ECLI:NL:RBAMS:2018:3296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
13/730015-17 (13IRMO) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zes jaar gevangenisstraf voor wederrechtelijke vrijheidsberoving met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, medeplegen van zware mishandeling en medeplegen poging doodslag

Op 15 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de ontvoering van een slachtoffer op 9 maart 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer op gewelddadige wijze uit zijn auto heeft getrokken en hem vervolgens heeft ontvoerd. Tijdens de ontvoering is het slachtoffer zwaar mishandeld, waarbij zijn pink is afgeknipt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving, medeplegen van poging doodslag en medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, omdat hij zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en zijn omgeving zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730015-17 (13IRMO) (Promis)
Datum uitspraak: 15 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. [PI] , het Huis van Bewaring “ [huis van bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 23 en 26 maart 2018 en 7 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.S.J. van Gestel naar voren hebben gebracht.
Het onderzoek 13IRMO richt zich niet alleen op verdachte maar tevens op - onder andere - medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] worden hierna met hun achternaam aangeduid.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:(medeplegen van) gijzeling van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 9 maart 2017;
subsidiair: (medeplegen van) opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 9 maart 2017;
meer subsidiair:(medeplegen van) medeplichtigheid aan gijzeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 9 maart 2017;
2. ( (medeplegen van) poging tot doodslag door met een pistool door de ruit van het portier van een auto te schieten op 9 maart 2017;
3. ( (medeplegen van) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door zijn linker pink af te snijden of te knippen op 9 maart 2017.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eerste melding
Op 9 maart 2017 omstreeks 17:03 uur krijgt de politie een melding dat op de parkeerplaats bij de sportschool Health City aan de Van der Hooplaan te Amstelveen een man met geweld uit zijn auto is getrokken en in een andere auto is getrokken die vervolgens is weggereden. Ter plaatse treffen de agenten [naam broer] (hierna te noemen: [naam broer] ), naar later blijkt de broer van verdachte [verdachte] , aan. Hij zat met [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) in diens auto toen [slachtoffer] met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen uit de auto werd getrokken. De agenten treffen tevens een Volkswagen Golf aan, waarvan het raam aan de bijrijderskant was verbrijzeld. Een getuige verklaart dat meerdere gemaskerde mannen uit een donkere auto stapten en het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen in diezelfde auto hebben meegenomen. Die donkere auto was voorzien van kenteken: [kenteken] . Uit onderzoek van de politie blijkt vervolgens dat de donkere auto een donkerblauwe Peugeot betreft die op naam staat van het autoverhuurbedrijf Hertz en dat deze Peugeot op dat moment was gehuurd door [verdachte] .
Technische acties en historische verkeersgegevens
[verdachte] heeft bij zijn contactgegevens aan autoverhuurbedrijf Hertz het volgende telefoonnummer opgegeven: [telefoonnummer 1] . Van dit telefoonnummer zijn vervolgens de historische verkeersgegevens opgevraagd. Tevens is een technische actie gestart op dit telefoonnummer. Uit deze technische actie is onder meer gebleken dat met dit door [verdachte] opgegeven nummer (eindigend op - [nummer] ), op 9 maart 2017 om 18:38 uur, 21:45 uur en 23:27 uur zoekslagen zijn gedaan op verschillende nieuwssites naar items over een ontvoering in Amstelveen. Uit deze technische actie is tevens gebleken dat het telefoonnummer eindigend op - [nummer] , op 9 maart 2017 veelvuldig contact heeft gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Hierop zijn de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] opgevraagd en is een technische actie op dit nummer gestart. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van dit telefoonnummer. Daarnaast is uit de historische verkeersgegevens onder meer gebleken dat dit telefoonnummer (eindigend op
- [nummer] ) op 9 maart 2017, rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] , meermalen contact heeft gehad met het telefoonnummer: [telefoonnummer 3] . Dit laatste telefoonnummer komt in de politiesystemen voor en werd gekoppeld aan [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ), wonende aan de [adres 1] te [plaats] .
