ECLI:NL:RBAMS:2018:3470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
13/674251-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een leerkracht voor seksueel misbruik van een minderjarige leerling

Op 22 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een leerkracht, die werd beschuldigd van seksueel misbruik van een 13-jarige leerling in de periode van 2011 tot 2012. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is de verdachte voor 5 jaar ontzet van het recht om het beroep van leraar uit te oefenen. De zaak kwam aan het licht na meldingen van ouders en leerlingen over ongepast gedrag van de verdachte, die op dat moment werkzaam was op de Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de leerling, waarbij de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar zijn beoordeeld. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden, wat resulteerde in vrijspraak voor enkele beschuldigingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, dat door de verdachte in een kwetsbare positie is misbruikt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674251-15
Datum uitspraak: 22 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16 april 2018, 17 april 2018, 18 april 2018, 19 april 2018 en 8 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.J.M. Vreekamp en R.A. Kloos, en van wat verdachte en zijn advocaten, mrs. G.G.J.A. Knoops, C.J. Knoops-Hamburger en J. de Koning, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Na een wijziging op zitting is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het plegen van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aan zijn zorg en/of opleiding toevertrouwde minderjarigen, te weten kind 4 en/of kind 7, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 juni 2012;
Subsidiair:
het plegen van ontuchtige handelingen met aan zijn zorg en/of opleiding toevertrouwde kinderen, te weten kind 4 en/of kind 7, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 juni 2012;
2. het plegen van ontuchtige handelingen met aan zijn zorg en/of opleiding toevertrouwde minderjarigen, te weten kind 1 en/of kind 2 en/of kind 3 en/of kind 5, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 juni 2012.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.
Voorvragen
De rechtbank moet eerst op basis van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting beoordelen of de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn om de vervolging te schorsen.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie ontvankelijk is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot partiële bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Niet kan worden bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met kind 1 en kind 5. Het enkel masseren van schouders en nek is onvoldoende om als ontuchtige handeling te worden aangemerkt. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Wel is komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met kind 2, kind 3, kind 4 en kind 7. Ten aanzien van kind 4 en kind 7 bestonden die ontuchtige handelingen onder meer uit het binnendringen van het lichaam. De verklaringen die deze kinderen hebben afgelegd, zijn op hoofdlijnen betrouwbaar en kunnen voor het bewijs worden gebruikt. De verklaringen stemmen op essentiële punten overeen en kunnen over en weer als schakelbewijs worden gebruikt.
4.2
Standpunt van de verdediging
De advocaten van verdachte hebben bepleit dat verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de door de kinderen afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn, onder meer door beïnvloeding van ouders en andere kinderen. De processen-verbaal van verhoor moeten derhalve van het bewijs worden uitgesloten. Ook vinden de verklaringen van de kinderen geen steun in het overige bewijs. Daarnaast kunnen de met betrekking tot kind 1 en kind 5 ten laste gelegde handelingen niet als ontuchtig worden gekwalificeerd.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Verdachte is in de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 werkzaam geweest als leerkracht op de Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider, (hierna “het Cheider”) te Amsterdam, waar hij les gaf aan de groepen drie, vier en vijf.
Op 6 juni 2012 wordt een melding gedaan dat verdachte een leerling van het voortgezet onderwijs gedurende het schooljaar meermalen heeft gemasseerd, onder meer bij zijn buik en zijn geslachtsdeel. Ook zegt de betreffende leerling dat verdachte foto’s van zijn buikspieren heeft gemaakt. Op 7 juni 2012 wordt verdachte met de melding geconfronteerd, waarna de school hem met onmiddellijke ingang schorst. De school stelt een crisisteam samen en informeert de ouders over de schorsing van een leerkracht bij brief van 18 juni 2012. Op 19 juni 2012, 25 juni 2012 (ingetrokken op 26 juni 2012) en 19 juli 2012 volgen meldingen van andere ouders die stellen dat verdachte zich grensoverschrijdend jegens hun kinderen heeft gedragen. In deze periode volgt eveneens een gesprek tussen de directrice van de school en de politie. Er wordt op dat moment nog geen aangifte gedaan.
Verdachte emigreert in augustus 2012 naar Israël. Dit is reeds door hem aangekondigd in een brief van 16 april 2012, waarin hij tevens zijn ontslag bij het Cheider indient per het einde van het schooljaar 2011-2012. Ongeveer twee maanden later, op 30 oktober 2012, doet de school aangifte bij de politie. Er wordt een onderzoek gestart, waarin uiteindelijk zeven kinderen bij de politie worden verhoord. De ouders van kind 1, kind 3, kind 4 en kind 7 doen aangifte. Kind 2 doet dit zelf op 15 december 2016. Hij is op dat moment meerderjarig.
