4.4.2Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bewezen dat [slachtoffer] in Amstelveen door een aantal gemaskerde mannen is ontvoerd waarbij door één van de ontvoerders met een pistool is geschoten op het raam van de auto van [slachtoffer] . [slachtoffer] is vervolgens in de door [verdachte] gehuurde auto met kenteken [kenteken] vervoerd en in Leiden in de woning van [naam 1] aan de [adres 1] vastgehouden. In die woning is zijn pink door één van de ontvoerders afgeknipt. Daarna is [slachtoffer] naar buiten gebracht en achtergelaten op straat, in de Drechtstraat in Leiden. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] één van de mannen is die [slachtoffer] in Amstelveen hebben ontvoerd, maar kan niet vaststellen dat [verdachte] in de [adres 1] in [plaats] , waar [slachtoffer] is vastgehouden, aanwezig is geweest. Wel blijkt uit het dossier naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] die gehele avond bezig is geweest met het verdere verloop van de ontvoering van [slachtoffer] , ook ná de gebeurtenissen in Amstelveen en het overbrengen van [slachtoffer] naar Leiden. Verder blijkt uit het dossier dat hij betrokken is geweest bij de voorbereiding van de ontvoering. Dit leidt de rechtbank onder andere af uit zijn betrokkenheid bij het peilbaken, en uit de agenda en het schriftje die onder [verdachte] in beslaggenomen zijn. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.2.1 Gebruik van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] door [verdachte] op 9 maart 2017
Het telefoonnummer kan aan [verdachte] worden toegeschreven. Dit heeft [verdachte] ook niet betwist, maar hij heeft verklaard dat hij zijn telefoon op 9 maart 2017 enige tijd niet in zijn bezit heeft gehad. Hij zou die dag in Rotterdam zijn opgehaald door een man, door hem aangeduid als een medeverdachte van wie hij de naam niet wil noemen, in de door hem ( [verdachte] ) gehuurde donkere Peugeot met kenteken [kenteken] en in de middag in de buurt van het Centraal station te Leiden zijn afgezet en toen per abuis zijn telefoon in de donkere Peugeot hebben laten liggen. Zijn telefoon is pas later op de avond, na 22.00 uur, aan hem teruggegeven toen hij al in de woning van zijn ex-vriendin [naam ex-vriendin] (hierna: [naam ex-vriendin] ) aan de [adres 2] in [plaats] was. Gelet hierop heeft [verdachte] zich op het standpunt gesteld dat hij niet degene is geweest die in de avond van 9 maart 2017 tot 22.00 uur van het nummer eindigend op - [nummer] gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank gaat ervan uit dat het telefoonnummer eindigend op - [nummer] de gehele dag, dus ook in de avond, van 9 maart 2017 door [verdachte] is gebruikt, en dat de die avond daarmee gevoerde gesprekken verband houden met de ontvoering van [slachtoffer] . De rechtbank leidt dit af uit het navolgende.
De rechtbank stelt vast dat op 9 maart 2017 met het telefoonnummer van [verdachte] verschillende keren is gebeld. Zo heeft om 19:53 uur, 20:30 uur en 21:49 uur een gesprek plaatsgevonden met het telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] en dat aan [medeverdachte 1] kan worden toegeschreven. Uit het dossier volgt en ter terechtzitting op 23 maart 2017 heeft [medeverdachte 1] , gehoord als getuige in de zaak tegen [verdachte] , bevestigd dat hij op 9 maart 2017 gebruik heeft gemaakt van dit telefoonnummer. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij die avond met [verdachte] telefonisch heeft gesproken. Hij heeft verklaard dat hij de genoemde drie gesprekken heeft gevoerd met [verdachte] , althans nooit het idee heeft gehad dat hij iemand anders via de telefoon van [verdachte] dan [verdachte] zelf heeft gesproken op 9 maart 2017. In dit verband overweegt de rechtbank dat voornoemde drie gesprekken om 19:53 uur, 20:30 uur en 21:49 uur van zeer korte duur waren en dat door beide sprekers gebruik wordt gemaakt van min of meer versluierd taalgebruik. Gelet op de aard en inhoud van deze gesprekken, ligt het voor de hand dat de twee sprekers elkaar kenden en wisten waarover zij spraken. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat iemand anders dan [verdachte] tot drie keer toe met [medeverdachte 1] heeft gesproken, zonder dat [medeverdachte 1] dit in de gaten zou hebben gehad.
