveau, voor gekozen om de invoer van cocaïne in Nederland strafbaar te stellen en is hier een hoge maximumstraf op gesteld, namelijk 12 jaar gevangenisstraf. Er zijn geen signalen dat daar op afzienbare termijn verandering in zal komen. Wat er ook zij van het argument dat cocaïnehandel voorziet in een behoefte onder alle lagen van de bevolking, de strafbaarheid en grote winstgevendheid ervan brengt mee dat de georganiseerde handel in cocaïne een bijzonder ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot grootschalige drugshandel. Daarnaast is een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug te leiden tot de behoefte aan verdovende middelen bij armlastige gebruikers. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de georganiseerde handel in cocaïne lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de dader indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank is het met de raadslieden eens dat er in het onderzoek Riesling geen concrete aanwijzingen zijn dat het tot het gebruik van geweld is gekomen. Dat wil echter niet zeggen dat de cocaïne die (mede) dankzij de verdachten binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, daar helemaal los van staat. Dat verschillende verdachten niet willen verklaren omdat zij zich zorgen maken om hun veiligheid en die van hun familie, is veelzeggend. Dat de kans op geweld nooit ver weg was, blijkt ook wanneer door een van de verdachten over een onderschepte partij cocaïne wordt opgemerkt: ‘daar gaat iemand voor bloeden natuurlijk.’
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de verdachten in onderzoek Riesling lagere straffen op te leggen dan dat doorgaans aan verdachten van georganiseerde cocaïnehandel worden opgelegd.
Ten aanzien van verdachte
Verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld bij de invoer van 454 kilogram cocaïne. Verdachte stond in contact met de organisatie in Colombia, maar speelde ook in Nederland een belangrijke rol bij het begeleiden van [medeverdachte 4] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen was verdachte niet ondersteunend, maar was hij een onmisbare schakel. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij [medeverdachte 14] bij zijn illegale activiteiten heeft betrokken, en zo een actieve rol heeft gespeeld in de ondermijnende aspecten van grootschalige cocaïnehandel. Het voorgaande maakt dat de rechtbank aan verdachte een zwaardere straf zal opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.

8.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. lasmachine Kemmpi;
2 handtakel Estil;
3 slijpmachine De Walt;
4 cirkelzaag De Walt;
5 lier met ketting Estil;
6 containerslot;
7 slijpsel;
8 takel Estil;
9 lasapparatuur (kap);
10 slijpmachine
11 fles water Spa;
12 fles water Spa;
13 zaktelefoon Blackberry;
14 zaktelefoon Samsung;
15 zaktelefoon Nokia;
16 zaktelefoon Sagem;
17 zaktelefoon GM;
18 zaktelefoon Nokia;
19 72 stuks XTC;
20 zaktelefoon Blackberry.
De raadsman heeft namens verdachte verzocht om teruggave van de zaktelefoons met nummers 14 – 18.
8.1.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen met nummers 1 - 10, 13 – 18 en 20 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard. Ten aanzien van de mobiele telefoons met nummers 14 – 18 merkt de rechtbank nog op dat deze in de loods zijn aangetroffen en dus vermoedelijk zijn gebruikt bij het plegen van het feit. Daarom worden deze niet aan verdachte terug gegeven, maar verbeurd verklaard.
8.2.
Onttrekking aan het verkeer
Het voorwerp met nummer 19 behoort ook aan verdachte toe. Nu dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, en van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
8.3.
Teruggave aan verdachte
De voorwerpen met nummers 11 en 12 zullen aan verdachte worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.’
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
VIJF (5) JAREN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
de hiervoor onder nummers 1 – 10, 13 – 18 en 20 genoemde voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
het hiervoor onder nummer 19 genoemde voorwerp.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
de hiervoor onder nummers 11 en 12 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2018.