Op 29 februari 2016 wordt verdachte op last van het openbaar ministerie aangehouden in Israël, waarna hij op 2 november 2016 aan Nederland wordt uitgeleverd.
De zaak van verdachte is aan de orde geweest op pro forma zittingen van de rechtbank op 9 februari 2017, 9 mei 2017, 3 oktober 2017, 19 december 2017 en 7 maart 2018. Op de zittingsdagen 16, 17, 18 en 19 april 2018 is de zaak inhoudelijk behandeld.
Aan verdachte zijn (uiteindelijk) twee feiten ten laste gelegd, waarin hem het plegen van ontuchtige handelingen met zes minderjarige leerlingen (kind 1, 2, 3, 4, 5 en 7) wordt verweten. Ten aanzien van twee van deze zes leerlingen (kind 1 en 5) is ook seksuele binnendringing ten laste gelegd.
De rechtbank zal thans de vraag bespreken of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
4.3.2
Ten aanzien van kind 1 en 5
Vooropgesteld moet worden dat van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht sprake is bij seksuele handelingen die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van kind 1 en kind 5 kan worden bewezen dat verdachte hen bij de nek en schouders heeft gemasseerd. Hoewel het masseren van de nek en schouders van een leerling ongepast en/of ongewenst kan zijn, is niet komen vast te staan dat deze handelingen van seksuele aard waren en als ontuchtig in de zin van de wet moeten worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging, het plegen van ontuchtige handelingen met kind 1 en 5, worden vrijgesproken.
4.3.3
Betrouwbaarheid verklaringen kind 2, 3, 4 en 7
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van de kinderen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Nu bewijsuitsluiting slechts kan worden toegepast als rechtsgevolg op een vormverzuim en de verdediging in dat kader geen verweer heeft gevoerd, begrijpt de rechtbank de conclusie van de verdediging zo dat de door de kinderen afgelegde verklaringen zodanig onbetrouwbaar zijn dat zij niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
4.3.3.1 Beoordeling deskundigen
In de onderhavige zaak is de betrouwbaarheid van de door de kinderen afgelegde verklaringen door twee deskundigen beoordeeld, te weten door drs. M.J. van Hoof, hierna “Van Hoof” (d.d. 27 juni 2017) en drs. J. van der Sleen, hierna “Van der Sleen” (d.d. 31 maart 2018). Op verzoek van de verdediging heeft dr. P.J. van Koppen, hierna “Van Koppen” zich uitgelaten over het rapport van Van der Sleen (d.d. 8 april 2018). Van Hoof en Van der Sleen zijn eveneens ter terechtzitting gehoord.
Van Hoof
Van Hoof concludeert in haar rapportage op p.91: “In antwoord op de gestelde vraag of de verklaringen en verhoren van de betrokken kinderen en ouders betrouwbaar zijn stel ik dat deze helaas op meerdere manieren onbetrouwbaar zijn.” In haar rapportage gaat Van Hoof echter veel verder dan beantwoording van de aan haar gestelde vraag over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. Dat blijkt onder meer uit de volgende passages:
- “ aanrakingen lijken niet seksueel getint of bedoeld maar zijn wel als zodanig achteraf geïnterpreteerd.” - p.29
- “ Door een spectrum aan verschillende gradaties van roddel tot smaad (rechilut, lashon hara en hotzaat shem ra) binnen de Joodse ultra-orthodoxe gemeenschap, met gebrek aan ethiek en ongecensureerd aangevuld door de media die bovendien in eerste instantie opgezocht zijn door ouders, is er naar analogie van het lied Hendrik Haan van Annie M.G. Schmidt mijns inziens een “Koog aan de Zaan” verhaal ontstaan.” (deze passage wordt gevolgd door de integrale weergave van de betreffende liedtekst) – p.85