Daar komt nog het volgende bij. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die avond, nadat hij zijn telefoon had teruggekregen, telefonisch contact heeft gehad met zijn vriendin [naam vriendin] . Deze verklaring van [verdachte] wordt bevestigd door de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] . Vaststaat dat dit gesprek heeft plaatsgevonden om 23:38 uur. Voorts wijst de rechtbank op het proces-verbaal van bevindingen vaststellen gebruiker [telefoonnummer 4] van 4 mei 2017, waarin staat dat de verbalisant de stem van de gebruiker van dit nummer tussen 9 maart 2017 vanaf 19:53 uur en 10 maart 2017 tot 01:00 uur heeft vergeleken. Met uitzondering van één gesprek om 19:55 uur, heeft de verbalisant op basis van alle beluisterde gesprekken, dus inclusief het gesprek met [naam vriendin] waarvan [verdachte] heeft bevestigd dat hij dat betreffende gesprek zelf heeft gevoerd, geconcludeerd dat sprake is van één en dezelfde gebruiker. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisant en betrekt daarbij uitdrukkelijk tevens de verklaring van [medeverdachte 1] die op dit punt de bevindingen ondersteunt.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] degene is geweest die gedurende de gehele dag, inclusief de avond, van 9 maart 2017 gebruik heeft gemaakt van het nummer eindigend op - [nummer] , met uitzondering van het gesprek om 19:55 uur. De stelling van [verdachte] , dat hij zijn telefoon niet bij zich had en deze gedurende langere tijd die avond door een ander is gebruikt, is in tegenspraak met de verklaring van [medeverdachte 1] en de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2017 en wordt dan ook door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij handelde in verdovende middelen en dat zijn telefoongesprekken die avond met [verdachte] gaan over een drugsdeal die hij met vaste klanten had gesloten. De rechtbank wil best aannemen dat [medeverdachte 1] handelde in drugs, maar het dossier ondersteunt zijn stelling dat juist deze gesprekken betrekking hadden op een drugsdeal, in het geheel niet. Volgens [medeverdachte 1] wordt in het gesprek om 19:53 uur gesproken over vijf gram coke. Wanneer in het gesprek om 20:30 uur door [verdachte] wordt gevraagd of het “klaar” is, ziet dit volgens [medeverdachte 1] op de vraag of de drugsdeal was doorgegaan. De rechtbank acht deze uitleg van [medeverdachte 1] ongeloofwaardig. Gelet op de door [verdachte] gestelde vragen in het gesprek om 19:53 uur, te weten: “He, waar ben je?” en “Hoe lang ongeveer?”, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het antwoord van [medeverdachte 1] , te weten: “onderweg” in samenhang met het antwoord: “vijf”, ziet op vijf gram coke. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit gesprek dat [medeverdachte 1] onderweg is en het nog vijf minuten duurt voor hij zijn plaats van bestemming zal bereiken. Dat [verdachte] hierop antwoordt: “Oké is goed, schiet op”, bevestigt deze lezing naar het oordeel van de rechtbank.
Ook de frequentie van het telefonisch contact op die avond, past naar het oordeel van de rechtbank niet goed bij een drugsdeal. Uit het dossier blijkt immers dat er op 9 maart 2017 sprake is van bijna doorlopend telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en tussen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] substantieel meer dan op alle andere onderzochte dagen. Weliswaar heeft [medeverdachte 1] aangevoerd dat hij altijd veel telefonisch contact heeft met zijn vrienden, maar dat verklaart niet waarom er op 9 maart 2017 zoveel meer contact was dan gebruikelijk, als slechts sprake was van een enkele drugsdeal, iets wat – blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] – tot de normale dagelijkse bezigheden behoorde.
Alle gesprekken in de avond van 9 maart 2017 hebben plaatsgevonden terwijl de vrijheidsberoving van [slachtoffer] gaande was. Gelet op de aard en inhoud van de gesprekken en nu een andere geloofwaardige verklaring voor deze gesprekken ontbreekt, kan het niet anders dan dat deze gesprekken deel uitmaken van het ontvoeringsproces. Gelet op de inhoud en de frequentie van de gesprekken verbindt de rechtbank daaraan de conclusie dat [verdachte] gedurende de hele avond een actieve rol heeft vervuld bij de vrijheidsberoving van [slachtoffer] , ook zonder dat vast is komen te staan dat hij in de woning op de [adres 1] aanwezig is geweest.
