ECLI:NL:RBAMS:2018:349

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
13/751743-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met prejudiciële vraag en toetsing van dubbele strafbaarheid

Op 16 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 17 maart 2017 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, was op dat moment gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en vonnissen uit Polen onderzocht, waaronder een samengesteld vonnis van 8 november 2011, dat een gevangenisstraf van twee jaar en acht maanden omvatte.

De rechtbank heeft de behandeling van de vordering eerder geschorst om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voor te leggen. Het Hof heeft op 22 december 2017 arrest gewezen in de zaak die relevant was voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omzettingsbeslissing van 19 augustus 2009 de aard of maat van de aanvankelijk uitgesproken straf niet heeft gewijzigd, en dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is.

De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid van de feiten onderzocht. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn door de uitvaardigende justitiële autoriteit aangeduid als feiten die op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten naar Nederlands recht ook strafbaar zijn en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751743-17
RK nummer: 17/5215
Datum uitspraak: 16 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 17 maart 2017 door
the Circuit Law Courtin Świdnica (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [P.I.] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

1.1
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.I.R. Denz, advocaat te Groenekan en door een tolk in de Poolse taal.
1.2
De rechtbank heeft op voormelde datum het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst omdat de rechtbank op 28 september 2017 bij tussenuitspraak in de zaak [A.] prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) zou voorleggen (ECLI:NL:RBAMS:2017:7037). Het antwoord van het Hof van Justitie is relevant voor de beoordeling van onderhavige zaak.
1.3
Op 22 december 2017 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de zaak [A.] (C-571-17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026).
1.4
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 16 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.I.R. Denz, advocaat te Groenekan en door een tolk in de Poolse taal.
1.5
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een samengesteld vonnis van 8 november 2011 van
the District Law Courtvan Ząbkowice Śląskie met zaaknummer II K 620/11.
Dit vonnis omvat de volgende vonnissen van
the District Law Courtvan Ząbkowice Śląskie:
I. een vonnis van 5 juni 2008 (VI K 172/08) waarbij een gevangenisstraf van één jaar en zes maanden is opgelegd en waarbij die straf onder voorwaarden is opgeschort. Bij besluit van 19 augustus 2009 (II Ko 409/09) is de tenuitvoerlegging van deze straf bevolen;
II. een vonnis van 29 juni 2010 (II K 1/10) waarbij een gevangenisstraf van één jaar en twee maanden is opgelegd;
III. een vonnis van 26 oktober 2010 (II K 674/10) waarbij een gevangenisstraf van zes maanden is opgelegd;
IV. een vonnis van 20 april 2011 (II K 576/10) waarbij een gevangenisstraf van acht maanden is opgelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een (samengestelde) vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar, negen maanden en zeventien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis van 8 november 2011 (II K 620/11).
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 november 2017. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Uit onderdeel e) van het EAB blijkt dat bij voornoemd vonnis I van 5 juni 2008 (VI K 172/08) de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk is opgeschort. Bij een latere beslissing van 19 augustus 2009 (II Ko 409/09) van
the District Law Courtvan Ząbkowice Śląskie is de tenuitvoerlegging van de straf gelast. Uit de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 oktober 2017 volgt onder andere dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte is gesteld van de tijd en plaats van de behandeling van deze zaak en ook niet bij de procedure aanwezig is geweest. Uit dit schrijven volgt ook dat de opgeëiste persoon wel aanwezig is geweest bij de behandelingen die tot alle overige beslissingen (vonnis I t/m IV) hebben geleid.
4.2
De rechtbank heeft op 28 september 2017 de volgende vraag aan het Hof van Justitie voorgelegd in de zaak [A.] :