- “ Ondanks alle suggesties die er in de verklaringen en verhoren van ouders en kinderen in deze strafzaak gedaan zijn kan ik na bestudering van de audio-visuele opnames, samenvattingen van processen-verbalen en transcripties geen enkele aanwijzing vinden voor seksueel misbruik van enig kind door [verdachte] . Er lijkt simpelweg geen sprake te zijn van seksueel getinte aanrakingen en waar dit wel gesuggereerd wordt, bestaat er zoveel twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaringen dat seksueel misbruik hoogst onwaarschijnlijk lijkt.” – p. 87
- “ Vanuit [verdachte] is er mijns inziens geen sprake geweest van grooming al wordt dit wel door sommige ouders en sommige kinderen gesuggereerd op enig moment.” – p.90
- “ Hoe dan ook lijkt mij in dit dossier dat er geenszins sprake is geweest van seksueel contact op wat voor manier dan ook, maar dat [verdachte] lijdend voorwerp is geworden van stigmatisering en discriminatie ten aanzien van zijn persoon (als ger) en geaardheid (men vermoedt homoseksualiteit) vanuit ultra-orthodoxe context met een ultiem rampscenario van aantijgingen van seksueel misbruik en gevangenneming tot gevolg.” – p.90
- “ Denken dat er sprake is geweest van seksueel misbruik zou ook de vermeende slachtoffers niet ten goede komen, omdat zij mijns inziens alleen slachtoffer zijn geweest van de roddel en subculturele normen van de eigen ultra-orthodoxe gemeenschap.” – p.90
De rechtbank begrijpt niet op grond waarvan Van Hoof kan concluderen dat er geen sprake is geweest van seksueel contact en dat er bij verdachte geen sprake zou zijn geweest van seksuele bedoelingen. Ook de vermelding door Van Hoof dat zij geen enkele aanwijzing voor seksueel misbruik heeft kunnen vinden, acht de rechtbank onbegrijpelijk in het licht van met name de verklaringen van kinderen en ouders hierover. Door alternatieve scenario’s niet als mogelijkheid maar als realiteit te presenteren zonder dat hiervoor harde aanwijzingen bestaan, gaat Van Hoof naar het oordeel van de rechtbank verder dan op grond van haar deskundigheid als gedragsdeskundige verantwoord is.
De rechtbank ziet in het voorgaande redenen om het rapport van Van Hoof niet bij haar beoordeling te betrekken.
Van der Sleen
Van der Sleen komt in haar rapportage tot de volgende conclusies. Er is bij geen van de verhoren van de kinderen sprake geweest van een zodanig beïnvloedende werkwijze van de verhoorder(s) dat de verklaring van het kind hierdoor tot stand is gekomen. Met betrekking tot kind 2 zijn er weinig aanwijzingen voor beïnvloeding van zijn verklaring door ouders en/of derden. Bij kind 3, kind 4 en kind 7 zijn er wel aanwijzingen van beïnvloeding door ouders en/of derden. Met betrekking tot de verklaringen van deze kinderen moet rekening worden gehouden met het alternatieve scenario dat de verklaringen tot stand zijn gekomen door een combinatie van misverstand over ‘normale’ massages (en andere onhandige, maar niet strafbare gedragingen van verdachte) en onbewuste beïnvloeding van de kinderen door ouders c.q. derden, aangevuld met eigen invullingen van de kinderen.
Van Koppen
Van Koppen stelt in zijn rapportage dat er veel aanwijzingen zijn dat het door Van der Sleen met betrekking tot de verklaringen van kind 3, kind 4 en kind 7 hiervoor omschreven alternatieve scenario op waarheid berust. De ontstaansgeschiedenis van de verklaring van kind 2 is onvoldoende onderzocht. [naam 1] , hierna “ [naam 1] ”, en diens vader hadden door de politie moeten worden ondervraagd en Van der Sleen had de opname van het informatieve gesprek met de vader van kind 2 moeten uitluisteren. De conclusie die Van der Sleen trekt ten aanzien van kind 2 is derhalve prematuur.
