ECLI:NL:RBAMS:2018:350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
13/751736-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 16 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze in Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in het land. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, zijn onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon eerder was veroordeeld tot gevangenisstraffen, waarvan de tenuitvoerlegging onder voorwaarden was opgeschort. De rechtbank heeft prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorgelegd, die relevant waren voor de beoordeling van de zaak. Na ontvangst van het arrest van het Hof van Justitie heeft de rechtbank de behandeling van de vordering voortgezet. De rechtbank oordeelde dat de omzettingsbeslissingen van de Poolse autoriteiten de aard of maat van de aanvankelijk uitgesproken straffen niet hadden gewijzigd, en dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751736-17
RK nummer: 17/5101
Datum uitspraak: 16 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 mei 2017 door de
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze (Circuit Court of Zielona Góra), Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedatum] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [P.I.] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

1.1
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.R. Backer, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
1.2
De rechtbank heeft op voormelde datum het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst omdat de rechtbank op 28 september 2017 bij tussenuitspraak in de zaak [A.] prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) zou voorleggen (ECLI:NL:RBAMS:2017:7037). Het antwoord van het Hof van Justitie is relevant voor de beoordeling van onderhavige zaak.
1.3
Op 22 december 2017 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de zaak [A.] (C-571-17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026).
1.4
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 16 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.R. Backer, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
1.5
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en de toelichting van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 november 2017 wordt melding gemaakt van de volgende voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen:
II K 1603/09:een vonnis, op 2 februari 2010 gewezen door
the District Court of Nowa Sól, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
tien maanden, waarvan nog vier maanden en negentien dagen resten.
Bij beslissing van 8 maart 2013 (II Ko 154/13) heeft dit gerecht de tenuitvoerlegging van deze straf gelast.
Bij beslissing van 17 februari 2016 (III Kow 109/16) heeft
the Circuit Court of Zielona Góraeen voorwaardelijke invrijheidsstelling (van 16 december 2013) herroepen en de tenuitvoerlegging van de reststraf bevolen.
II K 612/15: een vonnis, op 19 februari 2015 gewezen door
the District Court of Nowa Sól, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
twee jaren, waarvan nog één jaar, 11 maanden en 29 dagen resten.
Bij beslissing van 10 juni 2016 (II Ko 1155/16) heeft
the District Court of Nowa Sólde tenuitvoerlegging van deze straf gelast.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de
tweefeiten zoals die als volgt zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB:
I. On June 1, 2009, in Nowa Sól, state of Lubuskie, [opgeëiste persoon] stole a Sony Ericsson K800i mobile phone worth PLN 649 – thereby harming [benadeelde 1]
II. On the night of May ¾, 2015, in Kozuchów, sate of Lubuskie, on Piaskowa straat, [opgeëiste persoon] broke into and stole a Skoda Octavia, reg.no. FNW [kenteken] / VIN number/, worth PLN 30,000 – thereby harming [benadeelde 2] .

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Uit onderdeel b) van het EAB en de toelichting van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 november 2017 blijkt dat in beide voornoemde vonnissen (1 en 2) sprake is van gevangenisstraffen die onder voorwaarden zijn opgeschort. Zoals hiervoor onder punt 3 is vermeld, is de tenuitvoerlegging van deze straffen bij latere beslissingen alsnog gelast (in geval van vonnis 1 op 8 maart 2013 - II Ko 154/13 en in geval van vonnis 2 op 10 juni 2016 - II Ko 1155/16). Uit de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 november 2017 volgt onder andere dat de opgeëiste persoon niet persoonlijk op de hoogte is gesteld van de tijd en plaats van de behandeling van voornoemde omzettingsbeslissingen en dat hij ook niet bij die omzettingsprocedures aanwezig is geweest.
4.2
De rechtbank heeft op 28 september 2017 de volgende vraag aan het Hof van Justitie voorgelegd in de zaak [A.] :
“Indien de opgeëiste persoon onherroepelijk in een in zijn aanwezigheid gevoerde procedure schuldig is bevonden en is veroordeeld tot een vrijheidsstraf waarvan de tenuitvoerlegging onder voorwaarden is opgeschort, is de latere procedure waarin de rechter buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon de herroeping van die opschorting gelast wegens het niet naleven van voorwaarden en het zich onttrekken aan het toezicht en de leiding van een reclasseringsambtenaar een ‘proces dat tot de beslissing heeft geleid’ als bedoeld in artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ?”
4.3
In rechtsoverweging 86 oordeelt het Hof van Justitie
Hoe dan ook is het uniform toe te passen relevante criterium in het kader van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584, dat van de aard van de daarin bedoelde „beslissing”, zoals volgt uit de punten 75 tot en met 77 van het onderhavige arrest.
4.4
Rechtsoverwegingen 75 tot en met 77 luiden als volgt:
Hoewel de onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij de betrokkene wordt veroordeeld, met inbegrip van die tot vaststelling van de vrijheidsstraf die de betrokkene moet ondergaan, duidelijk onder artikel 6 van het EVRM valt, volgt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat die bepaling daarentegen niet van toepassing is op kwesties inzake de tenuitvoerlegging of de toepassing van een dergelijke vrijheidsstraf (…).
Dat is slechts anders wanneer na een beslissing waarin uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en de betrokkene tot een vrijheidsstraf is veroordeeld, een nieuwe rechterlijke beslissing wordt gegeven waarbij de aard of de maat van de eerder uitgesproken straf wordt gewijzigd, hetgeen het geval is wanneer een gevangenisstraf wordt vervangen door uitzetting (…).
In het licht van het bovenstaande moet dus worden geoordeeld dat het in artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 voorkomende begrip „beslissing” voor de doelstellingen van dat artikel niet ziet op een beslissing inzake de tenuitvoerlegging of toepassing van een eerder uitgesproken vrijheidsstraf, behalve wanneer die beslissing ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de aard of maat van die straf wordt gewijzigd en de autoriteit die deze beslissing heeft gegeven, op dat punt over een zekere mate van beoordelingsbevoegdheid beschikte (…).
4.5
De hiervoor onder 3 en 4.1. genoemde omzettingsbeslissingen van respectievelijk 8 maart 2013 (II Ko 154/13), 17 februari 2016 (III Kow 109/16) en 10 juni 2016 (II Ko 1155/16) houden in dat de opgeëiste persoon de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraffen alsnog moet ondergaan en hebben daarom de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straffen gewijzigd.
4.6
Om die reden vallen voornoemde omzettingsprocedures niet onder het begrip ‘proces dat tot de beslissing heeft geleid’ in de zin van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel.
4.7
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

6.Referte

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góraten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens vrijheidsstraffen waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.