ECLI:NL:RBAMS:2018:3614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
C/13/642290/ HA RK 21.2018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak met betrekking tot getuigenverhoor en proces-verbaal van meineed

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 januari 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verdachte, die meende dat de rechter-commissaris, mr. J.O. Rutten, partijdig was in de behandeling van de strafzaak waarin zijn cliënt verdacht werd van moord en poging tot doodslag. De wraking was gebaseerd op de beslissing van de rechter om een getuige afgeschermd te horen in een speciale locatie, De Bunker, en om geen proces-verbaal van meineed op te maken na een verzoek van de raadsman. De rechtbank overwoog dat de rechter-commissaris op basis van een dreigingsanalyse van de officier van justitie had besloten tot deze maatregelen ter bescherming van de getuige. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris haar beslissingen voldoende had gemotiveerd en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor partijdigheid van de verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was en dat de rechter-commissaris zich rekenschap had gegeven van de bezwaren van de verdediging. De beslissing van de rechtbank is definitief en er staat geen zelfstandig rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het op 25 januari 2018 ingekomen en onder rekestnummer
C/13/642290/ HA RK 21.2018 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
verzoeker,
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, hierna de raadsman;
welke verzoek strekt tot wraking van mr. J.O. Rutten, rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft (voor zover voor het wrakingsverzoek van belang) kennisgenomen van de navolgende processtukken:
1. Het wrakingsverzoek van 25 januari 2018;
2. Een e–mail van 26 januari 2018 van de rechter met als bijlagen:
 een door de officier van justitie belast met bijzondere getuigentrajecten op 5 december 2017 opgemaakt proces-verbaal met een toelichting op de totstandkoming van de door getuige [ ] afgelegde (kluis)verklaringen, tevens inhoudende de uitkomst van een door de politie opgemaakte dreigingsanalyse ten aanzien van getuige [ ];
 een door de rechter opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [ ] op 12 januari 2018;
 een door de rechter opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2018;
 een door de rechter opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2018;
 e-mailwisseling tussen de raadsman van verzoeker en de rechter van 22, 23 en 24 januari 2018
3. Een e-mail van 29 januari 2018 van de raadsman van verzoeker met als bijlagen - voor zover niet door de rechter overgelegd- :
 een e-mail van de raadsman aan de rechter van 16 januari 2018;
 een proces-verbaal van de CI-officier van justitie inzake getuige [ ] van 17 januari 2017;
 een e-mail van de raadsman aan de rechter van 16 januari 2018;
 twee e-mails van de griffier van de rechter aan de raadsman van 22 januari 2018;
 een e-mail van de raadsman aan de rechter van 22 januari 2018;
 een e-mail van de raadsman aan de rechter van 23 januari 2018;
 een e-mail van de rechter aan de raadsman van 23 januari 2018;
 een e-mail van de raadsman aan de rechter van 23 januari 2018;
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 30 januari 2018 waar aanwezig waren: de raadsman, de rechter vergezeld door haar teamvoorzitter mr. S.F. van Merwijk en haar griffier, alsmede de officier van justitie, mr. M. Diependaal. Tevens was aanwezig mr. B. Wind, officier van justitie belast met bijzondere getuigentrajecten. Het verzoek is door de raadsman nader toegelicht. De rechter heeft haar zienswijze gegeven. Rechter en raadsman hebben op elkaars standpunten gereageerd. Daarna heeft mr. Diependaal het standpunt van het openbaar ministerie toegelicht aan de hand van een door haar overgelegde notitie. Zowel de rechter, de raadsman als de officier van justitie hebben de wrakingskamer verzocht vandaag op het verzoek te beslissen. Nadat de raadsman gebruik had gemaakt van de hem en de rechter geboden gelegenheid om op het standpunt van het openbaar ministerie te reageren, is de behandeling ter zitting gesloten en is medegedeeld dat hedenmiddag mondeling uitspraak zal worden gedaan.
