ECLI:NL:RBAMS:2018:3488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
C/13/647337 / KG ZA 18-424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire beslagen in kort geding tussen zelfbouwkavel eigenaren en bouwbegeleider/aannemer

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen de eigenaren van zelfbouwkavels de opheffing van conservatoire beslagen die door de bouwbegeleider en de aannemer zijn gelegd. De voorzieningenrechter heeft op 14 mei 2018 een vonnis gewezen waarin de vordering van de eisers wordt behandeld. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J.R. Loijmans, hebben gesteld dat de beslagen onterecht zijn gelegd en dat zij een bankgarantie hebben gesteld ter hoogte van het bedrag waarvoor de beslagen zijn gelegd. De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. van Domselaar, hebben verweer gevoerd en zijn van mening dat de eisers niet aan hun verplichtingen hebben voldaan. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de eisers voldoende zekerheid hebben gesteld en dat de gedaagden gehouden zijn de beslagen op te heffen. De voorzieningenrechter heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is op 14 mei 2018 uitgesproken, maar de uitwerking is op 22 mei 2018 gegeven, na een verzoek van de eisers om kadastrale gegevens op te nemen in de beslissing. De zaak heeft betrekking op de samenwerking tussen de partijen in de ontwikkeling van appartementen op de kavels van de eisers, waarbij de gedaagden aanspraak maken op een deel van de winst en schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/647337 / KG ZA 18-424 MvdV/EB
Vonnis in kort geding van 14 mei 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 4 mei 2018,
advocaat mr. B.J.R. Loijmans te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMS GROUP B.V.,
gedaagden,
advocaat mr. R. van Domselaar te Utrecht.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] worden genoemd. Gedaagden zullen tezamen [gedaagden] worden genoemd en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en AMS Group.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 14 mei 2018 heeft [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagden] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting was aan de zijde van [eisers] aanwezig [eiser sub 1] (eiser 1) met
mr. Loijmans. Aan de zijde van [gedaagden] waren aanwezig [gedaagde sub 1] en [naam 1] (bestuurder van AMS Group). In verband met de spoedeisendheid van de zaak is de beslissing gegeven op 14 mei 2018. Het hierna volgende bevat de uitwerking daarvan en is, anders dan eerder aangekondigd, bij vervroeging afgegeven op 22 mei 2018.
1.2.
Op 18 mei 2018, nadat het kop-staartvonnis op 14 mei 2018 was gegeven maar vóór de afgifte van het uitgewerkte vonnis, heeft mr. Loijmans de voorzieningenrechter schriftelijk geïnformeerd dat het Kadaster op basis van die beslissing vooralsnog niet tot doorhaling van de beslagen kan overgaan omdat de kadastrale nummers in het dictum ontbraken en verzocht om de kadastrale gegevens, die wel in het petitum van de dagvaarding stonden vermeld, alsnog te vermelden in de beslissing. Mr. Van Domselaar is in de gelegenheid gesteld om op dat verzoek te reageren. Hij heeft nog dezelfde dag schriftelijk laten weten geen bezwaar te hebben tegen opname van de kadastrale nummers in de beslissing en verzocht in de beslissing expliciet te vermelden dat het gaat om de door [gedaagden] gelegde beslagen en niet om de beslagen die zijn gelegd door de ex-vrouw van [eiser sub 1] . Dat het gaat om de door [gedaagden] gelegde beslagen blijkt uit het feit dat de door de ex-vrouw van [eiser sub 1] gelegde beslagen geen rol spelen in dit kort geding, maar het zal nog expliciet worden vermeld in de beslissing. In plaats van een herstelvonnis te wijzen, zullen de hiervoor genoemde toevoegingen in de beslissing van dit uitgewerkte vonnis worden opgenomen. In zoverre moet deze uitwerking worden beschouwd als een correctie van de eerder gegeven beslissing.

2.De feiten

2.1.
De gemeente Amsterdam heeft aan [eisers] twee zelfbouwkavels gelegen in het [adres] te [woonplaats] in erfpacht uitgegeven. [gedaagde sub 1] is bouwbegeleider en AMS Group is aannemer en projectontwikkelaar. Partijen hebben samengewerkt in het kader van de ontwikkeling en realisatie van een zestal appartementen op de kavels van [eisers] De samenwerking is geëindigd in juni 2016.
