In deze zaak heeft eiseres op 11 juli 2017 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Omdat er geen beslissing volgde, heeft eiseres verweerder op 21 september 2017 in gebreke gesteld. Verweerder heeft in een brief van 2 oktober 2017 aangegeven dat eiseres niet heeft aangetoond dat de aanvraag was ingediend en heeft de aanvraag in het primaire besluit van 3 oktober 2017 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, wat heeft geleid tot twee samenhangende zaken, geregistreerd onder de zaaknummers AMS 18/228 en AMS 18/230.
De rechtbank heeft op 15 mei 2018 de zitting gehouden, waar eiseres en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft na de zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag op 11 juli 2017 daadwerkelijk is verzonden. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
De rechtbank overwoog dat de bewijslast bij eiseres ligt, maar dat de verklaring onder ede van de gemachtigde van eiseres, alsmede de overgelegde bewijsstukken, voldoende waren om aan te tonen dat de aanvraag op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van verweerder vernietigd en de zaak terugverwezen voor een nieuw besluit, waarbij de rechtbank de proceskosten heeft vastgesteld op € 1.002,-.