4.4.2.2 Aanwezigheid van [verdachte] in Amstelveen
De rechtbank stelt vast dat uit de opgevraagde historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] (eindigend op - [nummer] ) is gebleken dat de telefoon die is gekoppeld aan dit telefoonnummer op 9 maart 2017 tot 14:42 uur gebruik heeft gemaakt van verschillende zendmasten in Rotterdam en vervolgens om 15.19 uur en 16:07 uur van zendmasten in Leiden. Om 16:56 uur heeft de telefoon gebruik gemaakt van een zendmast aan de Sportlaan te Amstelveen. Daarna heeft de telefoon zich opnieuw naar Leiden verplaatst en heeft vanaf 17:49 tot 19:53 uur gebruik gemaakt van een zendmast aan de Lekstraat te Leiden. Tussen 21:23 uur en 01:10 uur zijn enkel nog zendmasten geregistreerd die zich in de directe nabijheid bevinden van het adres [adres 2] te [plaats] . Kort gezegd heeft de telefoon zich dus verplaatst van Rotterdam naar Leiden en vervolgens naar Amstelveen, om zich daarna van Amstelveen naar Leiden en tenslotte naar Leiderdorp te verplaatsen. De telefoon met het telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] is later op de avond in de woning aan de [adres 2] te [plaats] aangetroffen tijdens de aanhouding van [verdachte] .
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat [verdachte] degene is geweest die op 9 maart 2017 gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] en zijn andersluidende verklaring als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Nu uit de zendmastgegevens voorts volgt dat de telefoon van [verdachte] rond het tijdstip van de ontvoering een zendmast in Amstelveen heeft aangestraald die in de directe omgeving ligt van de plek waar [slachtoffer] is ontvoerd, leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat [verdachte] rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] aanwezig is geweest op de parkeerplaats van de Health City in Amstelveen in de door hem gehuurde auto en hij één van de gemaskerde mannen is geweest. Anders dan de raadsman, vindt de rechtbank niet dat de omschrijvingen die door [naam broer] en [slachtoffer] zijn gegeven van de gemaskerde mannen er aan in de weg staan om [verdachte] als één van de uitvoerders van de ontvoering in Amstelveen aan te merken.
[slachtoffer] heeft verklaard dat er in ieder geval twee personen met hem in de auto zaten toen zij vanuit Amstelveen zijn weggereden, te weten de bestuurder en degene die naast hem op de achterbank zat. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] , samen met ten minste één andere mededader, [slachtoffer] in de Peugeot met kenteken [kenteken] heeft vervoerd van Amstelveen naar de plek waar hij vervolgens is vastgehouden en mishandeld.
4.4.2.3 [verdachte] betrokken bij voorbereiding
Nadat [verdachte] is aangehouden in de woning van [naam ex-vriendin] , aan de [adres 2] te [plaats] , heeft een doorzoeking plaatsgevonden. Bij de doorzoeking zijn onder meer een schrift en een agenda in beslag genomen. [verdachte] heeft hierover bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zowel het schrift als de agenda zijn eigendom zijn en dat hij deze altijd bij zich had. In het schrift en de agenda zijn, naast zijn dagelijkse bezigheden en afspraken, verschillende aantekeningen gemaakt.
Schrift
De rechtbank heeft geconstateerd dat een aantal van de in het schrift genoteerde gegevens zien op het dagelijkse leven van [slachtoffer] . Zo is onder meer het volgende genoteerd:
“ [adres 3] ”. Dit adres betreft het woonadres van [slachtoffer] . De tekening die daaronder is gemaakt met de tekst “ [naam snackbar] ” komt volgens [slachtoffer] overeen met een plattegrond van de flat waar hij woont en de snackbar [naam snackbar] waarop hij vanuit zijn woning uitzicht heeft.
“24-1 [naam en adres school] ”. Dit betreft het adres van de basisschool van de kinderen van [slachtoffer] .
“Judo dinsdag”. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op die dag met zijn kinderen naar judo gaat.
