ECLI:NL:RBAMS:2018:3757

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
C/13/628868 / HA ZA 17-511
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen appartementseigenaren over vloerbedekking en kamergewijze verhuur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen appartementseigenaren over de vloerbedekking in hun appartementen en de kamergewijze verhuur van een van de appartementen. De eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], hebben zich beklaagd over geluidsoverlast van de bovenliggende woning van gedaagde, die sinds 1 januari 2015 het appartement verhuurt. De eisers stellen dat de harde vloerbedekking in strijd is met de splitsingsakte en het modelreglement, dat voorschrijft dat vloerbedekking van een zodanige samenstelling moet zijn dat contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de harde vloerbedekking niet voldoet aan de norm van 10 dB voor contactgeluidisolatie, zoals vereist in de splitsingsakte. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat de vloerbedekking al aanwezig was voordat de splitsing plaatsvond en dat hij inmiddels zachte vloerbedekking heeft gelegd.

Daarnaast vorderen de eisers dat de gedaagde de kamergewijze verhuur van zijn appartement staakt, omdat dit in strijd zou zijn met de splitsingsakte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feitelijke situatie van verhuur aan meerdere personen die niet in relatie tot elkaar staan, inderdaad in strijd is met de bepalingen van de splitsingsakte. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om binnen vier maanden de kamergewijze verhuur te staken en gestaakt te houden, en heeft ook de buitengerechtelijke kosten van de eisers toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/628868 / HA ZA 17-511
Vonnis van 28 februari 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.J.M.T. van Maarle te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.J. van Riessen te Amsterdam.
Eisers zullen hierna [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en gezamenlijk [eisers] worden genoemd en gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 mei 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 12 juli 2017, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 december 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij notariële akte van splitsing van 16 juni 2010 (hierna: de splitsingsakte) is het pand aan de [adres] te [plaats] gesplitst in vier appartementen. In de splitsingsakte is het ‘Modelreglement van splitsing bij splitsing in appartementsrechten’ van 2 januari 1992 (hierna: het modelreglement) op de splitsing van toepassing verklaard, met uitzondering van de bijbehorende annex I.
2.2.
In het modelreglement is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(..)
G. Gebruik, beheer en onderhoud van de privé gedeelten
Artikel 17
1. Iedere eigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte, mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.
(..)
4. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privé gedeelte te gebruiken overeenkomstig de daaraan nader in de akte gegeven bestemming.
(..)
5. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.
(..).”
2.3.
In de splitsingsakte zijn, voor zover hier relevant, de volgende aanvullingen op en/of wijzigingen van het modelreglement vastgesteld:

Artikel 17
De eerste zin van lid 4 wordt gewijzigd in:
“Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privé-gedeelte te gebruiken overeenkomstig de bestemming”.
Deze is voor elk van de privé-gedeelten: woning met berging voor privé-doeleinden.
(..)
Voorts is niet toegestaan de privé-gedeelten te exploiteren als pension of kamerverhuurbedrijf.
Lid 5 wordt vervangen door:
“Met uitzondering van de sanitaire ruimten van alle appartementsrechten dient de vloerbedekking van de privé-gedeelten van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Ter beperking van hinderlijke contactgeluiden, zoals het lopen van personen en schuiven van meubilair in het gebouw, is het verboden min of meer harde vloerbedekkingen, zoals parket, plavuizen, marmer en dergelijke aan te brengen, tenzij wordt aangetoond dat de contactgeluidisolatie van de kale vloer inclusief de vloerbedekking een waarde bereikt van Ico=tien decibel (10 Db) of meer. Dit betekent dat de harde vloerbedekking zoals gemeld uitsluitend is toegestaan wanneer het aanbrengen op deskundige wijze zal geschieden met een zogenaamde zwevende vloer, zodat deze vloerbedekking niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer of de wanden en geen hinder kan ontstaan voor de overige eigenaren van het gebouw.”
2.4.
[eisers] huurde aanvankelijk de souterrainwoning (begane grond en kelderverdieping) van het pand. Op 2 mei 2013 heeft zij dit appartement(srecht) in eigendom verkregen.
2.5.
[gedaagde] is sinds 1 december 2014 eigenaar van het appartement(srecht) gelegen op de eerste verdieping van het pand. Dit appartement bevindt zich direct boven het appartement van [eisers] Sinds 1 januari 2015 heeft [gedaagde] het appartement verhuurd.