Tweede melding
Later op de avond van diezelfde 9 maart 2017, omstreeks 21:21 uur, krijgt de politie een melding om te gaan naar de Drechtstraat te Leiden, waar een man is aangetroffen die onder het bloed zit. Ter plaatse treffen de agenten [slachtoffer] aan, die verklaart dat hij eerder die dag is ontvoerd en dat zijn pink door de ontvoerders is afgesneden. De agenten hebben ter plaatse bij [slachtoffer] waargenomen dat om zijn linker pols duct tape en om zijn linker pink een tie-wrap zat. De linker pink van [slachtoffer] bloedde hevig. In een plastic tas die [slachtoffer] bij zich had, hebben de agenten onder meer (een deel van) een pink aangetroffen.
Aangifte [slachtoffer]
Blijkens de aangifte van [slachtoffer] heeft het volgende plaatsgevonden. [slachtoffer] had samen met zijn vriend, [naam broer] (de rechtbank begrijpt: [naam broer] ), gesport bij sportschool Health City in Amstelveen. Op het moment dat zij samen in de auto – een Volkswagen Golf – weg wilden rijden werd hun auto geblokkeerd door een andere auto, waaruit een aantal gemaskerde mannen stapten. Eén van de mannen richtte een pistool op [slachtoffer] en probeerde tevens met het pistool de autoruit aan zijn kant in te slaan. Toen dit niet lukte heeft de man met het pistool de autoruit kapot geschoten, waarna de man tegen [slachtoffer] riep dat hij moest uitstappen. Op het moment dat [slachtoffer] de auto uitstapte sloeg de man met het pistool op het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] is vervolgens in de auto van de gemaskerde mannen gestapt. Nadat ze waren weggereden heeft degene die naast [slachtoffer] op de achterbank zat een soort skibril en een zak over zijn hoofd getrokken, waardoor [slachtoffer] niets meer kon zien. [slachtoffer] kreeg tevens tie-wraps om zijn handen.
Op enig moment stopte de auto en zijn ze ergens naar binnen gegaan. Eenmaal binnen moest [slachtoffer] op zijn buik op de grond gaan liggen op een soort plastic zeil en werd hij tot op zijn onderbroek uitgekleed. Vervolgens werd door één van de mannen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij binnen een uur een miljoen moest regelen en dat zij alles wisten van zijn vrouw en kinderen, omdat zij hem al een tijdje volgden. Daarna kreeg [slachtoffer] een soort piepschuim in zijn mond met daaroverheen tape. Toen [slachtoffer] zei dat hij niet wist waar hij een miljoen vandaan moest halen, is hij opnieuw geslagen, zowel met de hand als met een wapen. Even later voelde [slachtoffer] dat zijn linkerhand werd vastgepakt en dat zijn hand tussen iets werd gestopt. Hij hoorde een ‘pats’ en vervolgens het geluid van bloed dat op het plastic zeil viel. [slachtoffer] realiseerde zich dat zijn pink was afgeknipt. Eén van de mannen zei dat ze de pink naar zijn vrouw zouden opsturen en dat ze elk uur iets zouden afknippen om naar zijn vrouw te sturen. Op enig moment werd [slachtoffer] op zijn rug gedraaid en moest hij rechtop gaan zitten. Hij werd aangekleed door twee personen en hij hoorde dat het zeil waarop hij had gelegen werd opgeruimd. Daarnaast kreeg [slachtoffer] een zak om zijn handen heen en werd hem verteld dat ze naar een andere locatie zouden gaan. Tenslotte is [slachtoffer] met de auto ergens afgezet waarna de auto is weggereden. Na enige tijd heeft [slachtoffer] zichzelf losgemaakt, waarbij de zak die om zijn handen zat op de grond is gevallen. Een voorbijganger vertelde hem dat hij in Leiden was en heeft een ambulance gebeld.