2.2.
[gedaagden] maakt aanspraak op 50% van de met het project te genereren winst. Subsidiair maakt hij aanspraak op vergoeding van diensten die hij in opdracht van [eisers] heeft verricht en schadeloosstelling wegens schending van het auteursrecht op de bouwtekeningen. Op 24 november 2017 heeft hij een verzoekschrift tot conservatoire beslaglegging ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank, waarin hij zijn vordering berekent op primair € 1.862.500,00 inclusief rente en kosten en subsidiair op € 370.500,00 inclusief rente en kosten. De voorzieningenrechter heeft verlof voor beslaglegging verleend, maar de vordering (inclusief rente en kosten) begroot op € 618.000,00. De primaire vordering uit hoofde van gederfde winst is summierlijk deugdelijk geacht tot € 490.000,00; het meerdere is speculatief geoordeeld. [gedaagden] heeft op 1 december 2017 conservatoir beslag op de appartementen gelegd.
2.3.
Op 13 december 2017 heeft [gedaagden] zijn gestelde vordering op [eisers] aanhangig gemaakt in een bodemprocedure bij deze rechtbank.
2.4.
[eisers] heeft in kort geding opheffing van de gelegde beslagen gevorderd. Bij vonnis van 12 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering waarvoor [gedaagden] beslag heeft gelegd, herbegroot op
€ 26.000,00 en overwogen dat [gedaagden] het beslag zal moeten opheffen indien [eisers] een gebruikelijke bankgarantie stelt ter hoogte van dat bedrag.
2.5.
Vervolgens heeft [eisers] ten gunste van [gedaagden] een bankgarantie laten opmaken tot een bedrag van € 26.000,00, en in concept toegezonden aan [gedaagden] met de vraag of hij daarmee akkoord was. De concept bankgarantie luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
3. Ingeval van faillissement van de Debiteur of het van toepassing verklaren van een wettelijke schuldsaneringsregeling op de Debiteur zal de Bank na verloop van een termijn van vier (4) maanden na de dag waarop de begunstigde per aangetekende brief aan de Bank heeft bericht dat de Debiteur in staat van faillissement is verklaard of op hem een wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, onder meezending van een bevestiging van de curator respectievelijk bewindvoerder dat de Debiteur failliet is verklaard of op hem een wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, aan de Begunstigde voldoen hetgeen de Begunstigde schriftelijk verklaart terzake van de Vordering opeisbaar van de Debiteur te vorderen te hebben tenzij
de bank binnen voornoemde termijn van vier (4) maanden de Begunstigde heeft gedagvaard in een gerechtelijke procedure teneinde de gegrondheid en de hoogte van de Vordering te doen vaststellen of de Begunstigde te doen verbieden een beroep op deze garantie te doen, in welk geval de Bank zal overgaan tot betaling aan de Begunstigde tegen overlegging van een afschrift van een in kracht van gewijsde gegane beslissing van een Nederlandse rechter, gewezen in een procedure tussen de Begunstigde en de Bank, of
de curator in het faillissement of de bewindvoerder binnen voornoemde termijn van vier (4) maanden de Begunstigde heeft gedagvaard in een gerechtelijke procedure teneinde de gegrondheid en de hoogte van de Vordering te doen vaststellen of de Begunstigde te verbieden een beroep op deze garantie te doen en de curator of de bewindvoerder binnen voornoemde termijn de Bank per aangetekend schrijven hiervan mededeling heeft gedaan in welk geval de Bank zal overgaan tot betaling aan de Begunstigde tegen overlegging van een afschrift van een beslissing van een (Nederlandse) rechter gewezen in een procedure tussen de Begunstigde en de curator of de bewindvoerder en voor het overige tegen overlegging van een verklaring conform artikel 2. sub a. (…)
2.6.
[gedaagden] heeft daarop laten weten dat hij op zich akkoord is met de bepalingen van bankgarantie, maar niet met het daarin opgenomen bedrag en aangekondigd dat hij om die reden hoger beroep zal instellen tegen het vonnis van 12 april 2018 en de beslagen niet zal opheffen. De dagvaarding in de appelprocedure is inmiddels uitgebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, kort gezegd, primair de gelegde beslagen op te heffen, subsidiair [gedaagden] op straffe van een dwangsom te veroordelen de beslagen op te heffen en meer subsidiair te bepalen dat het vonnis in de plaats van de medewerking van [gedaagden] aan de opheffing zal treden, alles met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal voor zover van belang hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.2.