Agenda: kenteken Volkswagen Golf
Daarnaast staat in de agenda van [verdachte] genoteerd:
“ [kenteken] ”. Dit betreft het kenteken van de Volkswagen Golf van [slachtoffer] . [verdachte] heeft verklaard dat hij in december 2016 in de Volkswagen Golf van [slachtoffer] heeft gereden. Zijn broer, [naam broer] , is een goede vriend van [slachtoffer] en rijdt regelmatig in de auto van [slachtoffer] . Toen zijn broer [naam broer] op vakantie was, heeft [verdachte] tijdelijk gebruik gemaakt van de Volkswagen Golf. [verdachte] zou het kenteken in zijn agenda hebben genoteerd omdat hij gebruik maakt van de ‘parkeer app’
Parkmobileen hij op deze manier snel het juiste kenteken in de app kon invoeren. De aantekening van het kenteken in zijn agenda heeft niets met een ontvoering te maken.
Deze verklaring van [verdachte] kan de rechtbank niet rijmen met een andere verklaring van [verdachte] dat hij als katvanger fungeerde. Daarover heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij al ruim een jaar verschillende auto’s huurde, waarvan anderen – zoals de medeverdachten in deze zaak – mede gebruik konden maken. [verdachte] heeft daarover verklaard dat hij zelf te allen tijde van deze auto’s gebruik kon maken, zoals van de witte en de donkere Peugeot die op 9 maart 2017 op zijn naam waren gehuurd. Van deze en alle andere door hem gehuurde auto’s is echter geen kenteken genoteerd in zijn agenda noch in zijn schrift, terwijl dat gelet op zijn verklaring over het gebruik van voornoemde parkeer app naar het oordeel van de rechtbank dan wel voor de hand zou liggen. Desgevraagd heeft [verdachte] ter terechtzitting bevestigd dat hij geen lijstje bijhield van de kentekens van de door hem gehuurde auto’s. De rechtbank schuift de verklaring van [verdachte] voor het feit dat hij juist het kenteken van [slachtoffer] in zijn agenda heeft genoteerd voor een parkeer app dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Agenda: Imei-nummer peilbaken
Voorts staat in de agenda van [verdachte] het Imei-nummer genoteerd van het peilbaken dat onder de Volkswagen Golf van [slachtoffer] was gemonteerd. [verdachte] heeft hierover verklaard dat het peilbaken van één van de medeverdachten is en dat hij niet wist dat dit onder de auto van [slachtoffer] zat. [verdachte] heeft verder verklaard dat hij deze medeverdachte, van wie hij desgevraagd de naam niet wil noemen, een aantal keer heeft geholpen bij het uitlezen van de gegevens van het peilbaken, omdat de medeverdachte dat zelf niet kon. Om de gegevens te kunnen uitlezen moest [verdachte] inloggen op een website en een wachtwoord intoetsen. Vervolgens kreeg hij de route te zien die het baken had afgelegd.Die gegevens noteerde hij in zijn agenda. De medeverdachte kon op deze manier controleren of er geen politie in het spel was. Alle extra informatie, zoals
“jammer regelen”, “ [naam snackbar] ”, “ [naam en adres school] ”, “judo”en
“dinsdag”moest hij van de medeverdachte opschrijven. Het peilbaken had niets te maken met de ontvoering van [slachtoffer] , maar alles met een eerder gesloten drugsdeal waarvan de betaling nog moest worden geïnd, aldus [verdachte] .
De rechtbank hecht geen waarde aan de enkele stelling van [verdachte] dat genoemde informatie in zijn schrift en agenda ziet op een eerder gesloten drugsdeal. Al het voorgaande in acht nemende zal de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat hij niet beter weet dan dat de aantekeningen in zijn schrift en agenda zien op het uitlezen van de afgelegde route van een peilbaken, waarvan hij niet wist onder welke auto dit was gemonteerd en wat hij – zonder nadere vragen te stellen – als vriendendienst voor een medeverdachte zou hebben gedaan, dan ook als ongeloofwaardig terzijde schuiven. Vooreerst acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat de medeverdachte niet zelf in staat zou zijn om het – door hem zelf aangeschafte – peilbaken uit te lezen. Wat hier verder ook van zij, feit blijft dat er allerlei persoonlijke informatie over de dagelijkse bezigheden van [slachtoffer] in de agenda en het schrift van [verdachte] is aangetroffen en dat er een peilbaken onder de Volkswagen Golf van [slachtoffer] was gemonteerd, waarvan het Imei-nummer in de agenda van [verdachte] is terug te vinden. Opvallend is dat [verdachte] heeft verklaard dat hij in december 2016 enige tijd van de Volkswagen Golf van [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt. Feit is ook dat [slachtoffer] daadwerkelijk is ontvoerd vanuit de Volkswagen Golf met peilbaken en dat door de ontvoerders is gedreigd om zijn vrouw en kinderen iets aan te doen en dat daarbij de naam van de school van zijn kinderen, te weten de ‘ [naam en adres school] ’, is genoemd. De door [verdachte] opgeschreven aantekeningen in zijn eigen, bij hem aangetroffen en steeds bij hem in bezit zijnde agenda en schrift, passen naadloos in deze ontvoering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de informatie met betrekking tot het dagelijkse leven van [slachtoffer] die in het schrift en de agenda van [verdachte] is aangetroffen, ziet op de (voorbereiding van de) ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017. [verdachte] heeft immers op die manier, naar eigen zeggen samen met een medeverdachte, het dagelijks leven van [slachtoffer] in kaart gebracht en was aldus al in een voorbereidend stadium betrokken bij de ontvoering.
