ECLI:NL:RBAMS:2018:3552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
13/751494-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van niet voldoen aan dubbele strafbaarheidseisen

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een persoon die in Polen was veroordeeld tot voorwaardelijke vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, ook strafbaar waren volgens Nederlands recht. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet opzettelijk zijn kinderen in een hulpeloze toestand had gebracht door het niet betalen van kinderalimentatie, wat vereist is voor strafbaarheid onder artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor voldeed het EAB niet aan de eisen van dubbele strafbaarheid zoals neergelegd in de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751494-17
RK nummer: 17/3549
Datum uitspraak: 17 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2010 door de
Sad Okregowy w Bielsku-Bialej, Wydzial III Karny(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeïste persoon] ,
geboren te [geboorteplaat] (Polen) op [geboortedatum] ,
verblijfadres in Nederland: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. L.S.T.H. Ruijters, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een vonnis van
the District Court in Oswiecim, The VIIIth Department of The Petty Offence Court with the seat in Ketyvan 1 maart 2004 (referentie: VIII K 3/04);
een vonnis van
the District Court in Oswiecim, The VIIIth Department of The Petty Offence Court with seat in Ketyvan 4 januari 2007 (referentie: VIII 128/06).
In het EAB is verder vermeld dat bij de voormelde vonnissen aan de opgeëiste persoon voorwaardelijke vrijheidsstraffen zijn opgelegd voor de duur van telkens één jaar.
Ook is in het EAB melding gemaakt van de beslissingen tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke vrijheidsstraffen, die dateren van, respectievelijk, 14 maart 2007 en
8 april 2009.
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van voormelde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd (zie uitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:7463).
Dit betekent dat bij executieoverlevering in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidssanctie van ten minste vier maanden moet zijn opgelegd en dat het feit in Nederland strafbaar moet zijn. Aan eerstgenoemde voorwaarde is voldaan. Bij de in het EAB genoemde vonnissen is een vrijheidsstraf van meer dan vier maanden opgelegd.
De raadsman heeft betoogd dat de feiten tot het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht niet strafbaar zijn. Dit feit kan in Nederland alleen strafbaar worden gesteld als het kind opzettelijk in een hulpeloze toestand is gebracht. Uit de feitsomschrijving in het EAB blijkt niet dat de kinderen opzettelijk in een hulpeloze toestand zijn gebracht of gebleven.
Ook waren de kinderen in de pleegperiodes van het eerste vonnis 14 en 16 jaar en 17 en 19 jaar. In de periode van het tweede vonnis waren zij 21 en 23 jaar.
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar rechtspraak van deze rechtbank
tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Uit de feitsomschrijving van vonnis 1 blijkt dat de kinderen gebruik hebben moeten maken van een fonds om in hun basisbehoeften te kunnen voorzien.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank kan het niet betalen van kinderalimentatie onder de delictsomschrijving van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht worden gebracht als sprake is van een hulpeloze toestand van het kind, waarbij tevens het opzet van de opgeëiste persoon gericht moet zijn op het brengen of laten van het kind in die hulpeloze toestand.
In het EAB staat onder e) - voor zover hier van belang - het volgende omschreven:

1. in the period from May 1999 to November 2001 and from September 2002 to November 2003 in Kety, the Malopolska Province, he persistently evaded executing the obligation to provide for maintenance of his sons — [namen kinderen opgeëiste persoon] , imposed on him by virtue of the law and by the sentences passed by The Regional Court in Bielsko-Biala (…) and by The District Court in Oswiecim (…) in the result of his intentional activities, he exposed his sons to impossibility of satisfying their basic living needs and to necessity of making use of benefits from Maintenance Fund administered by The Social insurance Institution, the Bielsko Biala Brancb.

2. In the period from March 2006 to July 2006 in Kety, the Malopolska Province, he persistently evaded executing the obligation to provide for maintenance of his sons — [namen kinderen opgeëiste persoon] , imposed on him by virtue of the law and by the sentence passed by The District Court in Oswiecim (…). In the result of his intentional activities, he exposed his sons to impossibility of satisfying their basic living needs.

De rechtbank leidt uit bovenstaande tekst af dat de opgeëiste persoon door het niet betalen van de kinderalimentatie zijn kinderen heeft blootgesteld aan het gevaar dat de kinderen niet werden voorzien in hun levensbehoeften en dat zij daardoor gebruik hebben moeten maken van een sociaal verzekeringsfonds.
Gelet op deze omschrijving is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn kinderen
daadwerkelijkopzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht, zoals vereist voor een strafbaarstelling in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat de omschreven feiten als zodanig niet strafbaar zijn naar Nederlands recht, zodat niet is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren voor beide vonnissen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 7 van de OLW dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeeïste persoon] ,aan
Sad Okregowy w Bielsku-Bialej, Wydzial III Karny(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OPhet – geschorste – bevel tot overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 mei 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B