4.3.1Inleiding
Verdachte is in de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 werkzaam geweest als leerkracht op de Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider, (hierna “het Cheider”) te Amsterdam, waar hij les gaf aan de groepen drie, vier en vijf.
Op 6 juni 2012 wordt een melding gedaan dat verdachte een leerling van het voortgezet onderwijs gedurende het schooljaar meermalen heeft gemasseerd, onder meer bij zijn buik en zijn geslachtsdeel. Ook zegt de betreffende leerling dat verdachte foto’s van zijn buikspieren heeft gemaakt. Op 7 juni 2012 wordt verdachte met de melding geconfronteerd, waarna de school hem met onmiddellijke ingang schorst. De school stelt een crisisteam samen en informeert de ouders over de schorsing van een leerkracht bij brief van 18 juni 2012. Op 19 juni 2012, 25 juni 2012 (ingetrokken op 26 juni 2012) en 19 juli 2012 volgen meldingen van andere ouders die stellen dat verdachte zich grensoverschrijdend jegens hun kinderen heeft gedragen. In deze periode volgt eveneens een gesprek tussen de directrice van de school en de politie. Er wordt op dat moment nog geen aangifte gedaan.
Verdachte emigreert in augustus 2012 naar Israël. Dit is reeds door hem aangekondigd in een brief van 16 april 2012, waarin hij tevens zijn ontslag bij het Cheider indient per het einde van het schooljaar 2011-2012. Ongeveer twee maanden later, op 30 oktober 2012, doet de school aangifte bij de politie. Er wordt een onderzoek gestart, waarin uiteindelijk zeven kinderen bij de politie worden verhoord. De ouders van kind 1, kind 3, kind 4 en kind 7 doen aangifte. Kind 2 doet dit zelf op 15 december 2016. Hij is op dat moment meerderjarig.
Op 29 februari 2016 wordt verdachte op last van het openbaar ministerie aangehouden in Israël, waarna hij op 2 november 2016 aan Nederland wordt uitgeleverd.
De zaak van verdachte is aan de orde geweest op pro forma zittingen van de rechtbank op 9 februari 2017, 9 mei 2017, 3 oktober 2017, 19 december 2017 en 7 maart 2018. Op de zittingsdagen 16, 17, 18 en 19 april 2018 is de zaak inhoudelijk behandeld.
Aan verdachte zijn (uiteindelijk) twee feiten ten laste gelegd, waarin hem het plegen van ontuchtige handelingen met zes minderjarige leerlingen (kind 1, 2, 3, 4, 5 en 7) wordt verweten. Ten aanzien van twee van deze zes leerlingen (kind 1 en 5) is ook seksuele binnendringing ten laste gelegd.
De rechtbank zal thans de vraag bespreken of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
4.3.3Betrouwbaarheid verklaringen kind 2, 3, 4 en 7
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van de kinderen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Nu bewijsuitsluiting slechts kan worden toegepast als rechtsgevolg op een vormverzuim en de verdediging in dat kader geen verweer heeft gevoerd, begrijpt de rechtbank de conclusie van de verdediging zo dat de door de kinderen afgelegde verklaringen zodanig onbetrouwbaar zijn dat zij niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
4.3.3.1 Beoordeling deskundigen
In de onderhavige zaak is de betrouwbaarheid van de door de kinderen afgelegde verklaringen door twee deskundigen beoordeeld, te weten door drs. M.J. van Hoof, hierna “Van Hoof” (d.d. 27 juni 2017) en drs. J. van der Sleen, hierna “Van der Sleen” (d.d. 31 maart 2018). Op verzoek van de verdediging heeft dr. P.J. van Koppen, hierna “Van Koppen” zich uitgelaten over het rapport van Van der Sleen (d.d. 8 april 2018). Van Hoof en Van der Sleen zijn eveneens ter terechtzitting gehoord.