Aantreffen schrift en agenda
De telefoon eindigend op nummer - [nummer] wordt getraceerd naar het adres [adres 2] te [plaats] . [verdachte] wordt daar op 9 maart 2017 aangehouden. Op 10 maart 2017 omstreeks 01:23 uur heeft een doorzoeking in de woning aan de [adres 2] plaatsgevonden, waarbij onder meer een schrift en een agenda in beslag zijn genomen. Onderzoek heeft uitgewezen dat in de agenda een Imei-nummer stond genoteerd van een
GPS tracking device, oftewel een (peil)baken. Van dit Imei-nummer heeft de politie de historische gegevens opgevraagd, welke waren te herleiden tot de Volkswagen Golf van waaruit [slachtoffer] is ontvoerd. Op 17 juli 2017 is het baken met genoemd Imei-nummer aangetroffen onder de Volkswagen Golf van [slachtoffer] .
Forensisch onderzoek
Bij forensisch onderzoek is op de parkeerplaats bij de Van der Hooplaan te Amstelveen onder meer een huls op het wegdek aangetroffen. Ter hoogte van het rechterachterwiel van de Volkswagen Golf is een zwart metalen plaatje aangetroffen dat door de verbalisanten is herkend als een bodemplaatje voor een pistool van het merk Beretta. In de linker voorstoel van de Volkswagen Golf is een kogel aangetroffen. Deze voorwerpen zijn voor onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) overgebracht. Uit het NFI-rapport van 21 april 2017 volgt dat er bloed van [slachtoffer] is aangetroffen op voornoemd bodemplaatje.
De donkere Peugeot met kenteken [kenteken] is op 9 maart 2017 omstreeks 23:59 uur op de Castellumweg te Leiden aangetroffen. Bij het forensisch onderzoek zijn meerdere DNA-bemonsteringen genomen, waarvan een aantal is verzonden naar het NFI voor DNA-onderzoek. De bemonsteringen zijn door het NFI onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Uit voornoemd NFI-rapport volgt dat er drie bloedsporen van [slachtoffer] zijn aangetroffen aan de binnenzijde van de Peugeot, te weten op de handgreep rechtsvoor en de handgreep linksachter en op de deurstijl rechtsachter.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het schriftelijk requisitoir – hier kort en zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort samengevat en onder verwijzing naar zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van alle hem ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, nu direct bewijs ontbreekt dat [verdachte] betrokken is geweest bij de feitelijke handelingen op de plaats delict. Zijn telefoon peilde weliswaar uit in Amstelveen, maar [verdachte] had zijn telefoon per abuis in de auto laten liggen. Hij was niet met zijn auto in Amstelveen. Voor zover al bewijs aanwezig is dat zou duiden op handelingen van [verdachte] , dan waren die handelingen alleen gericht op de voorbereiding van een eerder gesloten drugsdeal en hielden die geen verband met de ontvoering van [slachtoffer] . Indien de rechtbank wel aanleiding ziet voor een bewezenverklaring, heeft de verdediging nog het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde kan niet worden bewezen dat het opzet en de handelingen van [verdachte] – al dan niet in het kader van medeplegen – gericht zijn geweest op het dwingen van een ander om iets te doen, zoals het betalen van een geldbedrag, maar louter op het dwingen van [slachtoffer] . Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat [verdachte] niet degene is geweest die de vinger heeft afgeknipt en dat, voor zover al gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking op de wederrechtelijke vrijheidsberoving, deze samenwerking niet gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid heeft de verdediging betoogd dat hiervan geen sprake is nu de in het dossier beschreven handelingen van [verdachte] enkel gericht waren op een eerder gesloten drugsdeal en niet op de ontvoering. Voorts dient [verdachte] ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken nu het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – de onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling niet wettig en overtuigend bewezen, zodat [verdachte] daarvan zal worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet valt op te maken dat de handelingen zoals tenlastegelegd er op waren gericht
een anderte dwingen iets te doen of niet te doen, in casu tot betaling van 1 miljoen over te gaan.