2.6.
[eisers] heeft zich in februari 2015 tot [gedaagde] gewend om zich te beklagen over overlast, veroorzaakt door geluiden vanuit zijn appartement.
2.7.
In mei 2015 heeft [eisers] zich tot haar rechtsbijstandverzekeraar SRK Rechtsbijstand (hierna: SRK) gewend.
2.8.
Bij brief van 5 juni 2015 heeft SRK [gedaagde] bericht dat [eisers] (geluids)overlast vanuit zijn appartement ervaart en [gedaagde] verzocht binnen een termijn van 10 dagen informatie aan te leveren waaruit blijkt dat de vloerbedekking van zijn appartement voldoet aan de in artikel 17 van het modelreglement, zoals dat is aangevuld in de splitsingsakte, gestelde voorwaarden waaraan een vloerbedekking in privégedeelten dient te voldoen.
2.9.
[gedaagde] heeft per e-mail van 17 juni 2015 als volgt op de brief gereageerd:
“(..) Eindelijk heb ik uw schrijven ontvangen. Ik zit in het buitenland en ben niet altijd in staat contact te houden met het thuisfront.
Korte reactie: ondanks dat de vloer erin is gelegd door de vorige eigenaar én dat uw cliënten daartegen toentertijd (meer dan een jaar) niets tegen hebben ondernomen én dat ik van de overige bewoners van het huis al vernomen heb dat mijn huurders zich als nette bewoners gedragen, besef ik me dat een verandering in de soort mensen die boven je komen wonen (van echtpaar naar werkende jongeren) wel degelijk invloed kan hebben op je woongenot.
Ik heb dan ook besloten om mijn dierbare onderburen tegemoet te komen door in het woongedeelte en de slaapkamers vloerbedekking incl extra isolatie te leggen. Er ligt nu namelijk al een afdoende isolatie laag, dus een extra laag en vloerbedekking is ruimschoots voldoende.
(..)
Ik ben vanaf begin juli in NL voor een tijdje en ga het dan regelen. Nog even twee weekjes geduld dus.”
2.10.
Bij brief van 3 november 2015 heeft SRK [gedaagde] het volgende bericht:
“(..)
In uw mail van 17 juni jl. heeft u aangekondigd passende maatregelen te zullen treffen opdat de door cliënten ondervonden overlast zou worden opgeheven. Het is cliënten onbekend of en zo ja welke aanpassingen u heeft doorgevoerd in het door u verhuurde appartement. Wat hier ook van zij, de overlast is nog steeds aanwezig.
(..)
Met inachtneming van het voorgaande verzoek – en voor zover nodig sommeer – ik u ten laatste malebinnen 14 dagen na heden:
  • het bewijs te leveren waaruit blijkt dat de harde vloer voldoet aan de splitsingsakte en het splitsingsreglement dan wel te bevestigen dat u, binnen een termijn van drie weken nadien, een geluidsonderzoek zult laten uitvoeren op uw kosten; of
  • te bevestigen dat de vereiste maatregelen zoals genoemd onder alinea twee binnen termijn van drie weken nadien zullen worden getroffen; of
  • te bevestigen dat de harde vloerbedekking door zachte vloerbedekking met ondervloer zal worden vervangen die geluidsisolerend zal zijn binnen een termijn van drie weken nadien.
(..)”
2.11.
[gedaagde] heeft op deze brief per e-mail van 17 november 2015 als volgt gereageerd:
“(..) Het spijt mij dat uw cliënten nog steeds last ondervinden van mijn huurders. Ik heb de nodige maatregelen getroffen om de vermeende geluidsoverlast te beperken. (..) Natuurlijk zijn er geluiden te horen die gewoon leefgebruik met zich meebrengen maar nooit buiten de grenzen van redelijkheid en nooit op ongeoorloofde momenten. [plaats] is over het algemeen zeer gehorig qua woonsituatie. (..)
Mijn huurders werken de hele dag, ze gaan om ongeveer 8 uur de deur uit en komen ’s avonds om en nabij 1900 uur weer terug. Door de week liggen ze uiterlijk om 2400 uur in bed. Ze trekken standaard hun schoenen uit als ze in huis zijn. Ze gedragen zich naar ik verneem als fatsoenlijke huurders.