Van Hoof
Van Hoof concludeert in haar rapportage op p.91: “In antwoord op de gestelde vraag of de verklaringen en verhoren van de betrokken kinderen en ouders betrouwbaar zijn stel ik dat deze helaas op meerdere manieren onbetrouwbaar zijn.” In haar rapportage gaat Van Hoof echter veel verder dan beantwoording van de aan haar gestelde vraag over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. Dat blijkt onder meer uit de volgende passages:
- “ aanrakingen lijken niet seksueel getint of bedoeld maar zijn wel als zodanig achteraf geïnterpreteerd.” - p.29
- “ Door een spectrum aan verschillende gradaties van roddel tot smaad (rechilut, lashon hara en hotzaat shem ra) binnen de Joodse ultra-orthodoxe gemeenschap, met gebrek aan ethiek en ongecensureerd aangevuld door de media die bovendien in eerste instantie opgezocht zijn door ouders, is er naar analogie van het lied Hendrik Haan van Annie M.G. Schmidt mijns inziens een “Koog aan de Zaan” verhaal ontstaan.” (deze passage wordt gevolgd door de integrale weergave van de betreffende liedtekst) – p.85
- “ Ondanks alle suggesties die er in de verklaringen en verhoren van ouders en kinderen in deze strafzaak gedaan zijn kan ik na bestudering van de audio-visuele opnames, samenvattingen van processen-verbalen en transcripties geen enkele aanwijzing vinden voor seksueel misbruik van enig kind door [verdachte] . Er lijkt simpelweg geen sprake te zijn van seksueel getinte aanrakingen en waar dit wel gesuggereerd wordt, bestaat er zoveel twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaringen dat seksueel misbruik hoogst onwaarschijnlijk lijkt.” – p. 87
- “ Vanuit [verdachte] is er mijns inziens geen sprake geweest van grooming al wordt dit wel door sommige ouders en sommige kinderen gesuggereerd op enig moment.” – p.90
- “ Hoe dan ook lijkt mij in dit dossier dat er geenszins sprake is geweest van seksueel contact op wat voor manier dan ook, maar dat [verdachte] lijdend voorwerp is geworden van stigmatisering en discriminatie ten aanzien van zijn persoon (als ger) en geaardheid (men vermoedt homoseksualiteit) vanuit ultra-orthodoxe context met een ultiem rampscenario van aantijgingen van seksueel misbruik en gevangenneming tot gevolg.” – p.90
- “ Denken dat er sprake is geweest van seksueel misbruik zou ook de vermeende slachtoffers niet ten goede komen, omdat zij mijns inziens alleen slachtoffer zijn geweest van de roddel en subculturele normen van de eigen ultra-orthodoxe gemeenschap.” – p.90
De rechtbank begrijpt niet op grond waarvan Van Hoof kan concluderen dat er geen sprake is geweest van seksueel contact en dat er bij verdachte geen sprake zou zijn geweest van seksuele bedoelingen. Ook de vermelding door Van Hoof dat zij geen enkele aanwijzing voor seksueel misbruik heeft kunnen vinden, acht de rechtbank onbegrijpelijk in het licht van met name de verklaringen van kinderen en ouders hierover. Door alternatieve scenario’s niet als mogelijkheid maar als realiteit te presenteren zonder dat hiervoor harde aanwijzingen bestaan, gaat Van Hoof naar het oordeel van de rechtbank verder dan op grond van haar deskundigheid als gedragsdeskundige verantwoord is.
De rechtbank ziet in het voorgaande redenen om het rapport van Van Hoof niet bij haar beoordeling te betrekken.
Van der Sleen
Van der Sleen komt in haar rapportage tot de volgende conclusies. Er is bij geen van de verhoren van de kinderen sprake geweest van een zodanig beïnvloedende werkwijze van de verhoorder(s) dat de verklaring van het kind hierdoor tot stand is gekomen. Met betrekking tot kind 2 zijn er weinig aanwijzingen voor beïnvloeding van zijn verklaring door ouders en/of derden. Bij kind 3, kind 4 en kind 7 zijn er wel aanwijzingen van beïnvloeding door ouders en/of derden. Met betrekking tot de verklaringen van deze kinderen moet rekening worden gehouden met het alternatieve scenario dat de verklaringen tot stand zijn gekomen door een combinatie van misverstand over ‘normale’ massages (en andere onhandige, maar niet strafbare gedragingen van verdachte) en onbewuste beïnvloeding van de kinderen door ouders c.q. derden, aangevuld met eigen invullingen van de kinderen.
Van Koppen
Van Koppen stelt in zijn rapportage dat er veel aanwijzingen zijn dat het door Van der Sleen met betrekking tot de verklaringen van kind 3, kind 4 en kind 7 hiervoor omschreven alternatieve scenario op waarheid berust. De ontstaansgeschiedenis van de verklaring van kind 2 is onvoldoende onderzocht. [naam 1] , hierna “ [naam 1] ”, en diens vader hadden door de politie moeten worden ondervraagd en Van der Sleen had de opname van het informatieve gesprek met de vader van kind 2 moeten uitluisteren. De conclusie die Van der Sleen trekt ten aanzien van kind 2 is derhalve prematuur.
