ECLI:NL:RBAMS:2018:3626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
C/13/644162 /HA RK 72.2018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter wegens vermeende vooringenomenheid en onpartijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was, had de wraking ingediend tegen mr. J.C.S. van Limburg Stirum, de bestuursrechter die zijn zaak behandelde. De kern van het verzoek was de lange termijn tussen het indienen van het verzet op 26 januari 2018 en de geplande mondelinge behandeling op 14 mei 2018, wat verzoeker deed vermoeden dat de rechter vooringenomen was. De rechtbank oordeelde dat de planning van de zitting niet voldoende aanwijzingen bood voor een schijn van vooringenomenheid. De rechter had geen bemoeienis gehad met de planning en was zich niet bewust van de spoedeisendheid van het verzoek. De rechtbank concludeerde dat de enkele lange termijn niet voldoende was om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat tegen deze beslissing geen voorziening openstaat op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 27 februari 2018 gedane en onder rekestnummer
C/13/644162 /HA RK 72.2018 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.C.S. van Limburg Stirum, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 27 februari 2018;
  • de schriftelijke reactie van de rechter, waarbij zij heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.2
Verzoeker is aanvankelijk door de secretaris van de wrakingskamer opgeroepen bij brief van 2 maart 2018 voor de behandeling van het wrakingsverzoek op 23 maart 2018. Deze brief is verstuurd naar het postadres van verzoeker. Bij brief van 3 maart 2018 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de in zijn ogen te lange termijn waarop het wrakingsverzoek behandeld zou worden, omdat volgens klager uit artikel 8:18, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk moet worden behandeld. Bij brief van 7 maart 2018 heeft de secretaris van de wrakingskamer verzoeker verzocht opgave te doen van verhinderdata voor de weken 11 en 12 van 2018. Ook deze brief is verstuurd naar het postadres van verzoeker. Verzoeker heeft daarop bij brief van 8 maart 2018, door de secretaris ontvangen op 12 maart 2018, meegedeeld dat hij op alle dagen van 12 tot en met 23 maart 2018 beschikbaar was. Bij brief van 13 maart 2018 heeft de secretaris van de wrakingskamer verzoeker opnieuw opgeroepen, ditmaal voor de zitting van 15 maart 2018 om 14:00 uur. Deze brief is verzonden per telefax op 13 maart 2018 om 10:17 uur naar het faxnummer dat klager heeft vermeld in zijn wrakingsverzoek. Bij brief van 14 maart 2018 heeft de secretaris de schriftelijke reactie van de rechter aan verzoeker doorgestuurd. Ook deze brief is alleen per telefax verzonden.
1.3
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 maart 2018, waar de wrakingskamer de rechter heeft gehoord. Zij was vergezeld door mr. N.J. Koene, teamvoorzitter.
1.4
Verzoeker is niet ter zitting verschenen.
1.5
Bij brief van 15 maart 2018, door verzoeker per fax verzonden op 15 maart 2018 23:25 uur, heeft verzoeker bezwaar gemaakt dat de oproep voor de zitting van 15 maart 2018 niet tevens per gewone post aan hem is toegestuurd. Bij de indiening van het verzoekschrift tot wraking heeft hij meegedeeld: “Ik verzoek u om uitnodigingen tevens per gewone post te verzenden, aangezien aan mijn adres gerichte aangetekende post letterlijk nooit tijdig kan worden afgehaald.” De secretaris van de wrakingskamer heeft vervolgens de brieven van 2 maart 2018 en 7 maart 2018 per gewone post verzonden. Naar aanleiding hiervan en omdat klager in de veronderstelling verkeerde dat het voor de wrakingskamer niet mogelijk was om berichten per fax te versturen, heeft klager in zijn brieven van 3 maart 2018 en 8 maart 2018 per gewone post bewust de vermelding van zijn faxnummer achterwege gelaten. Verzoeker stelt in zijn brief van 15 maart 2018 per fax dat hij vervolgens bij toeval heeft bemerkt dat de oproep aan hem voor de reeds gehouden zitting toch alleen per fax was verzonden. Door de oproep niet (tevens) per gewone post te verzenden is, volgens verzoeker, in strijd gehandeld met de artikelen 8:36b, derde lid en 8:37, eerste lid van de Awb. Voorts is in strijd gehandeld met het beginsel van behoorlijke rechtspleging door onaangekondigd op een andere wijze van verzending van de oproep over te gaan en geen gevolg te geven aan zijn verzoek oproepen tevens per gewone post te verzenden. Tot slot is in strijd gehandeld met artikel 6 EVRM door hem niet te horen op het wrakingsverzoek. Op grond hiervan concludeert verzoeker dat de wrakingskamer het verzoek wel moet toewijzen. Verzoeker gaat vervolgens in zijn brief in op de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek.