1.4.
De uitspraak is op 30 januari 2018 door de griffier van de wrakingskamer aan de raadsman, de rechter en de officier van justitie meegedeeld. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
2.1.
Verzoeker is verdachte in een strafzaak waarvan de opsporingsonderzoeken bekend staat onder de namen [ ] en [ ]. Hij wordt – kort gezegd – verdacht van moord en een poging tot doodslag. De zaak is door de rechtbank naar de rechter-commissaris verwezen voor het horen van getuigen. De rechter is de met de verhoren belaste rechter-commissaris.
2.2.
Op 12 januari 2018 heeft in deze zaak een verhoor plaatsgevonden van getuige [ ]. De getuige is gehoord in de locatie ”De Bunker” te Amsterdam. Van het verhoor is door de rechter een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal is (nog) niet door de getuige is ondertekend. Uit dat proces-verbaal blijkt dat de raadsman van verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat de getuige tijdens het verhoor samen met zijn advocaat en een tolk, in een afgesloten cabine was geplaatst en noch voor de raadsman, noch voor de rechter zichtbaar was.
De rechter heeft, zakelijk weergegeven, medegedeeld dat zij zich na het verzoek om de getuige in De Bunker te horen, heeft laten voorlichten door de officier van justitie belast met bijzondere getuigentrajecten. Die heeft medegedeeld dat er een dreigingsanalyse ten aanzien van deze getuige is opgemaakt. Gelet op de veiligheidsrisico’s voor de getuige en de informatie van de officier, heeft de rechter beslist om de getuige in De Bunker te horen. De rechter heeft voorts beslist dat het gezicht van de getuige niet zichtbaar mag zijn. De rechter heeft haar beslissing als volgt toegelicht. Het is haar bekend dat de raadsman de getuige wel eens ontmoet heeft. Herinneringen vervagen echter en het is, gelet op de veiligheid van de getuige, van belang dat zijn huidige uiterlijk bij zo min mogelijk personen bekend wordt. De advocaat van de getuige wil eveneens niet bekend worden. De belangrijkste reden daarvoor is dat daarmee voorkomen wordt dat getracht wordt om via de advocaat de getuige te traceren. De rechter achtte het van belang voor de getuige dat hij werd bijgestaan door zijn advocaat. Daarom heeft de rechter toegestaan dat de advocaat naast de getuige in de cabine plaats nam. De rechter heeft gewezen op het bepaalde in artikel 187d van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat haar de bevoegdheid geeft die maatregelen te nemen die zij van belang acht ter bescherming van de veiligheid van de getuige. Een verzoek van de raadsman om de beslissing te heroverwegen is door de rechter-commissaris gemotiveerd afgewezen. Op 18 januari 2018 heeft de rechter proces-verbaal opgemaakt ten aanzien van hetgeen na afsluiting van het verhoor van getuige [ ] op 12 januari 2018 tussen haar en de raadsman nader naar aanleiding van diens bezwaren is besproken.
2.3.
Tussen de rechter en de raadsman is per e-mail gecorrespondeerd over de bezwaren tegen de wijze waarop de getuige werd afgeschermd.
2.4.
Op 24 januari 2018 zou het verhoor van de getuige [ ] worden voortgezet. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de getuige niet is verschenen en door de rechter geen gehoor is gegeven aan een door de raadsman van verzoeker gedaan verzoek tot het opmaken van een proces-verbaal van meineed en een verzoek tot het geven van een bevel als bedoeld in art 295 lid 1 Sv.
2.5.
Na ontvangst van het proces-verbaal van bevindingen heeft de raadsman namens verzoeker een verzoek tot wraking ingediend.