Indien de opgeëiste persoon onherroepelijk in een in zijn aanwezigheid gevoerde procedure schuldig is bevonden en is veroordeeld tot een vrijheidsstraf waarvan de tenuitvoerlegging onder voorwaarden is opgeschort, is de latere procedure waarin de rechter buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon de herroeping van die opschorting gelast wegens het niet naleven van voorwaarden en het zich onttrekken aan het toezicht en de leiding van een reclasseringsambtenaar een ‘proces dat tot de beslissing heeft geleid’ als bedoeld in artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ?
4.3
In rechtsoverweging 86 oordeelt het Hof van Justitie
Hoe dan ook is het uniform toe te passen relevante criterium in het kader van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584, dat van de aard van de daarin bedoelde „beslissing”, zoals volgt uit de punten 75 tot en met 77 van het onderhavige arrest.
4.4
Rechtsoverwegingen 75 tot en met 77 luiden als volgt:
Hoewel de onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij de betrokkene wordt veroordeeld, met inbegrip van die tot vaststelling van de vrijheidsstraf die de betrokkene moet ondergaan, duidelijk onder artikel 6 van het EVRM valt, volgt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat die bepaling daarentegen niet van toepassing is op kwesties inzake de tenuitvoerlegging of de toepassing van een dergelijke vrijheidsstraf (…).
Dat is slechts anders wanneer na een beslissing waarin uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en de betrokkene tot een vrijheidsstraf is veroordeeld, een nieuwe rechterlijke beslissing wordt gegeven waarbij de aard of de maat van de eerder uitgesproken straf wordt gewijzigd, hetgeen het geval is wanneer een gevangenisstraf wordt vervangen door uitzetting (…).
In het licht van het bovenstaande moet dus worden geoordeeld dat het in artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 voorkomende begrip „beslissing” voor de doelstellingen van dat artikel niet ziet op een beslissing inzake de tenuitvoerlegging of toepassing van een eerder uitgesproken vrijheidsstraf, behalve wanneer die beslissing ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de aard of maat van die straf wordt gewijzigd en de autoriteit die deze beslissing heeft gegeven, op dat punt over een zekere mate van beoordelingsbevoegdheid beschikte (…).
4.5
De omzettingsbeslissing van 19 augustus 2009 (II Ko 409/09) houdt in dat de opgeëiste persoon de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf alsnog moet ondergaan en heeft daarom de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf gewijzigd.
4.6
Om die reden valt voornoemde omzettingsprocedure niet onder het begrip ‘proces dat tot de beslissing heeft geleid’ in de zin van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel.
4.7
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
4.8
De raadsman heeft gesteld dat hij denkt dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het samengestelde vonnis van 8 november 2011 (II K 620/11). Deze stelling is niet nader onderbouwd, terwijl er ook geen aanwijzingen in het dossier zijn dat de opgeëiste persoon beroep tegen dit vonnis heeft ingesteld. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten van vonnis II en III waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten van vonnis I en IV niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor de feiten die zien op het beledigen van twee verbalisanten op 10 januari 2008 moet worden geweigerd. Er is door het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) aan de Poolse autoriteiten gevraagd om de woorden waarmee de verbalisanten zouden zijn beledigd. Daarop is geen duidelijk antwoord gekomen. Bovendien zouden de door de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit omschreven bewoordingen naar Nederlands recht niet leiden tot een strafbare belediging, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 november 2017 bevat een genoegzame omschrijving van de betreffende feiten:
Mr. [opgëiste persoon] compared the Police officers to particular parts of the external male genitalia and he also said, in vulgar language, that the mother of one of these Police officers was a woman of promiscuous sexual behaviour, of immoral conduct.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit feitencomplex ook naar Nederlands strafrecht worden gekwalificeerd.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd

6.Overige verweren

De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 9, eerste lid, onder e OLW, omdat de opgeëiste persoon al langer zou hebben vastgezeten dan de straf die in het EAB wordt genoemd. Er zou sprake zijn geweest van een straf van ruim 11 jaar die in een verzamelvonnis zou zijn gewijzigd tot 8 jaar, terwijl de opgeëiste persoon stelt dat hij al bijna 6 jaar heeft vastgezeten vanaf november 2009 tot september 2015.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de stelling dat onderhavig EAB ziet op een gevangenisstraf van 11 of 8 jaar. De informatie in het EAB is ten aanzien van de vonnissen en de hoogte van de daarbij opgelegde straffen duidelijk. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgëiste persoon]aan
the Circuit Law Courtin Świdnica ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.