In het appartement ligt al jaren (ik bezit het appartement 1 jaar) een zwevende vloer inclusief geluidsisolatiefolie volgens Europese richtlijnen dempend tot -10 dB. Er zijn tapijten gelegd in de huiskamer, rubber strips geplakt op de deuren en deze week worden de deuren nog een keer bijgeschaafd op de punten waar zij contact maken met de deurpost. (..). Ik hoop dat we als goede buren tot een oplossing kunnen komen, in redelijkheid. (..)”.
2.12.
Vervolgens heeft GeluidBuro ( [naam 1] en [naam 2] ) in opdracht van [eisers] een akoestisch onderzoek verricht naar de contactgeluidisolatie van de woningscheidende constructies tussen de appartementen van [eisers] en [gedaagde] en daarover op 16 november 2016 gerapporteerd. In dat rapport is als conclusie opgenomen:
"(..) Uit de resultaten blijkt dat de isolatie-index voor contactgeluid voor de gemeten woningscheidende constructies varieert van Ico = 0 dB tot Ico = + 6 dB.
Hiermee wordt niet voldaan aan de bepaling zoals opgenomen in het splitsingsreglement (Ico+10 dB).
Op basis van de norm NEN 1070 kunnen de gemeten contactgeluidisolaties als ‘onvoldoende’ tot ‘voldoende’ gekwalificeerd worden.
Om de contactgeluidisolaties tussen de beide woningen te verbeteren, dient rekening te worden gehouden met de geluidwerende voorzieningen (of akoestisch gelijkwaardig) zoals omschreven in dit rapport. (..)”
2.13.
Op 10 mei 2017 heeft [eisers] de onderhavige dagvaarding uitgebracht.
2.14.
Op 26 mei 2017 heeft [gedaagde] zachte vloerbedekking (tapijt) in zijn appartement (over het laminaat) laten leggen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, na vermindering van eis, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [gedaagde] veroordeelt:
A. om, binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis,
- de harde vloerbedekking uit zijn appartement [adres] te [plaats] te verwijderen, en
- de kamergewijze verhuur van dat appartement te staken en gestaakt te houden,
alles op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling(en) te voldoen, waarbij een aangebroken dag heeft te gelden als een hele dag;
in de buitengerechtelijke kosten, thans begroot op € 925,-, exclusief btw;
in de (na)kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Harde vloerbedekking
4.1.
Aan de gevorderde veroordeling van [gedaagde] de harde voerbedekking te verwijderen, heeft [eisers] het volgende ten grondslag gelegd. Uit artikel 17 lid 5 van het modelreglement, zoals gewijzigd in de splitsingsakte, volgt dat er geen onredelijke hinder (aan de bewoners van de andere appartementen) mag worden toegebracht en dat een harde vloerbedekking slechts is toegestaan als wordt aangetoond dat de contactgeluidisolatie van de kale vloer, inclusief de vloerbedekking, een waarde bereikt van 10 dB of meer. Volgens [eisers] voldoet de door [gedaagde] in zijn appartement aangebrachte harde vloerbedekking, gezien het uitgebrachte rapport van Geluidburo, hier niet aan, ondervindt [eisers] hierdoor geluidsoverlast en is hiermee (voorts) sprake van hinder in de zin van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
[gedaagde] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat [eisers] deze vordering niet kan baseren op artikel 17 van het modelreglement, zoals gewijzigd in de splitsingsakte. Volgens [gedaagde] kan slechts de vereniging van eigenaren (hierna: de VvE) eventuele vorderingen op bepalingen uit het modelreglement (en de splitsingsakte) baseren en kunnen de individuele leden van de VvE dit niet.
4.3.
Dit verweer slaagt niet. Zowel [gedaagde] als [eisers] zijn als appartementseigenaren en leden van de VvE gebonden aan het bepaalde in het modelreglement en de splitsingsakte. Artikel 17 lid 5 van het modelreglement, zoals gewijzigd in de splitsingsakte, is bedoeld om de belangen van de (individuele) appartementseigenaren te beschermen. Dit betekent dat [eisers] zich op de overtreding van dat artikel kan beroepen en op grond van artikel 3:296 BW nakoming van die bepaling door [gedaagde] kan vorderen.