3.De verzoeken en de gronden daarvan

3.1.
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op - samengevat - de navolgende - gronden.
3.2.
Door de rechter is op 12 januari 2018 besloten om een getuige, die naar voren is gebracht als getuige tegen verzoeker, aan het verhoor te laten deelnemen als een afgeschermde getuige. De getuige is door de rechter in een cabine geplaatst, samen met zijn advocaat. De rechter heeft zich voor het nemen van die maatregel beroepen op het bepaalde in artikel 187d Sv. Ook heeft de rechter beslist dat het gezicht van de getuige niet zichtbaar mag zijn omdat het, gelet op de veiligheid van de getuige, van belang is dat zijn huidige uiterlijk bij zo min mogelijk personen bekend is.
3.3.
Verzoeker is van mening dat het door de rechter genoemde artikel geen grondslag biedt om een getuige af te schermen. Dit artikel ziet slechts op de mogelijkheid dat de rechter belet dat antwoorden op vragen wordt gegeven die de identiteit van de getuige zouden kunnen openbaren. Hetgeen de rechter aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, is juridisch onnavolgbaar, terwijl daardoor het ondervragingsrecht wezenlijk wordt beperkt. De getuige heeft op naam verklaard, maar zonder (voldoende) onderbouwing worden beperkingen opgelegd. Op de bezwaren van de verdediging is niet ingegaan. Door niet de daarvoor in het leven geroepen weg van artikel 226a Sv toe te passen, is verzoeker een bezwaarmogelijkheid onthouden. Daar komt bij dat de rechter met betrekking tot het gesprek met officier van justitie, bij herhaling kenbaar heeft gemaakt dat zij daar niets over gaat zeggen. Op het verzoek om een nader proces-verbaal van de dreigingsanalyse te gelasten, heeft de rechter niet gereageerd.
3.4.
Uit rechtspraak van het EHRM volgt dat er voldoende onderzocht moet worden of de status van bedreigde getuige kan worden verleend. Omdat het gebruik van anonieme getuigen de verdediging voor extra problemen stelt, moeten ten behoeve van de verdachte/verdediging voldoende waarborgen zijn ingebouwd om de daaruit voortvloeiende nadelen te compenseren. De door de rechter genomen maatregelen leveren een flagrante schending op van het ondervragingsrecht en het recht op een eerlijk proces, zoals onder meer neergelegd in artikel 6 EVRM. Het verzoek om dit te compenseren heeft de rechter afgewezen. Dit verzoek van de verdediging is zelfs bewust niet opgenomen in het proces-verbaal.
3.5.
Verzoeker acht het ook onbegrijpelijk dat een naam van een advocaat niet kan worden medegedeeld, uit klaarblijkelijke angst dat op basis van die informatie ‘het huidige uiterlijk van de getuige bekend zou kunnen worden’. De advocaat van een getuige komt geen recht toe in de onderhavige situatie. Door de afscherming van de getuige én de advocaat toe te staan heeft verdediging gedurende het verhoor niets kunnen waarnemen. De bezwaren die daarover zijn geuit, dat overleg, souffleren en handgebaren tussen getuige en diens raadsman niet kunnen worden uitgesloten, zijn opnieuw ongemotiveerd ter zijde geschoven. Deze vrees is ook werkelijkheid geworden. De advocaat van de getuige heeft daadwerkelijk de microfoon uitgezet op enig moment, hetgeen overigens niet in het proces-verbaal is vermeld. Ook is vast komen te staan dat handgebaren zijn gebruikt door de advocaat. Op een gemotiveerd schriftelijke verzoek om de stellingen van de officier van justitie kritisch te beschouwen is niet gereageerd.
3.6.