4.4.2
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bewezen dat [slachtoffer] in Amstelveen door een aantal gemaskerde mannen is ontvoerd waarbij door één van de ontvoerders met een pistool is geschoten op het raam van de auto van [slachtoffer] . [slachtoffer] is vervolgens in de door [verdachte] gehuurde auto met kenteken [kenteken] vervoerd en in Leiden in de woning van [naam 1] aan de [adres 1] vastgehouden. In die woning is zijn pink door één van de ontvoerders afgeknipt. Daarna is [slachtoffer] naar buiten gebracht en achtergelaten op straat, in de Drechtstraat in Leiden. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] één van de mannen is die [slachtoffer] in Amstelveen hebben ontvoerd, maar kan niet vaststellen dat [verdachte] in de [adres 1] in [plaats] , waar [slachtoffer] is vastgehouden, aanwezig is geweest. Wel blijkt uit het dossier naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] die gehele avond bezig is geweest met het verdere verloop van de ontvoering van [slachtoffer] , ook ná de gebeurtenissen in Amstelveen en het overbrengen van [slachtoffer] naar Leiden. Verder blijkt uit het dossier dat hij betrokken is geweest bij de voorbereiding van de ontvoering. Dit leidt de rechtbank onder andere af uit zijn betrokkenheid bij het peilbaken, en uit de agenda en het schriftje die onder [verdachte] in beslaggenomen zijn. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.2.1 Gebruik van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] door [verdachte] op 9 maart 2017
Het telefoonnummer kan aan [verdachte] worden toegeschreven. Dit heeft [verdachte] ook niet betwist, maar hij heeft verklaard dat hij zijn telefoon op 9 maart 2017 enige tijd niet in zijn bezit heeft gehad. Hij zou die dag in Rotterdam zijn opgehaald door een man, door hem aangeduid als een medeverdachte van wie hij de naam niet wil noemen, in de door hem ( [verdachte] ) gehuurde donkere Peugeot met kenteken [kenteken] en in de middag in de buurt van het Centraal station te Leiden zijn afgezet en toen per abuis zijn telefoon in de donkere Peugeot hebben laten liggen. Zijn telefoon is pas later op de avond, na 22.00 uur, aan hem teruggegeven toen hij al in de woning van zijn ex-vriendin [naam ex-vriendin] (hierna: [naam ex-vriendin] ) aan de [adres 2] in [plaats] was. Gelet hierop heeft [verdachte] zich op het standpunt gesteld dat hij niet degene is geweest die in de avond van 9 maart 2017 tot 22.00 uur van het nummer eindigend op - [nummer] gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank gaat ervan uit dat het telefoonnummer eindigend op - [nummer] de gehele dag, dus ook in de avond, van 9 maart 2017 door [verdachte] is gebruikt, en dat de die avond daarmee gevoerde gesprekken verband houden met de ontvoering van [slachtoffer] . De rechtbank leidt dit af uit het navolgende.
De rechtbank stelt vast dat op 9 maart 2017 met het telefoonnummer van [verdachte] verschillende keren is gebeld. Zo heeft om 19:53 uur, 20:30 uur en 21:49 uur een gesprek plaatsgevonden met het telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] en dat aan [medeverdachte 1] kan worden toegeschreven. Uit het dossier volgt en ter terechtzitting op 23 maart 2017 heeft [medeverdachte 1] , gehoord als getuige in de zaak tegen [verdachte] , bevestigd dat hij op 9 maart 2017 gebruik heeft gemaakt van dit telefoonnummer. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij die avond met [verdachte] telefonisch heeft gesproken. Hij heeft verklaard dat hij de genoemde drie gesprekken heeft gevoerd met [verdachte] , althans nooit het idee heeft gehad dat hij iemand anders via de telefoon van [verdachte] dan [verdachte] zelf heeft gesproken op 9 maart 2017. In dit verband overweegt de rechtbank dat voornoemde drie gesprekken om 19:53 uur, 20:30 uur en 21:49 uur van zeer korte duur waren en dat door beide sprekers gebruik wordt gemaakt van min of meer versluierd taalgebruik. Gelet op de aard en inhoud van deze gesprekken, ligt het voor de hand dat de twee sprekers elkaar kenden en wisten waarover zij spraken. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat iemand anders dan [verdachte] tot drie keer toe met [medeverdachte 1] heeft gesproken, zonder dat [medeverdachte 1] dit in de gaten zou hebben gehad.