4.3.4
Vrijspraak kind 3, kind 4 en kind 7
De rechtbank stelt voorop dat alleen een voldoende betrouwbare verklaring van een getuige bruikbaar is voor het bewijs. Aangaande de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen hecht de rechtbank waarde aan de vaststellingen van deskundige Van der Sleen. De rechtbank neemt de bevindingen van deze deskundige met betrekking tot de verklaringen van de kinderen 3, 4 en 7 over en komt op grond daarvan tot het oordeel dat zij niet voldoende kan vast stellen dat deze verklaringen betrouwbaar zijn. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank niet boven redelijke twijfel verheven dat de verklaringen van deze kinderen – over ontuchtige handelingen van verdachte zoals in de tenlastelegging omschreven – juist zijn. Nu de overige bewijsmiddelen evenmin een bewezenverklaring kunnen dragen, moet verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.5
Bewezenverklaring kind 2
Ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van kind 2 stelt de rechtbank het volgende vast. Op 6 juni 2012 vraagt kind 2 (op dat moment 13 jaar oud) aan het einde van de dag aan [naam 1] , een vriend en schoolgenoot, of hij zijn voetbalplaatjes uit het klaslokaal van verdachte wil halen. Wanneer [naam 1] de plaatjes niet mee krijgt van verdachte, vertelt kind 2 hem dat hij het klaslokaal zelf niet in durft omdat hij door verdachte wordt gemasseerd op plekken waar dat niet hoort. Kind 2 vertelt kort daarna ook een andere schoolgenoot,
[naam 2] , dat verdachte hem masseert, ‘ook onderaan’. [naam 1] vertelt aan zijn vader, eveneens leerkracht op de school, dat een vriend van hem nog spullen heeft in de klas van verdachte die hij niet durft op te halen. [naam 1] senior laat vervolgens kind 2 bij zich komen. Kind 2 vertelt hem dat hij door verdachte wordt gemasseerd op plaatsen ‘waar je niet mag aanraken’. [naam 1] senior brengt de heer [naam 3] van de directie van de school op de hoogte. Deze belt met de vader van kind 2. De ouders van kind 2 vragen daarop aan kind 2 wat er is gebeurd. Hij vertelt hen dat hij door verdachte wordt gemasseerd en dat verdachte hem bij zijn geslachtsdeel heeft aangeraakt. In juni 2012 heeft kind 2 een gesprek met een psycholoog , drs. A. Hylkema, in het kader van een onderzoek naar mogelijke aanwezigheid van ADD. Hij vertelt blijkens het verslag van de psycholoog in dit gesprek uit zichzelf dat hij al maandenlang door een leerkracht op zijn school tegen zijn zin wordt betast, hetgeen was begonnen met het masseren van de schouders en was geëindigd met het betasten van zijn genitaliën. Op 31 januari 2013 heeft de vader van kind 2 een informatief gesprek met de politie. Vervolgens legt kind 2 op 3 april 2013 bij de politie een verklaring af. Deze verklaring van kind 2 heeft dezelfde strekking als wat hij eerder aan zijn klasgenoten en zijn ouders heeft verteld.
Van der Sleen merkt ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van kind 2 op dat de onthulling door kind 2 plaats vindt in de periode dat er nog sprake zou zijn van de vermeende feiten, dat hij zelf het moment van de onthulling heeft gekozen en dat er geen sprake is van langdurige ondervraging of aandringen, dat hij vanaf het moment van de onthulling heeft aangegeven dat het masseren verder ging dan alleen het masseren van nek en schouders, dat kind 2 uit zichzelf aan drs. Hylkema heeft verteld over betasting van zijn genitaliën en dat er voor kind 2 geen motief lijkt te zijn om zijn verklaring te verzinnen. Kind 2 vindt verdachte ten tijde van het verhoor op 3 april 2013 een aardige meester en voelt zich, blijkens het verhoor bij de politie in 2013, schuldig over het vertellen over het aanraken van de geslachtsdelen, aldus Van der Sleen. Hoewel er tijdens het verhoor op 3 april 2013 enkele gesloten vragen zijn gesteld is de verklaring volgens Van der Sleen niet door een beïnvloedende werkwijze van de verhoorder tot stand gekomen, omdat kind 2 belangrijke onderdelen in zijn verklaring zelf benoemt. Kind 2 had bovendien een zodanige leeftijd (ten tijde van het verhoor was hij veertien jaar oud) dat een gesloten vraag niet meteen tot beïnvloeding leidt. Van der Sleen concludeert dat de verklaring van kind 2 van 3 april 2013 accuraat, consistent en niet onvolledig is.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van kind 2 voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Het was voor een volledig beeld van de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van kind 2 beter geweest indien [naam 1] , zijn vader en de vader van kind 2 zouden zijn gehoord door de politie, zoals Van Koppen aangeeft in zijn rapport. Dat dit niet is gebeurd betekent echter niet dat de verklaringen van kind 2 niet betrouwbaar zijn. Voor die gevolgtrekking biedt het dossier geen ondersteuning. Er zijn voorts geen aanwijzingen dat het uitluisteren van de band van het informatieve gesprek met de vader van kind 2, zoals door Van Koppen aangevoerd, tot een andere conclusie zou leiden. De verdediging heeft ook niet om het uitluisteren van deze band en het verhoor van genoemde personen verzocht.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de verklaring van kind 2 voldoende steun vindt in het overige bewijs. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot zedenzaken kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het misbruik zelf steunt vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband (
HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010, 512). Er wordt derhalve niet als eis gesteld dat de bevestiging betrekking heeft op de delictsgedraging of op de betrokkenheid van de verdachte bij die delictsgedraging.