4.3.5Bewezenverklaring kind 2
Ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van kind 2 stelt de rechtbank het volgende vast. Op 6 juni 2012 vraagt kind 2 (op dat moment 13 jaar oud) aan het einde van de dag aan [naam 1] , een vriend en schoolgenoot, of hij zijn voetbalplaatjes uit het klaslokaal van verdachte wil halen. Wanneer [naam 1] de plaatjes niet mee krijgt van verdachte, vertelt kind 2 hem dat hij het klaslokaal zelf niet in durft omdat hij door verdachte wordt gemasseerd op plekken waar dat niet hoort. Kind 2 vertelt kort daarna ook een andere schoolgenoot,
[naam 2] , dat verdachte hem masseert, ‘ook onderaan’. [naam 1] vertelt aan zijn vader, eveneens leerkracht op de school, dat een vriend van hem nog spullen heeft in de klas van verdachte die hij niet durft op te halen. [naam 1] senior laat vervolgens kind 2 bij zich komen. Kind 2 vertelt hem dat hij door verdachte wordt gemasseerd op plaatsen ‘waar je niet mag aanraken’. [naam 1] senior brengt de heer [naam 3] van de directie van de school op de hoogte. Deze belt met de vader van kind 2. De ouders van kind 2 vragen daarop aan kind 2 wat er is gebeurd. Hij vertelt hen dat hij door verdachte wordt gemasseerd en dat verdachte hem bij zijn geslachtsdeel heeft aangeraakt. In juni 2012 heeft kind 2 een gesprek met een psycholoog , drs. A. Hylkema, in het kader van een onderzoek naar mogelijke aanwezigheid van ADD. Hij vertelt blijkens het verslag van de psycholoog in dit gesprek uit zichzelf dat hij al maandenlang door een leerkracht op zijn school tegen zijn zin wordt betast, hetgeen was begonnen met het masseren van de schouders en was geëindigd met het betasten van zijn genitaliën. Op 31 januari 2013 heeft de vader van kind 2 een informatief gesprek met de politie. Vervolgens legt kind 2 op 3 april 2013 bij de politie een verklaring af. Deze verklaring van kind 2 heeft dezelfde strekking als wat hij eerder aan zijn klasgenoten en zijn ouders heeft verteld.
Van der Sleen merkt ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van kind 2 op dat de onthulling door kind 2 plaats vindt in de periode dat er nog sprake zou zijn van de vermeende feiten, dat hij zelf het moment van de onthulling heeft gekozen en dat er geen sprake is van langdurige ondervraging of aandringen, dat hij vanaf het moment van de onthulling heeft aangegeven dat het masseren verder ging dan alleen het masseren van nek en schouders, dat kind 2 uit zichzelf aan drs. Hylkema heeft verteld over betasting van zijn genitaliën en dat er voor kind 2 geen motief lijkt te zijn om zijn verklaring te verzinnen. Kind 2 vindt verdachte ten tijde van het verhoor op 3 april 2013 een aardige meester en voelt zich, blijkens het verhoor bij de politie in 2013, schuldig over het vertellen over het aanraken van de geslachtsdelen, aldus Van der Sleen. Hoewel er tijdens het verhoor op 3 april 2013 enkele gesloten vragen zijn gesteld is de verklaring volgens Van der Sleen niet door een beïnvloedende werkwijze van de verhoorder tot stand gekomen, omdat kind 2 belangrijke onderdelen in zijn verklaring zelf benoemt. Kind 2 had bovendien een zodanige leeftijd (ten tijde van het verhoor was hij veertien jaar oud) dat een gesloten vraag niet meteen tot beïnvloeding leidt. Van der Sleen concludeert dat de verklaring van kind 2 van 3 april 2013 accuraat, consistent en niet onvolledig is.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van kind 2 voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Het was voor een volledig beeld van de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van kind 2 beter geweest indien [naam 1] , zijn vader en de vader van kind 2 zouden zijn gehoord door de politie, zoals Van Koppen aangeeft in zijn rapport. Dat dit niet is gebeurd betekent echter niet dat de verklaringen van kind 2 niet betrouwbaar zijn. Voor die gevolgtrekking biedt het dossier geen ondersteuning. Er zijn voorts geen aanwijzingen dat het uitluisteren van de band van het informatieve gesprek met de vader van kind 2, zoals door Van Koppen aangevoerd, tot een andere conclusie zou leiden. De verdediging heeft ook niet om het uitluisteren van deze band en het verhoor van genoemde personen verzocht.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de verklaring van kind 2 voldoende steun vindt in het overige bewijs. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot zedenzaken kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het misbruik zelf steunt vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband (HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010, 512). Er wordt derhalve niet als eis gesteld dat de bevestiging betrekking heeft op de delictsgedraging of op de betrokkenheid van de verdachte bij die delictsgedraging. In onderhavige zaak vindt de verklaring van kind 2 niet alleen bevestiging in de verklaringen van getuigen die daarover van hem gehoord hebben (zijn vader, [naam 2] en [naam 1] senior), maar ook in bewijsmiddelen die niet zijn terug te voeren op kind 2 als enige bron. In dat kader wordt verwezen naar de verklaringen van de getuigen [naam 4] en [naam 2] , mede scholieren van kind 2, die beiden hebben verklaard dat zij hebben gezien dat kind 2 door verdachte werd gemasseerd. Daarnaast heeft verdachte zelf bij de rechter-commissaris verklaard dat hij wel eens een massage gaf aan kind 2. Dat het zou zijn gebleven bij kneepjes in de schouder, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de bewijsmiddelen volgt immers ook dat verdachte, nadat hij in een gesprek met het crisisteam van de school op 7 juni 2012 werd geconfronteerd met de melding van kind 2, heeft verklaard dat hij kinderen op hun rug, nek en buik masseerde en dat hij foto’s had gemaakt van het ontblote bovenlijf van kind 2. Blijkens de verklaring van de getuige [naam 5] heeft verdachte ook tegen haar gezegd dat hij weleens kinderen, waaronder kind 2, masseerde op hun buik als ze onrustig waren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen met kind 2 heeft gepleegd, zoals in rubriek 5 beschreven.