Kort geleden heeft de voorzieningenrechter zich al gebogen over de summierlijke deugdelijkheid van de vordering van [gedaagden] , en deze herbegroot op een bedrag van € 26.000,00. Met die beslissing is [gedaagden] het niet eens en hij heeft daartegen spoedappel ingesteld. Zijn verweer in dit kort geding komt erop neer dat hij in het hoger beroep heroverweging vraagt van de beslissing over de omvang van zijn vordering en dat de uitkomst van het hoger beroep moet worden afgewacht alvorens hem te verplichten de beslagen op te heffen.
4.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de in het ongelijk gestelde partij zijn inhoudelijke bezwaren tegen een vonnis in hoger beroep naar voren moet brengen. Het kort geding mag niet dienen als verkapt appel.
4.4.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter bevoegd is om te kijken naar de mogelijke uitkomsten in spoedappel, maar de door hem aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:1074) biedt geen steun aan die stelling. In de genoemde uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter in een opheffingsgeding niet gebonden is aan de grondslagen voor de vordering die in het beslagrekest zijn vermeld, maar zijn beslissing (mede) mag baseren op feiten en omstandigheden die de beslaglegger in het opheffingsgeding ten grondslag heeft gelegd aan de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd. Dat is een andere situatie dan hier aan de orde. In deze zaak is dit het tweede opheffingsgeding. In dit tweede geding probeert [gedaagden] de voorzieningenrechter wederom te overtuigen van zijn gelijk, aan de hand van gedeeltelijk nieuwe stukken. Dat kan niet anders worden gezien dan als een poging om een extra instantie te creëren. Dat is in strijd met een goede procesorde. Er is geen grond voor herbegroting van de vordering van [gedaagden] op een hoger bedrag.
4.5.
[eisers] heeft inmiddels vervangende zekerheid gesteld tot een bedrag van € 26.000,00. De ondertekende garantie is ter zitting aan de voorzieningenrechter getoond en vervolgens aan [gedaagden] verstrekt. Als enige bezwaar tegen deze garantie – afgezien van de hoogte daarvan – heeft [gedaagden] aan het slot van de tweede termijn van de mondelinge behandeling naar voren gebracht, onder verwijzing naar de in punt 3 van de garantie genoemde termijn van vier maanden, dat uit de garantie niet blijkt dat die nog geldig zal zijn wanneer onherroepelijk uitspraak is gedaan. Dat standpunt berust echter op een onjuiste lezing van de garantie. De termijn van vier maanden is gesteld voor het uitbrengen van de dagvaarding door de bank, de curator of de bewindvoerder, indien zij er – in geval van faillissement van [gedaagden] of toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem – voor kiezen de door [gedaagden] gestelde vordering zelf aan de rechter voor te leggen. De door [eisers] gestelde vervangende zekerheid is afdoende en [gedaagden] is dan ook gehouden de beslagen op te heffen.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.
4.6.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De vordering wordt aldus begrepen dat bedoeld is de per mei 2018 geïndexeerde kosten te vorderen. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de door [gedaagden] op 1 december 2017 onder [eisers] gelegde conservatoire beslagen op de rechten van erfpacht op de appartementsrechten aan de [adres] nummers:
- [nummer] (kadastraal bekend [kadastergegevens] , geheel in eigendom toebehorend aan [eiser sub 2] ),
- [nummer] (kadastraal bekend [kadastergegevens] , geheel in eigendom toebehorend aan [eiser sub 2] ),
- [nummer] (kadastraal bekend [kadastergegevens] , geheel in eigendom toebehorend aan [eiser sub 2] ),
- [nummer] (kadastraal bekend [kadastergegevens] , geheel in eigendom toebehorend aan [eiser sub 1] ),
- [nummer] (kadastraal bekend [kadastergegevens] , geheel in eigendom toebehorend aan [eiser sub 1] ) en
- [nummer] (kadastraal bekend [kadastergegevens] , geheel in eigendom toebehorend aan [eiser sub 1] ) te [woonplaats] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.369,01 (€ 98,01 aan kosten dagvaarding, € 291,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: eB