4.4.2.4 Woning aan de [adres 1] te [plaats]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in de woning van [naam 1] aan de [adres 1] te [plaats] is vastgehouden, nadat hij in Amstelveen is ontvoerd. Dit volgt uit de verklaring van [naam 1] hierover en uit hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard over de plaats waar hij is vastgehouden, in samenhang met de bevindingen van de politie over die woning. In dat verband overweegt de rechtbank nog het volgende.
[naam 1]
Van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] dat op 9 maart 2017 bij [medeverdachte 1] in gebruik was, zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd over de periode van 11 februari 2017 tot en met 20 maart 2017. Zoals hiervoor reeds is genoemd, heeft [medeverdachte 1] telefonisch contact gehad met het telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] en dat bij de politie bekend staat als het telefoonnummer van [naam 1] . [naam 1] woont op de [adres 1] te [plaats] . [naam 1] heeft op 18 mei 2017 bij de politie bevestigd dat dit telefoonnummer bij hem in gebruik is. Van het telefoonnummer van [naam 1] zijn eveneens de historische verkeersgegevens opgevraagd, waaruit blijkt dat één van de meest voorkomende tegennummers van [naam 1] het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is. Uit de historische verkeersgegevens kan verder worden afgeleid dat op 6, 7, 8 en 9 maart 2017 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen [naam 1] en [medeverdachte 1] .
[naam 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een paar maanden voor 9 maart 2017 is benaderd door zijn dealer die zich “ [naam 2] ” noemt, maar dat dit waarschijnlijk niet zijn echte naam is. [naam 2] heeft hem toen gevraagd of hij zijn woning aan de [adres 1] te [plaats] ter beschikking wilde stellen voor bolletjesslikkers. Een paar dagen voor 9 maart 2017 werd [naam 1] opnieuw door [naam 2] benaderd met dezelfde vraag. [naam 1] mocht zelf een dag niet in zijn huis komen. Nadat hij € 500,- van [naam 2] had gekregen, heeft [naam 1] zijn huissleutels aan hem afgegeven. Na terugkomst in zijn woning waren het tapijt en stroken behang weg uit de kamer rechts. Op de hem getoonde foto die op 6 maart 2017 in de [adres 1] is gemaakt heeft [naam 1] [naam 2] herkend als de middelste persoon op de foto. [medeverdachte 1] heeft, als getuige in de zaak tegen [verdachte] ter zitting gehoord, zichzelf als de middelste persoon op de foto geïdentificeerd en verklaard dat hij zichzelf [naam 2] noemde in zijn contact met [naam 1] . Daarmee staat voor de rechtbank vast dat [naam 1] met [medeverdachte 1] afspraken heeft gemaakt over het beschikbaar stellen van zijn woning.
[medeverdachte 1] heeft als getuige ter terechtzitting verklaard, dat hij [naam 1] kent uit het drugscircuit en dat hij in 2014 en 2015 heroïne en cocaïne aan [naam 1] heeft verkocht onder de naam [naam 2] . Tevens maakte hij in die tijd wel eens gebruik van de keuken van [naam 1] voor het uitkoken van drugs. Deze “ [naam 2] ” periode is echter al een tijdje voorbij. Op 9 maart 2017 heeft hij een gram drugs aan [naam 1] gegeven, omdat hij wat over had. Hij gaf [naam 1] wel vaker een mazzeltje. De verklaring van [naam 1] dat hij aan hem gevraagd zou hebben zijn woning beschikbaar te stellen is dan ook niet waar, aldus [medeverdachte 1] .