2.De feiten

2.1
Verzoeker heeft op 26 december 2017 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ingediend, teneinde stukken te verkrijgen omtrent het inrijden op een menigte op het [adres] te [plaats] op 10 juni 2017 . Verzoeker heeft de minister van Justitie en Veiligheid en de hoofdofficier van justitie te Amsterdam hiervoor een termijn gegeven van vijf dagen.
2.2
Verzoeker heeft op 3 januari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 26 december 2017. Op 4 januari 2018 heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak zonder zitting d.d. 16 januari 2018 van de (voorzieningen)rechter van het team Bestuursrecht van deze rechtbank is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en is zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen dat verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening te vroeg had ingediend, omdat de beslistermijn voor het nemen van een besluit (14 dagen) nog niet was verstreken op het moment dat verzoeker zijn beroepsschrift indiende.
2.3
Tegen deze uitspraak van de (voorzieningen)rechter heeft verzoeker op 26 januari 2018 verzet ingesteld.
2.4
Op 26 februari 2018 heeft verzoeker een oproep ontvangen voor een mondelinge behandeling van zijn verzet op 14 mei 2018 bij de rechter. (met zaaknummer [kenmerk] )

3.De gronden van het verzoek

Verzoeker heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. In artikel 8:55e, eerste lid Awb is bepaald: “Indien tegen de met toepassing van artikel 8:54 Awb gedane uitspraak verzet wordt gedaan, beslist de bestuursrechter daarover binnen zes weken.” Verzoeker heeft in zijn verzetschrift, gelet op zijn belang bij een spoedige voorziening, verzocht het verzet zo spoedig mogelijk te behandelen. Tussen het verzet van 26 januari 2018 en de aangekondigde mondelinge behandeling van 14 mei 2018 zitten echter vijftien weken en drie dagen. Door het verzet niet spoedig mondeling te behandelen, althans niet binnen zes weken, heeft de rechter reeds een voor verzoeker negatief oordeel geveld over de spoedeisendheid van het informatieverzoek van verzoeker en tevens een negatief oordeel geveld over de gegrondheid van het verzet. De geplande zittingsdatum, te weten pas na vijftien weken en drie dagen, is zo onbegrijpelijk dat hiervoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter dan wel dat bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees daarvoor is gewekt, aldus verzoeker.

4.De reactie van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat er geen enkele vooringenomenheid bestaat aan haar kant jegens verzoeker of de inhoud van zijn zaak. De planning van de behandeling van het verzetschrift van verzoeker op zitting is een administratieve handeling waarmee de rechter geen bemoeienis heeft gehad. Zij heeft het dossier niet eens gezien, laat staan gelezen. Zij heeft daarom tot op heden geen oordeel over het verzet ingenomen.

5.De beoordeling

5.1
Verzoeker heeft per fax van 15 maart 2018 medegedeeld dat hij op de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek had willen verschijnen, maar de oproeping voor de mondelinge behandeling niet tijdig heeft gezien. Dat verzoeker de oproeping niet tijdig onder ogen heeft gekregen is echter een omstandigheid die voor rekening van verzoeker komt. Hij heeft immers in zijn wrakingsverzoek zijn faxnummer opgenomen. Verzoeker heeft ook correspondentie aan de rechtbank via het genoemde faxnummer verstuurd en post van de rechtbank heeft verzoeker via het genoemde faxnummer in het verleden ook bereikt. Verzoeker heeft weliswaar in zijn wrakingsverzoek verzocht correspondentie niet per aangetekende post te verzenden, maar “tevens per gewone post”. Daarbij heeft hij echter niet vermeld dat het door hem in dit verzoek kenbaar gemaakte en ook daarna gebruikte faxnummer, niet langer bereikbaar was. Nu verzoeker op zijn verzoek vervolgens op zeer korte termijn (te weten op 13 maart 2018) diende te worden opgeroepen voor een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 15 maart 2018, is de oproeping voor die mondelinge behandeling per faxbericht aan het door hem opgegeven nummer door de wrakingskamer aan hem verzonden. Daarbij is in aanmerking genomen dat een oproeping per gewone post verzoeker niet tijdig zou kunnen bereiken. Dat dit faxbericht verzoeker ook heeft bereikt, blijkt vervolgens uit zijn reactie van 15 maart 2018. Conclusie is dan ook dat verzoeker tijdig juist is opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 15 maart 2018, omdat hij, gelet op zijn verzoek voor een eerdere behandeling en het opgeven van zijn verhinderdata voor 12 tot en met 23 maart 2018, rekening ermee moest en kon houden dat hij per fax voor een spoedige mondelinge behandeling kon worden opgeroepen. Dat hij het desbetreffende faxbericht vervolgens niet tijdig heeft gezien en daarom niet ter zitting is verschenen, komt gelet op de geschetste omstandigheden voor zijn rekening. De wrakingskamer zal desalniettemin de in het faxbericht van 15 maart 2018 vermelde reactie van verzoeker op de schriftelijke reactie van de rechter meenemen in haar onderstaande oordeel.
5.2
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.4
De enkele (late) planning van de mondelinge behandeling van het verzet van verzoeker bevat daarvoor geen aanwijzing. De omstandigheid dat de termijn waarbinnen het verzet van klager mondeling behandeld zou worden (te) lang is, is daartoe niet voldoende. Dat die termijn welllicht in strijd is met artikel 8:55 e Awb, maakt op zichzelf niet dat de rechter vooringenomen is. Ook de schijn van vooringenomenheid is niet gewekt. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie en ter zitting uitgelegd dat zij in het onderhavige geval geen bemoeienis heeft gehad met de planning en niet wist dat het om een spoedinformatieverzoek ging. Hoewel de rechter verantwoordelijk is voor de beslissing over de termijn waarbinnen een zaak op de zitting wordt behandeld - en in het onderhavige geval de planning van de zitting niet overeen lijkt te komen met de in artikel 8:55 e Awb genoemde termijn - blijkt in dit geval niet dat die planning, of het niet uit eigen beweging verkorten van de termijn, niet anders kan worden uitgelegd dan dat de rechter vooringenomen is.
5.5
Conclusie van het vorenstaande is dat het verzoek wordt afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, M.W. van der Veen en L. van Berkum, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 8:18 lid 5 Algemene wet bestuursrecht geen voorziening open.