ECLI:NL:RBAMS:2018:3627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
HA RK 18/84
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens vermeende partijdigheid van dezelfde rechter in verschillende procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van Oers, was gericht tegen mr. C.A.E. Wijnker, de bestuursrechter die in twee verschillende procedures over dezelfde grond heeft geoordeeld. Verzoeker stelde dat de objectiviteit van de rechter in het geding was, omdat dezelfde rechter in een eerdere zaak een onwelgevallige beslissing had genomen. Verzoeker vreesde dat de rechter ook in de tweede zaak, die betrekking had op de WOZ-waarde van een tuinperceel, zou afgaan op de eerdere uitspraak, wat zou leiden tot tunnelvisie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 27 oktober 2017, waarin verzoeker in het ongelijk werd gesteld, niet richtinggevend is voor de beoordeling van het tweede beroepschrift. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was. De rechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat het niet ongebruikelijk is dat dezelfde rechter meerdere zaken van dezelfde eiser behandelt, en dat dit niet afdoet aan haar onpartijdigheid.

De rechtbank concludeerde dat de subjectieve gevoelens van verzoeker over de wenselijkheid van de rechter niet voldoende waren voor een geslaagde wraking. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure met zaaknummer AMS 17/4561 werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
wrakingskamer
Beschikking op het op 14 maart 2018 ingekomen en onder rekestnummer HA RK 18/84 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
gemachtigde mr. J.A.M. van Oers,
verzoeker,
te [woonplaats] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.A.E. Wijnker, bestuursrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het schriftelijke verzoek tot wraking van 12 maart 2018 inclusief bijlage, te weten het hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017;
  • de uitspraak van de enkelvoudige kamer (bestuursrecht) van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017 in de zaak tussen verzoeker en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Noord van de gemeente Amsterdam, zaaknummer AMS17/3653;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 19 maart 2018 op het wrakingsverzoek, waaruit blijkt dat zij niet berust in de wraking;
  • een schriftelijke aanvulling op de wrakingsgronden ingediend door de gemachtigde van verzoeker op 22 maart 2018.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 maart 2018.
Verzoeker en zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen.
De rechter is niet ter zitting verschenen. Zij heeft in voornoemde reactie aangegeven verhinderd te zijn in verband met een andere zitting.
De uitspraak is voorts bepaald op uiterlijk 6 april 2018.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
- verzoeker heeft als eiser een procedure gevoerd bij deze rechtbank, afdeling Publiekrecht (team bestuursrecht), tegen de verweerder het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Noord van de gemeente Amsterdam, met zaaknummer AMS 17/3653;
  • deze zaak had betrekking op een door verweerder afgewezen aanvraag van verzoeker om gebruik te mogen maken van een nutstuin, tegen welke beslissing verzoeker beroep heeft ingesteld bij deze rechtbank;
  • op 27 oktober 2017 heeft de gewraakte rechter uitspraak gedaan in voornoemde zaak en het beroepschrift van verzoeker ongegrond verklaard en hem daarmee in het ongelijk gesteld;
  • gemachtigde heeft namens verzoeker hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
  • verzoeker is voorts bij deze rechtbank een nieuwe procedure gestart tegen de gemeente Amsterdam met zaaknummer 17/4561 door - na bezwaar - een beroepschrift in te dienen tegen een aanslag voor te betalen onroerendzaakbelasting (ozb) betreffende een tuinperceel;
  • verzoeker is door de rechtbank opgeroepen om te verschijnen op de zitting van de bestuursrechter op 27 maart 2018. De behandeling van deze zaak is toebedeeld aan de rechter, mr. Wijnker;
  • hierop heeft verzoeker de rechter schriftelijk gewraakt en is de behandeling van de zaak geschorst.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende ter zitting van 23 maart 2018 mondeling toegelichte gronden.
De schijn van partijdigheid is gewekt doordat twee keer dezelfde rechter achter elkaar in verschillende procedures over dezelfde grond is toegewezen. Statistisch is die kans zeer klein gelet op het grote aantal rechters aan wie deze zaken kunnen worden toegewezen. Dit schept geen vertrouwen in een eerlijke procesvoering daar ook in allebei de zaken dezelfde verweerder betrokken is.
De objectiviteit van de rechter kan eveneens worden betwist. De uitspraak van de rechter van 27 oktober 2017 volgt precies het verweer van de verweerder, de gemeente optredend namens gebruiker. Het verloop van de zitting is geheel niet meegenomen in de overwegingen. Dat wijkt af van de gebruikelijke procedure. Elke zaak hoort individueel op zijn merites beoordeeld te worden.
In de uitspraak van 27 oktober 2017 was niet meegenomen dat de tuinen zich op gemeentegrond bevinden, en in de tweede zitting behandelt dezelfde rechter de WOZ-waarde en ozb van dezelfde gemeentegrond. Het gevaar bestaat nu dat het tweede verzoek ook wordt afgedaan als een privézaak van de gemeente, op basis van de eerdere uitspraak van dezelfde rechter. De zittingen horen los van elkaar te staan en moeten daarom door verschillende rechters behandeld worden om verdere tunnelvisie te voorkomen.
De rechter heeft op de zitting van 24 oktober 2017 duidelijk haar vooringenomenheid getoond door in te stemmen met het verweer van het bestuur van Stadsdeel Amsterdam Noord dat dit niet verantwoordelijk is te houden voor de aanvraag van eiser. De rechter ging niet in op het niet verschijnen van verweerder, die aldus niet gehoord kon worden, en heeft dat ook niet meegenomen in haar overweging.
Al deze omstandigheden tezamen genomen zijn voor verzoeker de reden om de onpartijdigheid van de rechter in twijfel te trekken en hebben geleid tot onderhavig wrakingsverzoek.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft niet in de wraking berust.
Zij heeft naar voren gebracht dat er veel minder bestuursrechters zijn verbonden aan de rechtbank dan verzoeker meent, van wie een aantal weer is verbonden aan een bepaald cluster dat zaken behandelt zoals verzoeker aanhangig heeft gemaakt. Het komt dan ook vaker voor dat een rechter meerdere zaken van dezelfde eiser behandelt. Dat doet niet af aan de onpartijdigheid van de rechter. Iedere zaak wordt op zijn eigen juridische merites beoordeeld.
Het feit dat verzoeker het niet eens is met de uitspraak van de rechter van 27 oktober 2017 is geen grond voor wraking. Verzoeker dient dan in hoger beroep te gaan.
Verder zijn er ook geen feiten en omstandigheden gebleken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is gekomen.

