7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Inleiding
Het onderzoek Riesling laat een periode van zo’n 2,5 maand aan het begin van 2016 zien, waarin zes cocaïnetransporten nauwkeurig door de politie in kaart zijn gebracht. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de officier van justitie tegen 17 verdachten strafrechtelijke vervolging heeft ingesteld. Er zijn tal van aanwijzingen in het dossier te vinden dat het voor verschillende van deze verdachten niet bij deze zes transporten is gebleven. De rechtbank heeft met de officier van justitie het vermoeden dat het dossier slechts het topje van de ijsberg laat zien, mede in het licht van de afgeluisterde opmerking van [medeverdachte 1] dat hij ‘al 18 jaar aan het rotzooien is’. Voor een aantal verdachten lijkt de invoer van cocaïne in Nederland onderdeel van hun dagelijks leven. Anderen komen minder prominent naar voren.
De rechtbank zal hierna allereerst ingaan op de strafwaardigheid van de handel in cocaïne. Daarna zal de rechtbank concreet motiveren waarom verdachte de straf krijgt die de rechtbank hem zal opleggen.
Strafwaardigheid handel in cocaïne
In de discussie die de laatste jaren, onder meer in rechtszalen, wordt gevoerd, wordt regelmatig het argument gebruikt dat de handel in cocaïne lang niet zo ernstig is als door justitie wordt beweerd. Door cocaïnehandelaren wordt immers simpelweg voorzien in een behoefte die in alle lagen van de Nederlandse bevolking leeft. Er gaan steeds meer stemmen op die, kort gezegd, pleiten voor de legalisering van harddrugs. Daarbij komt dat, met name door advocaten, wordt gepleit voor het opleggen van lagere straffen aan verdachten die betrokken zijn bij de handel in cocaïne. Ook in onderzoek Riesling is dit verweer gevoerd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De discussie over het al dan niet legaliseren van de handel in cocaïne is een discussie die niet in de rechtszaal gevoerd moet worden. Het is aan de wetgever om te bepalen wat strafbaar is en wat niet. De rechter gaat daar niet over. Tot op heden is er door de wetgever, mede op basis van afspraken daarover op internationaal niveau, voor gekozen om de invoer van cocaïne in Nederland strafbaar te stellen en is hier een hoge maximumstraf op gesteld, namelijk 12 jaar gevangenisstraf. Er zijn geen signalen dat daar op afzienbare termijn verandering in zal komen. Wat er ook zij van het argument dat cocaïnehandel voorziet in een behoefte onder alle lagen van de bevolking, de strafbaarheid en grote winstgevendheid ervan brengt mee dat de georganiseerde handel in cocaïne een bijzonder ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot grootschalige drugshandel. Daarnaast is een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug te leiden tot de behoefte aan verdovende middelen bij armlastige gebruikers. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de georganiseerde handel in cocaïne lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de dader indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De rechtbank is het met de raadslieden eens dat er in het onderzoek Riesling geen concrete aanwijzingen zijn dat het tot het gebruik van geweld is gekomen. Dat wil echter niet zeggen dat de cocaïne die (mede) dankzij de verdachten binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, daar helemaal los van staat. Dat verschillende verdachten niet willen verklaren omdat zij zich zorgen maken om hun veiligheid en die van hun familie, is veelzeggend. Dat de kans op geweld nooit ver weg was, blijkt ook wanneer door een van de verdachten over een onderschepte partij cocaïne wordt opgemerkt: ‘daar gaat iemand voor bloeden natuurlijk.’
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de verdachten in onderzoek Riesling lagere straffen op te leggen dan dat doorgaans aan verdachten van georganiseerde cocaïnehandel worden opgelegd.
Ten aanzien van verdachte
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van vijf cocaïnetransporten, en dat binnen een periode van nog geen drie maanden. Het is ontluisterend om in de OVC-gesprekken te lezen hoe makkelijk verdachte over de invoer van, soms grote, hoeveelheden cocaïne spreekt: ‘deze is een klein klusje’ als hij spreekt over een partij van 30 kilo cocaïne. Hij reageert laconiek wanneer een partij cocaïne van ruim 200 kilo is onderschept: ‘ken gebeuren, doorgaan he’. Verdachte heeft een organiserende rol bij alle vijf de transporten. Door of namens verdachte is naar voren gebracht dat hij namens anderen bij [transportbedrijf B.V.] met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in gesprek ging en dat hij eigenlijk slechts bemiddelde. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen enkele ondersteuning biedt voor dit scenario. Verdachte spreekt telkens in de ik-vorm of wij-vorm: ‘Ik heb een bakje onderweg’, ‘er is sowieso iemand van ons bij’ en ‘ik heb met jou een afspraak 75’. De rechtbank rekent het verdachte daarbij zwaar aan dat hij als initiatiefnemer personen uit de bovenwereld, die in de transportsector of in de haven van Rotterdam werken, betrekt bij de handel in cocaïne. De organiserende rol van verdachte, en in het bijzonder deze actieve ondermijning door verdachte zijn voor de rechtbank aanleiding om aan verdachte een lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsvrouw naar voren gebracht, zijn voor de rechtbank geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Verdachte heeft immers bewust de keuze gemaakt om strafbare feiten te plegen en de consequenties daarvan zijn dan ook voor hemzelf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die de rechtbank aan verdachte oplegt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte te laten voortduren. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.