Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. F.P. Slewe.
Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT), dat de rechtbank op de dag van de zitting had ontvangen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zal op 20 maart 2018 uitspraak doen.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.
3.Grondslag en inhoud van het EAB
bevel tot aanhoudinguitgevaardigd op
26 augustus 2017 namens eerdergenoemde onderzoeksrechter, gekoppeld aan de beschikking bij verstek tot tenuitvoerlegging van het bevel tot aanhouding in de gevangenis, uitgevaardigd op
6 december 2017 door de onderzoeksrechter.
4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
moord en doodslag, zware mishandeling.
5.Detentieomstandigheden in Belgische penitentiaire centra
Dit geldt met name nu de opgeëiste persoon na overlevering naar verwachting in de gevangenis in [plaats 1] zal worden gedetineerd en het CPT dit gevangeniscomplex heeft bezocht en als onvoldoende heeft beoordeeld.
de rechtbank begrijpt: in [plaats 1] , België) waar zal worden beslist of zijn strafzaak door de correctionele rechtbank of door het Hof van Assisen moet worden behandeld.
De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad. Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een persoon.
De detentieomstandigheden in België vormen dan ook geen reden de overlevering van deopgeëiste persoon naar België niet toe te staan.
De rechtbank verwijst bij deze overweging naar haar uitspraak van 15 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:868
De opgeëiste persoon heeft in zijn laatste woord verklaard dat hij eerder in de gevangenis in [plaats 1] is bedreigd door familieleden van het slachtoffer die werkzaam zijn in de inrichting, dat hij is uitgescholden en naakt in een isoleercel is opgesloten terwijl hij leed aan een psychose waarvoor hij niet de passende zorg kreeg.
Aan de onderbouwing van een dergelijk verweer worden zware eisen gesteld.
Indien een dergelijk verweer slaagt zou het aan overlevering in de weg staan.
De opgeëiste persoon is eerder gedetineerd geweest in de gevangenis in [plaats 1] (België) en stelt dat hij daar een onmenselijke of vernederende behandeling heeft ondergaan van de kant van het bewakend en/of verzorgend personeel.
Hij heeft verklaard onder geen beding naar déze gevangenis terug te willen gaan en heeft gedreigd dat hij – indien hij weer naar [plaats 1] zal worden overgebracht – daar voor zichzelf verstrekkende consequenties aan zal verbinden.
Gelet op de plaats waar de rechtbank die om de overlevering verzoekt, is gevestigd, is het zeer aannemelijk dat de opgeëiste persoon opnieuw in de gevangenis te [plaats 1] zal worden gedetineerd.
Noch de raadsman noch de opgeëiste persoon zelf is er in geslaagd hetgeen is gesteld met betrekking tot zijn psychische gezondheid te onderbouwen. Sterker, er is een psychiatrisch voorgeleidingsconsult geweest en de opgeëiste persoon is bij aanvang van zijn overleveringsdetentie in Nederland gezien door een psychiater. Deze heeft het volgende geconcludeerd:
‘helder, goed georiënteerd, geen psychose kenmerken, stemming normofoor, affect is klagerig, internaliserend. In contact instrumenteel. Geen toestandsbeeld’.Dit verslag vormt naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie van hetgeen door of namens de opgeëiste persoon is gesteld.
Er is bovendien geen medisch attest (bijvoorbeeld van een psychiater of psycholoog die is verbonden aan het huis van bewaring in [plaats 2] ) overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk aan de door hem gestelde klachten lijdt.
Gelet op de bevindingen van de psychiater moet de rechtbank er dan ook van uit gaan dat deze klachten niet aanwezig zijn, of niet zodanig ernstig dat zij aan overlevering in de weg staan. Een verdere beoordeling wordt dan ook overgelaten aan de officier van justitie in het kader van artikel 35, derde lid OLW.
De opgeëiste persoon heeft op geen enkele manier onderbouwd dat de door hem beschreven behandeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Onbekend is of de opgeëiste persoon tijdens zijn detentie in België heeft geklaagd tegen de gestelde behandeling en wat de uitkomst van die klachtprocedure is geweest.
Onbekend is of de opgeëiste persoon via zijn Belgische raadsman geprotesteerd heeft tegen de gestelde behandeling, of tegen het uitblijven van gezondheidszorg bij psychische klachten.
Het enige waar de rechtbank van uit kan gaan is de verklaring van de opgeëiste persoon zelf en die basis is te mager om overlevering te weigeren.
Ook is het niet mogelijk dat de rechtbank aan de officier van justitie verzoekt of opdraagt hiernaar onderzoek te doen alvorens de overlevering feitelijk plaatsvindt.
De rechtbank is hiertoe niet bevoegd.
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsartikelen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge , ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,