4.4.
[gedaagde] heeft voorts tot zijn verweer aangevoerd dat de harde vloerbedekking, een laminaatvloer, reeds in het appartement lag toen het appartement werd gesplitst en de VvE werd opgericht, zodat de regels die gelden voor het aanbrengen van een harde vloerbedekking niet van toepassing zijn en dat, zo begrijpt de rechtbank althans, [eisers] ook geen belang meer heeft bij haar vordering op dit punt, nu er inmiddels zachte vloerbedekking (tapijt) over de laminaatvloer is gelegd.
4.5.
[eisers] heeft niet bestreden dat de harde vloerbedekking er al lag voordat het pand werd gesplitst. Zij heeft evenwel naar voren gebracht dat zij aanvankelijk geen overlast ondervond van de harde vloerbedekking, maar dat zij dit inmiddels, nu het appartement wordt bewoond door meerdere (jong)volwassen personen, wel doet.
4.6.
De vraag of [gedaagde] , gezien de aanwezige harde vloerbedekking in zijn appartement, in strijd handelt met het in de splitsingsakte gewijzigde artikel 17 lid 5 van het modelreglement (en of die strijd is weggenomen door het leggen van tapijt over die harde vloerbedekking), vergt een uitleg van de splitsingsakte. Daarbij komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan. Deze bedoeling dient naar objectieve maatstaven te worden afgeleid uit de omschrijving in die akte, bezien in het licht van de gehele inhoud van de akte. De rechtszekerheid vergt dat daarbij slechts acht mag worden geslagen op gegevens die voor derden uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven splitsingsstukken kenbaar zijn (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078, en van 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337).
4.7.
Het in de splitsingsakte opgenomen gewijzigde artikel 17 lid 5 van het modelreglement laat zich in twee onderdelen opsplitsen, te weten enerzijds in een voorschrift dat de vloerbedekking van de privé-gedeelten van een zodanige samenstelling moet zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan en anderzijds in een verbod dat er geen harde vloerbedekking in de appartementen mag worden aangebracht, tenzij dit aanbrengen op deskundige wijze geschiedt met een zogenoemde zwevende vloer. Nu niet (langer) in geschil is dat de harde vloerbedekking zich ten tijde van het opstellen van deze bepaling reeds in het appartement van [gedaagde] bevond, is geen sprake van het ‘aanbrengen van een harde vloerbedekking’. Dit brengt met zich dat de voorschriften dat (door [gedaagde] ) moet worden aangetoond dat de contactgeluidisolatie van de kale vloer inclusief de vloerbedekking een waarde bereikt van 10 Db en dat er een zogenaamde zwevende vloer moet zijn, niet op onderhavige situatie van toepassing zijn. Voor een uitleg dat het voorschrift van een zwevende vloer ook voor reeds aanwezige harde vloerbedekkingen zou gelden, biedt de splitsingsakte onvoldoende aanknopingspunten.
4.8.
Voor zover [eisers] (daarnaast) aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat de reeds aanwezige harde vloerbedekking (ook) in strijd zou zijn met het voorschrift dat de vloerbedekking van de privé-gedeelten van een zodanige samenstelling dient te zijn dat contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan, wordt het volgende overwogen. Het genoemde voorschrift lijkt zich, anders dan het hiervoor besproken verbod, niet (slechts) te richten op toekomstige situaties waarin een nieuwe vloer wordt aangebracht, maar (ook) op bestaande situaties. Bij dit voorschrift is evenwel, anders dan bij het verbod, geen concrete norm gesteld. Waar voor het aanbrengen van een (nieuwe) harde vloerbedekking geldt dat de contactgeluidisolatie van de kale vloer inclusief de vloerbedekking een waarde moet bereiken van 10 Db of meer, is ten aanzien van de aanwezige vloerbedekking niet meer bepaald dan dat deze ‘van een zodanige samenstelling dient te zijn dat contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan’. [eisers] heeft haar stelling, voor zover ingenomen, dat de vloerbedekking van [gedaagde] , ook thans nog, van een zodanige samenstelling is als hiervoor bedoeld, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , de zich in het dossier bevindende stukken en het door partijen gevoerde debat, onvoldoende gemotiveerd. Het volgende is daartoe redengevend.