Op 24 januari 2018, de datum waarop het op 12 januari 2018 afgebroken verhoor zou worden voortgezet, is de getuige niet verschenen. De officier van justitie heeft daarover medegedeeld dat er problemen waren met de aanvoer van de getuige en dat niet duidelijk is of de getuige op een later moment aanwezig zou zijn. Wat dan het probleem met de aanvoer is geweest, staat niet in het proces-verbaal vermeld. Dit is opnieuw en zeker in licht van het vorenstaande, een omstandigheid die de schijn van partijdigheid wekt. De vraag rijst waarom er geen bevel tot medebrenging van de getuige is gegeven door de rechter. Een gemotiveerd verzoek om het verhoor op het afgesproken tijdstip te doen aanvangen, is ongemotiveerd verworpen. De rechter heeft ondanks een klemmend verzoek geweigerd een proces-verbaal van meineed op te maken. De gelegenheid om dit verzoek te onderbouwen is niet gegeven. Het verzoek om op grond van artikel 295 Sv een onderzoek naar meineed te gelasten is afgewezen, omdat de getuige via zijn advocaat zou hebben laten weten te blijven bij zijn onder ede afgelegde verklaring. Echter, dat is geen onderzoek en heeft niet dezelfde status. De motivering dat de rechter geen mens van symboliek is, is ondeugdelijk en wederom een indicatie van vooringenomenheid.
3.7.
Op grond van het voorgaande is bij verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt. De gehele handelwijze van de rechter, zowel beoordeeld op afzonderlijke beslissingen als in zijn geheel bezien, kan niet anders worden gezien dan als een keten van onwelwillendheid. Iedere suggestie van een vorm van compensatie voor de wijze van het horen van de getuige is door de rechter afgewezen. Mondeling en schriftelijk zijn alternatieven aangedragen, zoals het dragen van een vermomming, of het alleen verplaatsen van de advocaat van de getuige. Ook de omstandigheid dat in de zgn. Passage-zaak veel minder beperkende maatregelen zijn toegepast in een veel risicovollere zaak, is onbesproken gelaten. Elke suggestie om de beperking die het ondervragingsrecht in dit geval is toegebracht te verlichten, is afgewezen.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft aangevoerd dat het verzoek ziet op twee door haar genomen beslissingen. De eerste beslissing betreft het horen van de getuige in De Bunker in een cabine samen met zijn advocaat op 12 januari 2018. Die beslissing is genomen op grond van een dreigingsanalyse die de officier van justitie bijzondere getuigentrajecten in een gesprek met de rechter nader heeft toegelicht. Bepaalde informatie uit het gesprek kon door de rechter niet worden prijsgegeven. In het proces-verbaal van bevindingen en het proces-verbaal van het horen van de getuige is uitgebreid ingegaan op de bezwaren van de verzoeker. Dat het proces-verbaal van verhoor van getuige van 12 januari 2018 niet is ondertekend is veroorzaakt door het feit dat het verhoor op enig moment is afgebroken wegens kiespijn bij de getuige. Het concept van het proces-verbaal is rondgestuurd aan alle betrokkenen met het verzoek om commentaar. De advocaat van de getuige heeft medegedeeld dat de getuige geen opmerkingen had en de raadsman heeft evenmin bemerkingen gemaakt. De bedoeling was dat het proces-verbaal zou worden ondertekend op 24 januari 2018 maar de getuige is toen niet verschenen. In de aanloop naar de voortzetting van het verhoor op 24 januari 2018 heeft de raadsman van verzoeker zijn bezwaren een aantal malen herhaald. De rechter heeft daarin geen aanleiding gevonden haar beslissing te herzien. De vergelijking die de raadsman van verzoeker maakt met de getuigen in het Passageproces gaat niet op. Het gaat bij elke getuige om maatwerk. Inderdaad heeft de raadsman van verzoeker verzocht op 12 januari 2018 om compensatie. Dat is niet moedwillig weggelaten. In het proces-verbaal van 24 januari 2018 is daarover alsnog opgenomen wat is besproken.
4.2.
De tweede beslissing betreft het op verzoek van de raadsman tot het opmaken van een proces-verbaal van meineed. Ook dat verzoek is door de rechter afgewezen. In het proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2018 is die beslissing gemotiveerd. De rechter is van mening dat zij haar beslissingen op goede gronden heeft genomen. In de door de raadsman genoemde keten van onwelwillendheid herkent de rechter zich niet. Het betreft een langlopend onderzoek waarbij alle verzoeken uitgebreid worden besproken met de officier van justitie en de raadsman.