Deze verklaring van [medeverdachte 1] kan de rechtbank niet rijmen met het feit dat [medeverdachte 1] op 6, 7, 8 en 9 maart 2017 in totaal 10 keer telefonisch contact met [naam 1] heeft opgenomen. Opvallend is dat op 9 maart 2017 tweemaal door [medeverdachte 1] naar [naam 1] is gebeld rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] , te weten om 16:55 uur en om 17:08 uur. De rechtbank acht tevens opvallend dat vóór 6 maart 2017 geen telefonisch contact is geweest tussen [naam 1] en [medeverdachte 1] , zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2018 ten aanzien van de belcontacten tussen [medeverdachte 1] en andere verdachten. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt het voorgaande de verklaring van [naam 1] dat [medeverdachte 1] enkele dagen voor 9 maart 2017 contact met hem heeft opgenomen. Dat [naam 1] zijn huis op verzoek van [medeverdachte 1] ter beschikking heeft gesteld acht de rechtbank hiermee ook geloofwaardig. De rechtbank ziet dan ook geen reden om niet uit te gaan van de verklaring van [naam 1] .
Verklaring [slachtoffer] en bevindingen politie
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij in de auto was meegenomen, op enig moment ergens naar binnen is gebracht, dat hij daar enige tijd is geweest en dat daar zijn pink is afgeknipt. Om binnen te komen moest hij een aantal trappen op en dan direct rechtsaf een drempel over. Eén van de gemaskerde mannen liet hem weten dat het vier trappen waren. Ten aanzien van de ruimte waarin hij is vastgehouden heeft [slachtoffer] verklaard dat hij denkt dat het een kleine kamer betreft. Hij heeft met zijn rug tegen iets aangezeten, waarschijnlijk een bank. De vloer was koud en klonk niet als laminaat. Daarnaast hoorde [slachtoffer] dat er glazen en blikjes werden neergezet op iets wat, naar zijn idee, een glazen tafel moet zijn geweest. Het was voor hem een herkenbaar geluid, omdat hij zelf thuis ook een glazen tafel heeft. De radio of de televisie stond zachtjes aan, aldus [slachtoffer] .
Naar aanleiding van de uitzending van het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ op
4 april 2017 heeft een getuige zich bij de politie gemeld. Deze getuige heeft verklaard een verdachte situatie te hebben waargenomen op 6 maart 2017 in de [adres 1] te [plaats] . De getuige heeft gezien dat een witte Peugeot de straat in is komen rijden, waarna er drie onbekende mannen zijn uitgestapt en een verder gelegen portiek in de straat zijn ingelopen. De getuige heeft hierop een foto van de witte Peugeot en de drie mannen gemaakt. De witte Peugeot was voorzien van het kenteken [kenteken] . Uit onderzoek is gebleken dat deze witte Peugeot op naam stond van autoverhuurbedrijf AVIS en in ieder geval vanaf 5 maart 2017 was gehuurd door [verdachte] . Door de politie is vervolgens een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de drie mannen. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2017 heeft de verbalisant de achterste man herkend als [verdachte] .
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat behoedzaam moet worden omgegaan met de bewijskracht van een dergelijke herkenning. Anders dan de raadsman is de rechtbank echter voorts van oordeel dat deze herkenning kan worden gebruikt voor het bewijs dat [verdachte] op
6 maart 2017 in de [adres 1] aanwezig was. Niet alleen verbalisant, ook [medeverdachte 2] heeft [verdachte] als de achterste man (en [medeverdachte 1] als de middelste man) op de foto herkend. Desgevraagd heeft [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting op 23 maart 2018 zichzelf aangewezen als de middelste man op de foto van 6 maart 2017. Voorts zijn de drie mannen gekoppeld aan de door [verdachte] gehuurde witte auto. De rechtbank stelt derhalve vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op 6 maart 2017 gezamenlijk in de [adres 1] te [plaats] zijn geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat de woning aan de [adres 1] overeenkomt met de door [slachtoffer] beschreven ruimte en zijn beschrijving van de manier waarop hij daar naar binnen is gekomen. Blijkens de fotobijlagen van het proces-verbaal Sporenonderzoek van 2 juni 2017 staat er in de woning namelijk, overeenkomstig hetgeen [slachtoffer] heeft omschreven, een glazen tafel en een televisie in de woning. De vloer is gedeeltelijk voorzien van tegels en in een kleine slaapkamer is sprake van een kale vloer. De woning is te bereiken via de portiek van nummer [nummers] en het bijbehorende trappenhuis. Aan het einde van de trap kan direct rechtsaf de woning worden betreden.