4.De beoordeling van het verzoek

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel van artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn.
Dit geldt ook wanneer een rechter een nieuw geschil tussen dezelfde partijen ter beoordeling krijgt voorgelegd, wat kan voorkomen gezien het beperkt aantal rechters dat is verbonden aan een specifiek rechts- en kennisgebied zeker wanneer een procespartij meerdere (gelijksoortige) procedures aanhangig maakt.
Voormeld uitgangspunt van onpartijdigheid kan pas worden losgelaten wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Hierbij merkt de wrakingskamer op dat het middel van wraking niet is bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Hiermee wordt bedoeld dat onwelgevallige beslissingen eventueel in hoger beroep aan de orde moeten worden gesteld, maar niet in een wrakingsprocedure kunnen worden aangevochten.
De wrakingskamer constateert dat de rechter in de uitspraak van 27 oktober 2017 verzoeker in het ongelijk heeft gesteld. Zij heeft geoordeeld dat het besluit waar tegen verzoeker bezwaar en vervolgens beroep heeft ingesteld – namelijk dat verzoeker geen nutstuin in zelfbeheer kan krijgen omdat deze alle vergeven zijn – geen besluit is in de zin van de AWB, maar een privaatrechtelijke handeling van het bestuursorgaan. Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk verklaard en het beroep is vervolgens om die reden door de rechter ongegrond verklaard. De wrakingskamer begrijpt dat er inmiddels hoger beroep is ingesteld door verzoeker, zodat een hoger rechtscollege zich nog zal buigen over dat oordeel van de rechter.
De procedure die nadien door verzoeker aanhangig is gemaakt betreft de vaststelling van de hoogte van de ozb op basis van de WOZ-waarde van een tuinperceel dat kennelijk grenst aan of wordt overlapt door de nutstuinen. De rechter heeft ook de behandeling van deze zaak toebedeeld gekregen.
Het betreffen naar het oordeel van de wrakingskamer hier twee verschillende rechtsvragen die na elkaar aan de rechtbank zijn voorgelegd. Daarbij is objectief bezien de – onwelgevallige – beslissing van 27 oktober 2017 niet richtinggevend voor de beoordeling van het tweede beroepschrift van verzoeker. Met andere woorden: met de beslissing in de eerste zaak is nog niets gezegd over de beslissing in de tweede zaak.
Uit de omstandigheden dat de rechter de eerdere zaak heeft behandeld en dat in die zaak een onwelgevallige beslissing voor verzoeker is genomen en dezelfde rechter een tweede zaak zal behandelen, kan gezien hetgeen hiervoor is overwogen dan ook niet worden afgeleid dat de door verzoeker jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Dan resteert het subjectieve gevoel van verzoeker dat hij het - zoals ter zitting gezegd - “niet wenselijk” acht dat dezelfde rechter de nieuwe zaak behandelt. Dit is echter onvoldoende voor een geslaagde wraking.
Het verzoek tot wraking zal dan ook worden afgewezen.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de zaak met zaaknummer AMS 17/4561 wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. P.B. Martens, voorzitter, mrs. W.M.C. van den Berg en W.M. de Vries, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2018 in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 8:18 Algemene wet bestuursrecht geen voorziening open.