5.Het standpunt van het openbaar ministerie

Het openbaar ministerie heeft – samengevat – aangevoerd dat verzoeker niet-ontvankelijk zijn wrakingsverzoek moet worden verklaard nu dit verzoek niet onverwijld is gedaan. Indien de rechtbank hieraan voorbij gaat dient het verzoek te worden afgewezen. De beslissingen van de rechter-commissaris zijn verzoeker misschien niet welgevallig, maar zijn niet ingegeven door vooringenomenheid jegens hem.

6.De ontvankelijkheid van het verzoek

6.1.
Voor een tijdig verzoek tot wraking naar aanleiding van feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden (laatstelijk) tijdens een zitting, is het niet noodzakelijk dat het verzoek tijdens of direct na de zitting wordt gedaan. Een kort uitstel voor beraad wordt aanvaardbaar geacht. Het hangt van de omstandigheden van het geval af welke termijn daarbij aanvaardbaar kan worden geacht.
6.2.
De raadsman heeft als verklaring voor het tijdverloop aangevoerd dat hij de feiten en omstandigheden eerst aan het eind van de middag van 25 januari 2018 met zijn cliënt heeft kunnen bespreken. Verzoeker is niet aanwezig geweest bij de verhoren van de getuige en zit in een Penitentiaire Inrichting waar de raadsman hem beperkt kan bereiken. Als de raadsman een gesprek met hem wenst te voeren moet hij telefonisch contact opnemen met de Inrichting, waarna verzoeker hem terug moet bellen. Vervolgens kan een afspraak worden gemaakt. Verzoeker heeft tot 25 januari 2018 geen kennis kunnen nemen van de processen-verbaal en de met de rechter gevoerde e-mailcorrespondentie. De reactie van verzoeker op de uiteenzetting van de feiten als voornoemd was dat hij grote vrees had ten aanzien van de vooringenomenheid van de rechter en dat hij wilde dat een objectief college zou beoordelen of deze vrees voor vooringenomenheid terecht bij hem heeft postgevat. Het verzoek is gedaan nadat voor verzoeker de gronden voor de wraking kenbaar zijn geworden.
6.3.
De wrakingskamer overweegt dat de door de raadsman naar voren gebrachte omstandigheden, mede gelet op het feit dat de processen verbaal pas op 18 en 24 januari 2018 ter beschikking zijn gekomen, voldoende zijn om het opgetreden tijdsverloop te kunnen rechtvaardigen. Het verzoek is daarom tijdig gedaan.

7.De beoordeling van het verzoek

7.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
7.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling is voorts dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.4.
Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
7.5.
Wat er ook zij van hetgeen door de raadsman van verzoeker is aangevoerd ten aanzien van de aan de beslissing door de rechter ten grondslag genoemde argumenten, de rechter was naar aanleiding van het door de officier van justitie belast met bijzondere getuigentrajecten opgemaakte proces-verbaal, op grond van haar zorgplicht gehouden te beslissen of er bijzondere maatregelen ten aanzien van de getuige noodzakelijk waren en zo ja welke maatregelen dat zouden moeten zijn. Uit de processen-verbaal van 12 en 24 januari 2018 volgt dat alle bezwaren en argumenten van de raadsman van verzoeker aan de orde zijn geweest en besproken. Dit heeft de rechter geen aanleiding gegeven op haar beslissing terug te komen. De rechter blijkt zich rekenschap te hebben gegeven van de beperkingen van het ondervragingsrecht die haar beslissingen tot gevolg kunnen hebben en heeft gemotiveerd waarom deze in haar ogen toch noodzakelijk waren en onder de gegeven omstandigheden als de minst vergaande konden worden beschouwd. De rechter is telkens gemotiveerd ingegaan op alle door de raadsman van verzoeker aangevoerd bewaren en heeft deze afgewezen. Dat dit door de raadsman van verzoeker wordt gezien als onwelwillendheid blijft voor diens rekening en maakt niet dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De vraag of de beslissingen van de rechter-commissaris meebrengen dat het strafproces tegen verzoeker als geheel als “unfair” moet worden betiteld moet door de strafkamer die de zaak inhoudelijk beoordeelt worden beantwoord en niet door de wrakingskamer. De wrakingskamer overweegt dat de door de rechter genomen beslissingen, mede gelet op de motivering daarvan in ieder geval niet zodanig onbegrijpelijk dat daaraan een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde aanwijzing voor (de schijn van) partijdigheid zou kunnen worden afgeleid.
7.6.
Het voorgaande geldt evenzeer voor de beslissing van de rechter-commissaris op 24 januari 2018 om geen proces-verbaal van meineed op te maken na een daartoe strekkend verzoek van de raadsman. Nog daargelaten de vraag of artikel 295 Sv ook van toepassing is op getuigenverhoren door de rechter-commissaris, heeft de rechter geen oordeel gegeven omtrent de geloofwaardigheid van de getuige op punten die door verzoeker worden betwist.
7.6.
De slotsom is dat geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.

8.Beslissing

De rechtbank:
8.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, G.H. Marcus en O.J. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen zelfstandig rechtsmiddel open.