Betrokkenheid [verdachte] bij de [adres 1] te [plaats] .
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] de woning van [naam 1] aan de [adres 1] te [plaats] heeft geregeld met de bedoeling hiervan gebruik te maken bij de ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017. Omtrent de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de ontvoering heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] bezig was met de ontvoering en dat [medeverdachte 1] hem op 9 maart 2017 rond 17.00 uur belde en zei dat ze hem hadden gepakt, dat het bezig was.
De rechtbank kan het feit dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op 6 maart 2017 in de [adres 1] zijn aangetroffen dan ook niet anders zien dan als betrekking hebbend op de ontvoering van [slachtoffer] . De raadsman oppert bij pleidooi allerlei niet nader onderbouwde mogelijkheden voor de aanwezigheid van [verdachte] in de [adres 1] op 6 maart 2017, maar [verdachte] zelf heeft gezwegen. Hij heeft geen redelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid aldaar, drie dagen voor de ontvoering. Ook op deze manier is [verdachte] dus al in een vroeg stadium betrokken geweest bij (de voorbereiding van) de ontvoering van [slachtoffer] . Dat [verdachte] ook in de avond van 9 maart 2017 in deze woning is geweest, kan door de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Elementen voor een nauwe en bewuste samenwerking kunnen zijn de intensiteit van de samenwerking, een bepaalde taakverdeling, een rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol en het zich niet distantiëren van gepleegde strafbare feiten op belangrijke momenten. Er moet tevens sprake zijn van een intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict. Die bijdrage moet vervolgens van voldoende gewicht zijn. De vraag of van zo’n bijdrage sprake is, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar moet per geval beoordeeld worden. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband ook de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (zie het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022). De rechtbank is op grond van hetgeen in het bovenstaande is overwogen omtrent de betrokkenheid van [verdachte] van oordeel dat bewezen kan worden dat [verdachte] samen met zijn mededaders opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
[verdachte] heeft een actieve en prominente rol vervuld in de voorbereiding van het feit waarbij sprake was van een gezamenlijk vooropgezet en concreet plan. Dit blijkt uit het uitlezen van het peilbaken en de aantekeningen die door hem zijn gemaakt in zijn schrift en agenda, het huren van de gebruikte auto en zijn aanwezigheid in de omgeving van de woning aan de [adres 1] in [plaats] voorafgaand aan de ontvoering.
[verdachte] heeft vervolgens samen met ten minste een ander belangrijke uitvoeringshandelingen gepleegd bij de daadwerkelijke vrijheidsberoving in Amstelveen en het overbrengen van [slachtoffer] naar Leiden. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en de getuigen te Amstelveen over de wijze waarop [slachtoffer] uit zijn eigen auto naar de door [verdachte] gehuurde auto is overgebracht, leidt de rechtbank af dat deze gemaskerde mannen rollen hebben vervuld die onderling uitwisselbaar zijn. Steun voor deze nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn mededaders, vindt de rechtbank tot slot in de telefoongesprekken die hij met [medeverdachte 1] heeft gevoerd ten tijde van de ontvoering. Dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [verdachte] ook in de avond van 9 maart 2017 in die woning waar [slachtoffer] werd vastgehouden aanwezig is geweest, staat er gelet op het bovenstaande niet aan in de weg om hem ook voor de handelingen die aldaar hebben plaatsgevonden, als medepleger aan te merken.
4.4.2.6 (Voorwaardelijk) opzet op (het medeplegen van) doodslag?
Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van medeplegen ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, is eveneens sprake van medeplegen ten aanzien van de poging doodslag die is gepleegd bij de uitvoering van de vrijheidsberoving.