Daar komt nog het volgende bij. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die avond, nadat hij zijn telefoon had teruggekregen, telefonisch contact heeft gehad met zijn vriendin [naam vriendin] . Deze verklaring van [verdachte] wordt bevestigd door de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] . Vaststaat dat dit gesprek heeft plaatsgevonden om 23:38 uur. Voorts wijst de rechtbank op het proces-verbaal van bevindingen vaststellen gebruiker [telefoonnummer 4] van 4 mei 2017, waarin staat dat de verbalisant de stem van de gebruiker van dit nummer tussen 9 maart 2017 vanaf 19:53 uur en 10 maart 2017 tot 01:00 uur heeft vergeleken. Met uitzondering van één gesprek om 19:55 uur, heeft de verbalisant op basis van alle beluisterde gesprekken, dus inclusief het gesprek met [naam vriendin] waarvan [verdachte] heeft bevestigd dat hij dat betreffende gesprek zelf heeft gevoerd, geconcludeerd dat sprake is van één en dezelfde gebruiker. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisant en betrekt daarbij uitdrukkelijk tevens de verklaring van [medeverdachte 1] die op dit punt de bevindingen ondersteunt.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] degene is geweest die gedurende de gehele dag, inclusief de avond, van 9 maart 2017 gebruik heeft gemaakt van het nummer eindigend op - [nummer] , met uitzondering van het gesprek om 19:55 uur. De stelling van [verdachte] , dat hij zijn telefoon niet bij zich had en deze gedurende langere tijd die avond door een ander is gebruikt, is in tegenspraak met de verklaring van [medeverdachte 1] en de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2017 en wordt dan ook door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij handelde in verdovende middelen en dat zijn telefoongesprekken die avond met [verdachte] gaan over een drugsdeal die hij met vaste klanten had gesloten. De rechtbank wil best aannemen dat [medeverdachte 1] handelde in drugs, maar het dossier ondersteunt zijn stelling dat juist deze gesprekken betrekking hadden op een drugsdeal, in het geheel niet. Volgens [medeverdachte 1] wordt in het gesprek om 19:53 uur gesproken over vijf gram coke. Wanneer in het gesprek om 20:30 uur door [verdachte] wordt gevraagd of het “klaar” is, ziet dit volgens [medeverdachte 1] op de vraag of de drugsdeal was doorgegaan. De rechtbank acht deze uitleg van [medeverdachte 1] ongeloofwaardig. Gelet op de door [verdachte] gestelde vragen in het gesprek om 19:53 uur, te weten: “He, waar ben je?” en “Hoe lang ongeveer?”, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het antwoord van [medeverdachte 1] , te weten: “onderweg” in samenhang met het antwoord: “vijf”, ziet op vijf gram coke. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit gesprek dat [medeverdachte 1] onderweg is en het nog vijf minuten duurt voor hij zijn plaats van bestemming zal bereiken. Dat [verdachte] hierop antwoordt: “Oké is goed, schiet op”, bevestigt deze lezing naar het oordeel van de rechtbank.
Ook de frequentie van het telefonisch contact op die avond, past naar het oordeel van de rechtbank niet goed bij een drugsdeal. Uit het dossier blijkt immers dat er op 9 maart 2017 sprake is van bijna doorlopend telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en tussen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] substantieel meer dan op alle andere onderzochte dagen. Weliswaar heeft [medeverdachte 1] aangevoerd dat hij altijd veel telefonisch contact heeft met zijn vrienden, maar dat verklaart niet waarom er op 9 maart 2017 zoveel meer contact was dan gebruikelijk, als slechts sprake was van een enkele drugsdeal, iets wat – blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] – tot de normale dagelijkse bezigheden behoorde.
Alle gesprekken in de avond van 9 maart 2017 hebben plaatsgevonden terwijl de vrijheidsberoving van [slachtoffer] gaande was. Gelet op de aard en inhoud van de gesprekken en nu een andere geloofwaardige verklaring voor deze gesprekken ontbreekt, kan het niet anders dan dat deze gesprekken deel uitmaken van het ontvoeringsproces. Gelet op de inhoud en de frequentie van de gesprekken verbindt de rechtbank daaraan de conclusie dat [verdachte] gedurende de hele avond een actieve rol heeft vervuld bij de vrijheidsberoving van [slachtoffer] , ook zonder dat vast is komen te staan dat hij in de woning op de [adres 1] aanwezig is geweest.