4.9.
In het in opdracht van [eisers] opgestelde rapport van het Geluidburo van 16 november 2016 is geconcludeerd dat de isolatie-index voor contactgeluid voor de gemeten woningscheidende constructies (tussen de appartementen van [gedaagde] en [eisers] ) varieert tussen 0 dB en +6 dB en dat de gemeten contactgeluidisolaties, afgezet tegen de in de splitsingsakte genoemde norm voor aan te brengen harde vloerbedekkingen, als ‘onvoldoende’ tot ‘voldoende’ kunnen worden gekwalificeerd. [gedaagde] heeft ter comparitie erkend dat de laminaatvloer, zoals die destijds is aangebracht, waarschijnlijk niet van een zodanige samenstelling is dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan, zijnde de norm die voor de vloer in het appartement van [gedaagde] geldt, zodat ervan mag worden uitgegaan dat de vloerbedekking niet aan die norm voldeed. De situatie, zoals die aan de orde was toen de dagvaarding werd uitgebracht, is inmiddels evenwel gewijzigd. [gedaagde] heeft in mei 2017 immers zachte vloerbedekking (tapijt) over het laminaat in het appartement laten leggen. [eisers] heeft onvoldoende concreet gesteld dat, ook nadat dit tapijt was gelegd, de samenstelling van de vloerbedekking thans nog zo is dat contactgeluiden niet zo veel mogelijk worden tegengegaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [eisers] in randnummer 31 van haar dagvaarding naar voren heeft gebracht dat zij zich, ‘nu [gedaagde] niet bereid is om zijn verplichtingen na te komen, aangezien de zachte vloerbedekking niet is aangebracht’, genoodzaakt zag (ook) dit geschilpunt aan de rechtbank voor te leggen. Ook zij zag in het leggen van tapijt kennelijk een oplossing op dit punt. [eisers] heeft weliswaar gesteld dat zij nog altijd geluidsoverlast ervaart, maar die stelling is, in het licht van het voorgaande, onvoldoende concreet om daarop de conclusie te baseren dat de vloerbedekking in het appartement van [gedaagde] thans nog in strijd met genoemd voorschrift is. Nu [eisers] niet afzonderlijk heeft toegelicht waarom de samenstelling van de vloer, los het voorgaande, hinder toebrengt op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, komt haar tot slot geen geslaagd beroep op artikel 5:37 BW toe.
4.10.
Gelet op het voorgaande zal de gevorderde veroordeling van [gedaagde] om de harde vloerbedekking uit zijn appartement te verwijderen, worden afgewezen.
Kamergewijze verhuur
4.11.
Aan het gevorderde staken en gestaakt houden van de kamergewijze verhuur legt [eisers] het volgende ten grondslag. [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens haar door het appartement in strijd met artikel 17 lid 4 van het modelreglement, zoals gewijzigd in de splitsingsakte, kamergewijs te verhuren. [gedaagde] verhuurt het appartement kamergewijs, nu hij de kamers van zijn appartement aan vier (jong)volwassenen, die niet tot één gezin behoren, verhuurt. Dat [gedaagde] de huurovereenkomst zo heeft ingekleed dat het appartement op papier als één geheel, en niet per kamer, aan die vier bewoners wordt verhuurd, maakt dat niet anders. Het afzonderlijk verhuren van de kamers van het appartement geeft veel meer overlast, terwijl de bedoeling van de bepalingen ter zake overlast (artikelen 17 en 24 van het modelreglement) juist is dat het rustig woongenot van de bewoners wordt nagestreefd. Er is voorts sprake van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW, gezien de wijze waarop de huurders van [gedaagde] zich (hebben) gedragen, aldus [eisers]
4.12.
[gedaagde] betwist dat sprake is van kamergewijze verhuur en dat de wijze waarop hij zijn appartement verhuurt in strijd is met de splitsingsakte en het modelreglement.
4.13.
