ECLI:NL:RBAMS:2018:3623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
C/13/646725 HA RK 18/124
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen de rechtbank Amsterdam wegens gebrek aan ontvankelijkheid en misbruik van recht

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 mei 2018 een verzoek tot wraking van de rechtbank als geheel afgewezen. Het verzoeker, die betrokken is in een echtscheidingsprocedure, voerde aan dat er sprake was van belangenverstrengeling en dat de rechtbank niet onpartijdig kon zijn. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde gronden niet specifiek genoeg waren en dat ze niet gericht waren op de persoon van de rechter, maar op de rechtbank als geheel. Dit maakte het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukte dat wrakingsverzoeken alleen kunnen worden ingediend op basis van concrete feiten die de onpartijdigheid van een specifieke rechter in twijfel trekken. De rechtbank concludeerde dat het verzoek misbruik van recht was, omdat het leek te zijn ingediend zonder relevante grondslag. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen voorziening open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het bij e-mails van 5 april en 17 april 2018 gedane en onder rekestnummer C/13/646725 HA RK 18/124 ingeschreven verzoeken van:
[verzoeker] ,
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechtbank.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker is partij in een bij de rechtbank onder zaaknummer [kenmerk] geregistreerde en aanhangige procedure. Het betreft een namens [naam] gedaan verzoek tot scheiding van tafel en bed.
1.2.
Bij beschikking van 23 januari 2018 heeft de rechtbank beslist op een verzoek namens [ ] tot het treffen van voorlopige voorzieningen (zaaknummer [kenmerk] ).
1.3.
Bij e-mails van 5 en 17 april 2018 heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan.

2.De gronden van het verzoek

2.1
In zijn e-mail van 5 april 2018 vermeldt verzoeker naast zijn bezwaren tegen de beslissing van 23 januari 2018, voor zover voor het verzoek tot wraking van belang:
“Ik wraak de rechtbank van Amsterdam wegens schijn van belangenverstrengeling”.
2.2
In zijn e-mail van 17 april 2018 vermeldt verzoeker, voor zover voor het verzoek tot wraking van belang:
“Met SPOED wil ik u en de rechtbank van aAmsterdam, die ik al reeds gewraakt heb en tevens gewezen heb op belangenverteregeling zoals met o.a. de Gemeente Amsterdam, uw rechtbank, de Politie (Team [ ] e.o.) , Stichting Veilig Thuis, bestuur Scholengemeenschap [ ] via DLA Piper en Polycom, dus via mijn ex-echtgenoot [ ] reikt tot aan de klas en vriendjes van onze kinderen. Tevens is er schijn van belangenverstrengeling met het advocatenkantoor van mijn advocaat die zich op 7-1-2018 van de verkeerde zaak heeft onttrokken” (.....).
Na verdere inhoudelijke bezwaren tegen de gang van zaken eindigt de e-mail met de woorden:
“ Tot die tijd kan er geen echtscheiding worden uitgesproken en tevens dient de rechtbank amsterdam uitgesloten te worden van behandeling“ (.....).

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
3.3.
Het betoog van verzoeker als hiervoor onder 2.1. en 2.2. weergegeven kan, wat daarvan ook zij, niet tot wraking leiden omdat het is gericht tegen de rechtbank Amsterdam als zodanig. Het verzoek kan in zoverre niet worden aangemerkt als een verzoek om wraking van de rechter en wordt om die reden niet in behandeling genomen.
3.4.
Het betoog van verzoeker ziet niet op feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van de rechter bij wie de zaak van verzoeker in behandeling is, schade lijdt. De aangevoerde gronden hebben betrekking op een gestelde belangenverstrengeling van de rechtbank als geheel. Er is geen plaats voor wrakingsverzoeken die uitsluitend berusten op niet nader onderbouwde algemene gronden die bovendien de gehele rechtbank betreffen. Dit zijn immers geen op de persoon van de rechter toegespitste gronden die twijfel aan zijn onpartijdigheid rechtvaardigen.
3.5.
Bij gebreke van een deugdelijke op de persoon van de rechter toegespitste motivering is het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk. Een mondelinge behandeling kan dan ook achterwege blijven.
3.6.
Omdat door verzoeker het middel van wraking lichtvaardig, want zonder kenbare relevante grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van misbruik van recht. Daarnaast leidt de wrakingskamer uit het feit dat het verzoek is gericht tegen de rechtbank als geheel af dat volgens verzoeker geen enkele Amsterdamse rechter onpartijdig kan worden genoemd. Te vrezen valt dat verzoeker elke rechter die hem wordt toegewezen zal wraken. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de onderhavige zaak van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking als kennelijk niet-ontvankelijk af;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden, in aanwezigheid van F.C.H. Krieger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2017.
Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.