In onderhavige zaak vindt de verklaring van kind 2 niet alleen bevestiging in de verklaringen van getuigen die daarover van hem gehoord hebben (zijn vader, [naam 2] en [naam 1] senior), maar ook in bewijsmiddelen die niet zijn terug te voeren op kind 2 als enige bron. In dat kader wordt verwezen naar de verklaringen van de getuigen [naam 4] en [naam 2] , mede scholieren van kind 2, die beiden hebben verklaard dat zij hebben gezien dat kind 2 door verdachte werd gemasseerd. Daarnaast heeft verdachte zelf bij de rechter-commissaris verklaard dat hij wel eens een massage gaf aan kind 2. Dat het zou zijn gebleven bij kneepjes in de schouder, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de bewijsmiddelen volgt immers ook dat verdachte, nadat hij in een gesprek met het crisisteam van de school op 7 juni 2012 werd geconfronteerd met de melding van kind 2, heeft verklaard dat hij kinderen op hun rug, nek en buik masseerde en dat hij foto’s had gemaakt van het ontblote bovenlijf van kind 2. Blijkens de verklaring van de getuige [naam 5] heeft verdachte ook tegen haar gezegd dat hij weleens kinderen, waaronder kind 2, masseerde op hun buik als ze onrustig waren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen met kind 2 heeft gepleegd, zoals in rubriek 5 beschreven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 juni 2012 in de gemeente Amsterdam, met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten kind 2, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte
- de nek, de schouders, de rug, de buik en de billen van kind 2 gemasseerd;
- over de billen, het kruis en de penis van kind 2 gewreven; en
- de gulp van de broek van kind 2 geopend, met zijn handen de penis van kind 2 vastgepakt en daaraan getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is in de media aan de schandpaal genageld en heeft in Israël ruim zeven maanden huisarrest ondergaan. In Nederland heeft verdachte in het Huis van Bewaring een zware periode doorgemaakt toen hij werd bedreigd door medegedetineerden, die hem vanwege de media-aandacht herkenden. Gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is de eis van het openbaar ministerie buitenproportioneel hoog.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een 13-jarige leerling op de school waar hij les gaf. Het slachtoffer heeft verklaard dat het op school niet goed met hem ging en hij in zijn zoektocht naar een veilige plek in de klas van verdachte belandde. Onder die omstandigheden heeft verdachte zijn vertrouwen gewonnen en hem vervolgens misbruikt. Daarmee heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie van het slachtoffer, die vanwege zijn leeftijd en zijn relatie tot verdachte niet afdoende in staat was om aan het handelen van verdachte weerstand te bieden. Door zo te handelen heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer geschonden. De gevolgen hiervan zijn ter terechtzitting treffend tot uitdrukking gebracht in de door hem voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 november 2017 – niet eerder is veroordeeld.
Eveneens houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met het nadeel dat door media-aandacht voor verdachte is veroorzaakt. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van zeven maanden in Israël onder elektronisch toezicht heeft gestaan.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend en er herhaaldelijk voor gekozen om geen medewerking te verlenen aan onderzoeken naar zijn geestesgesteldheid. De rechtbank heeft hierdoor geen inzicht gekregen in de redenen voor zijn handelen. Er kon geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden aangetoond of uitgesloten. Ook is het risico op herhaling niet duidelijk geworden. Gelet op de weigerachtige houding van verdachte, onthoudt de reclassering zich van een strafadvies.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden moet worden opgelegd. Zij zal hem daartoe veroordelen. Een gedeelte van 6 maanden zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij zal een proeftijd van 3 jaren worden opgelegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte gedurende 5 jaren uit het beroep van leraar moet worden ontzet. Daartoe wordt overwogen dat verdachte de handelingen pleegde ten tijde van het uitoefenen van dat beroep en dat de mogelijkheid bestaat dat verdachte in de toekomst zal recidiveren.
9. Benadeelde partijen
Kind 1
De wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] vorderen € 2.500 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte voor dit gedeelte van de tenlastelegging geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kind 2
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 10.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat hij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank schat deze schade op € 6.000. De vordering zal in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het openbaren van de schade, 6 juni 2012. Het overige gedeelte zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [benadeelde partij 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 6.000 (zegge: zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2012.
Kind 3
De wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] vorderen € 8.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte voor dit gedeelte van de tenlastelegging geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kind 4
De wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] vorderen € 5.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte voor dit gedeelte van de tenlastelegging geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 247, 248 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ontzetde verdachte voor de duur van
vijf jarenvan
het recht het beroep van leraar uit te oefenen.
Verklaart de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering van [benadeelde partij 2] , wonende te Amsterdam, toe tot € 6.000 (zegge: zesduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 6 juni 2012.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] , € 6.000 (zegge: zesduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 juni 2012. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2018.