Ook de beantwoording van de vraag of de wijze waarop [gedaagde] zijn appartement verhuurt in strijd is met het bepaalde in artikel 17 lid 4 van het modelreglement, zoals dit is gewijzigd in de splitsingsakte, vergt een uitleg van de splitsingsakte op een wijze als hiervoor in r.o. 4.6 is omschreven.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat het - in de splitsingsakte gewijzigde artikel 17 lid 4 van het modelreglement - voorgeschreven gebruik van het appartement als ‘woning met berging voor privédoeleinden’ (zie r.o. 2.3) er niet aan de weg staat dat het appartement aan meerdere volwassen (al dan niet gezamenlijk) wordt verhuurd. Voor zover een dergelijke of andere samenstelling voor de gebruikers van de boven- of ondergelegen appartementen tot enige mate van (geluids)overlast leidt, geldt dat dit in een stedelijke omgeving, waarin doorgaans vele panden zijn gesplitst met toepassing van een modelreglement, tot in zekere mate moet worden geduld. In dit geval is aan dit voorgeschreven gebruik evenwel een nadere beperking gesteld. In de splitsingsakte is immers voorts als wijziging opgenomen dat het niet is toegestaan de privé-gedeelten te exploiteren als kamerverhuurbedrijf. Naar objectieve maatstaven dient hieronder te worden verstaan dat (de kamers van) het appartement niet aan meerdere personen, die niet in (gezins)relatie tot elkaar staan, mag/mogen worden verhuurd.
4.15.
Bij de beoordeling van de vraag of de situatie in het appartement van [gedaagde] hiermee strijdig is, dus of er sprake is van kamerverhuur, moet gekeken worden naar de feitelijke situatie. Vaststaat dat [gedaagde] niet zelf in het appartement woont en dat hij het appartement sinds 1 januari 2015 verhuurt. Ter comparitie is met partijen vastgesteld dat [gedaagde] het appartement inmiddels aan drie (en niet vier, zoals [eisers] aanvankelijk stelde) volwassen personen, die niet in relatie tot elkaar staan, verhuurt. [gedaagde] heeft weliswaar naar voren gebracht dat deze drie volwassenen het appartement op basis van één gezamenlijk huurcontract huren en de huur gezamenlijk afdragen, maar op het door [gedaagde] overgelegde huurcontract staan evenwel slechts twee van de drie huurders vermeld. [gedaagde] heeft daarbij erkend dat inmiddels één van de in het contract genoemde huurders is vervangen door een andere huurder. Nu [gedaagde] heeft verklaard dat hij er van is uitgegaan dat die huurder (met zijn toestemming) is vervangen door een vriend van de overige huurders, maar hier niet heel concreet over kon verklaren en hij ook geen nieuw huurcontract in het geding heeft gebracht waarop de drie huidige huurders staan vermeld, moet het er voor worden gehouden dat er weliswaar één huurcontract tussen [gedaagde] en twee met name genoemde huurders bestaat, maar dat de feitelijke situatie zo is dat die huurders - onder datzelfde huurcontract - kunnen worden (en ook worden) vervangen. Dit sluit aan bij en ondersteunt het betoog van [eisers] dat zij er op 31 oktober 2017 mee werd geconfronteerd dat de huurders van het appartement van [gedaagde] (zelfstandig) op zoek zijn gegaan naar een nieuwe (mede)huurder. [eiser sub 1] heeft immers verklaard dat er die avond de hele tijd bij [eisers] werd aangebeld door personen die kwamen informeren of er een kamer te huur was. Toen [eiser sub 1] zich daarop naar het appartement van [gedaagde] had begeven om bij de aanwezige huurders te informeren of dit het geval was, werd volgens [eiser sub 1] door die huurders bevestigd dat ze een nieuwe huurder zochten. Met de mededeling van [gedaagde] dat hij hier geen weet van had en dat hij aannam dat er een vriend van de huurders in het appartement was of zou komen wonen, heeft hij dit betoog, mede in het licht van het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.16.
Nu uit het voorgaande volgt dat de feitelijke situatie zo is dat het appartement wordt verhuurd aan (minimaal) drie volwassen personen die niet in relatie tot elkaar staan en ook (kunnen) worden vervangen door anderen, rechtvaardigt dit de conclusie dat het onderhavige gebruik van het appartement in strijd is met het gewijzigde artikel 17 lid 4 van het modelreglement en daarom niet is toegestaan.
4.17.