Teneinde [slachtoffer] uit de auto te krijgen is door één van de daders geprobeerd om met het pistool de autoruit van de Volkswagen Golf in te slaan. Toen dit niet lukte heeft één van de daders met het pistool de autoruit aan de passagierskant kapot geschoten, waardoor de autoruit is verbrijzeld. [slachtoffer] zat op dat moment op de passagiersstoel in de auto. De rechtbank beschouwt het schieten op de autoruit als onderdeel van de gezamenlijk uitgevoerde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat [verdachte] heeft geschoten kan niet worden vastgesteld. De wijze waarop de daders [slachtoffer] uit de auto hebben gekregen lag echter als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten in de nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de voorgenomen ontvoering, dat ook wat betreft het schieten, zo nauw en bewust is samengewerkt dat van het medeplegen daarvan kan worden gesproken. Deze misdrijven hielden in de voornoemde omstandigheden zodanig sterk verband met elkaar dat niet gezegd kan worden dat het opzet van [verdachte] beperkt is geweest tot uitsluitend de wederrechtelijke vrijheidsberoving. In de verklaring van [verdachte] kan daarvoor ook geen steun worden gevonden: hij verklaart immers niet in Amstelveen te zijn geweest en ontkent elke betrokkenheid bij de ontvoering.
De rechtbank kwalificeert dit schieten als een poging doodslag. De rechtbank ziet dit bevestigd door het resultaat uit het onderzoek naar de schootsbaan van de kogel. Uit het sporenonderzoek dat is verricht volgt dat sprake is van een perforatie in de linker voorstoel van de auto. De schootsbaan van de kogel liep, gezien vanaf de middenconsole, door de rechterbovenbeenondersteuning van de linker voorstoel. De kogel is rakelings langs [slachtoffer] heen gegaan en had hem bij de minste beweging kunnen raken op plekken waar zich vitale onderdelen van het lichaam bevinden, zoals de organen of slagaders. Dit leidt de rechtbank af uit de schootsbaan en de positionering van [slachtoffer] in de auto. Het is een feit van algemene bekendheid dat iemand die op dergelijke plekken door een kogel wordt geraakt aan de gevolgen daarvan kan overlijden. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat een kogel afgevuurd in een kleine ruimte zoals een cabine van een auto, gemakkelijk door afketsen of iets dergelijks van baan kan veranderen. Dat niemand is geraakt is dan ook niet aan [verdachte] of zijn mededader(s) te danken.
Daarmee heeft [verdachte] tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] geraakt zou worden en als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Gelet hierop acht de rechtbank het medeplegen van poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4.2.7 (Voorwaardelijk) opzet op (het medeplegen van) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank overweegt dat vorenstaande conclusie ten aanzien van het medeplegen evenzeer geldt met betrekking tot de zware mishandeling.
Vaststaat dat bij [slachtoffer] een deel van zijn linker pink is afgesneden toen hij werd vastgehouden in de woning aan de [adres 1] . [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat zijn linkerhand op enig moment door één van de daders is vastgepakt en dat onmiddellijk daaropvolgend zijn pink is afgeknipt. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat er tenminste twee personen in de woning aanwezig waren. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt niet dat enige discussie tussen de daders vooraf is gegaan aan deze bewust uitgevoerde handeling. Gelet hierop en op het feit dat er kennelijk een apparaat of een mes voorhanden was waarmee de pink van [slachtoffer] kon worden afgesneden of afgeknipt, gaat de rechtbank ervan uit dat dit kennelijk deel van het plan was of zou kunnen zijn. Ook het – volgens [slachtoffer] – uitblijven van een noemenswaardige reactie door de daders doet vermoeden dat het verrichte geweld jegens [slachtoffer] geen verrassing was. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij in de woning op een plastic zeil heeft gelegen, dat hij het afgesneden deel van zijn pink op dit zeil heeft horen vallen en dat het plastic later werd opgeruimd. De rechtbank concludeert hieruit dat de daders een plan hebben gemaakt, dat zij de woning hebben voorbereid op de komst van [slachtoffer] , op het ontstaan van (bloed)sporen en op het voorkomen van het achterlaten van eventuele (bloed)sporen.
In weerwil van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd kan dan ook niet gezegd worden dat de nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn mededaders niet gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook nu niet vaststaat dat [verdachte] persoonlijk aanwezig is geweest bij het afknippen van de pink, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat één en ander zich zou afspelen. Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van de gewelddadige gedragingen als ten laste gelegd is overigens niet vereist dat [verdachte] op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededaders (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5713). De rechtbank acht het medeplegen van de zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.