Tot slot leidt ook de inhoud van het door [gedaagde] overgelegde (ongedateerde) afwijzende besluit van de gemeente Amsterdam , stadsdeel West , op het handhavingsverzoek van [eiser sub 2] van 8 oktober 2015 niet tot een ander oordeel, nu de daarin gemaakte beoordeling niet ziet op de vraag of de situatie in het appartement van [gedaagde] in strijd is met het modelreglement en de splitsingsakte, maar op de vraag of sprake is van een overtreding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Uit het besluit kan worden afgeleid dat de toezichthouder bij het appartement is gaan kijken en toen heeft geconstateerd dat geen sprake is van strijd met de daarop rustende bestemming, te weten de bestemming Woondoeleinden (W). Dat deze constatering gebaseerd is op de omstandigheid dat sprake was van één huurcontract en, blijkens het besluit, daarop de conclusie is gebaseerd dat ‘daarom geen sprake is van kamerverhuur’, betekent niet dat in deze procedure tot eenzelfde conclusie moet worden gekomen. In het voorgaande is reeds toegelicht waarom er, ondanks de verhuur op basis van één huurcontract, feitelijk toch sprake is van kamerverhuur.
4.18.
Het voorgaande leidt tot toewijzing van de gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot het staken en gestaakt houden van de kamergewijze verhuur van zijn appartement. Nu de vordering reeds op grond van strijd met artikel 17 lid 4 van het gewijzigde modelreglement zal worden toegewezen, behoeft de door [eisers] gestelde onrechtmatige hinder (artikel 5:37 BW) geen afzonderlijke bespreking. In de omstandigheid dat de belangen van derden (de huurders van [gedaagde] ) bij deze veroordeling zijn betrokken, ziet de rechtbank aanleiding om, zoals door [gedaagde] is verzocht, [gedaagde] een langere termijn te gunnen om aan de veroordeling te voldoen dan door [eisers] is gevorderd. [gedaagde] zal worden veroordeeld om de kamergewijze verhuur binnen vier maanden na de betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden.
4.19.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om de gevorderde dwangsom toe te wijzen, met dien verstande dat die dwangsom ambtshalve zal worden gemaximeerd tot na te melden bedrag.
Buitengerechtelijke kosten
4.20.
[eisers] stelt buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en heeft in dit verband een vergoeding van € 925,-, exclusief btw, gevorderd. [gedaagde] heeft hiertegen geen (inhoudelijk) verweer gevoerd. Het gevorderde bedrag is conform het advies in het rapport BGK-integraal 2013 betreffende vorderingen van onbepaalde waarde. Voorts kan het redelijk worden geacht dat [eisers] in de gegeven omstandigheden de desbetreffende kosten heeft gemaakt. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.
Proces- en nakosten
4.21.
Nu partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.22.
In het betoog van [gedaagde] dat [eisers] op het punt van de vloerbedekking nodeloos deze procedure zou zijn gestart, nu [gedaagde] reeds had aangekondigd dat hij tapijt zou leggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andere verdeling te komen of om [eisers] te veroordelen in de daadwerkelijk door [gedaagde] gemaakte proceskosten, zoals door [gedaagde] is verzocht. [eisers] heeft op het punt van de vloerbedekking niet nodeloos geprocedeerd, nu [gedaagde] , blijkens de in r.o. 2.9 geciteerde e-mail, reeds op 17 juni 2015 had aangekondigd dat hij het tapijt ‘binnenkort’ zou laten leggen en dat [eisers] ‘nog twee weekjes geduld moest hebben’, maar vervolgens bijna twee jaar heeft gewacht met het nakomen van die toezegging. Partijen hebben weliswaar in de tussenliggende periode verschillende pogingen gedaan om alternatieve oplossingen te verzinnen, maar nu [gedaagde] , ondanks de door hem herhaalde toezeggingen, in mei 2017 nog altijd geen tapijt had gelegd of had laten leggen, heeft [eisers] er geen rekening mee meer mee hoeven te houden dat het tapijt, toen zij de dagvaarding op 10 mei 2017 uitbracht, diezelfde maand nog zou worden gelegd.
4.23.
De door [eisers] gevorderde nakosten, vermeerderd met wettelijke rente, zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis de kamergewijze verhuur van zijn appartement in het pand aan de [adres] te [plaats] te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom te betalen aan [eisers] van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 10.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten aan [eisers] te betalen,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Bongers-Scheijde en op 28 februari 2018 in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bakker, in tegenwoordigheid van de griffier.