4.4.2.2 Aanwezigheid van [verdachte] in Amstelveen
De rechtbank stelt vast dat uit de opgevraagde historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] (eindigend op - [nummer] ) is gebleken dat de telefoon die is gekoppeld aan dit telefoonnummer op 9 maart 2017 tot 14:42 uur gebruik heeft gemaakt van verschillende zendmasten in Rotterdam en vervolgens om 15.19 uur en 16:07 uur van zendmasten in Leiden. Om 16:56 uur heeft de telefoon gebruik gemaakt van een zendmast aan de Sportlaan te Amstelveen. Daarna heeft de telefoon zich opnieuw naar Leiden verplaatst en heeft vanaf 17:49 tot 19:53 uur gebruik gemaakt van een zendmast aan de Lekstraat te Leiden. Tussen 21:23 uur en 01:10 uur zijn enkel nog zendmasten geregistreerd die zich in de directe nabijheid bevinden van het adres [adres 2] te [plaats] . Kort gezegd heeft de telefoon zich dus verplaatst van Rotterdam naar Leiden en vervolgens naar Amstelveen, om zich daarna van Amstelveen naar Leiden en tenslotte naar Leiderdorp te verplaatsen. De telefoon met het telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] is later op de avond in de woning aan de [adres 2] te [plaats] aangetroffen tijdens de aanhouding van [verdachte] .
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat [verdachte] degene is geweest die op 9 maart 2017 gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] en zijn andersluidende verklaring als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Nu uit de zendmastgegevens voorts volgt dat de telefoon van [verdachte] rond het tijdstip van de ontvoering een zendmast in Amstelveen heeft aangestraald die in de directe omgeving ligt van de plek waar [slachtoffer] is ontvoerd, leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat [verdachte] rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] aanwezig is geweest op de parkeerplaats van de Health City in Amstelveen in de door hem gehuurde auto en hij één van de gemaskerde mannen is geweest. Anders dan de raadsman, vindt de rechtbank niet dat de omschrijvingen die door [naam broer] en [slachtoffer] zijn gegeven van de gemaskerde mannen er aan in de weg staan om [verdachte] als één van de uitvoerders van de ontvoering in Amstelveen aan te merken.
[slachtoffer] heeft verklaard dat er in ieder geval twee personen met hem in de auto zaten toen zij vanuit Amstelveen zijn weggereden, te weten de bestuurder en degene die naast hem op de achterbank zat. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] , samen met ten minste één andere mededader, [slachtoffer] in de Peugeot met kenteken [kenteken] heeft vervoerd van Amstelveen naar de plek waar hij vervolgens is vastgehouden en mishandeld.
4.4.2.3 [verdachte] betrokken bij voorbereiding
Nadat [verdachte] is aangehouden in de woning van [naam ex-vriendin] , aan de [adres 2] te [plaats] , heeft een doorzoeking plaatsgevonden. Bij de doorzoeking zijn onder meer een schrift en een agenda in beslag genomen. [verdachte] heeft hierover bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zowel het schrift als de agenda zijn eigendom zijn en dat hij deze altijd bij zich had. In het schrift en de agenda zijn, naast zijn dagelijkse bezigheden en afspraken, verschillende aantekeningen gemaakt.
Schrift
De rechtbank heeft geconstateerd dat een aantal van de in het schrift genoteerde gegevens zien op het dagelijkse leven van [slachtoffer] . Zo is onder meer het volgende genoteerd:
  • “ [adres 3] ”. Dit adres betreft het woonadres van [slachtoffer] . De tekening die daaronder is gemaakt met de tekst “ [naam snackbar] ” komt volgens [slachtoffer] overeen met een plattegrond van de flat waar hij woont en de snackbar [naam snackbar] waarop hij vanuit zijn woning uitzicht heeft.
  • “24-1 [naam en adres school] ”. Dit betreft het adres van de basisschool van de kinderen van [slachtoffer] .
  • “Judo dinsdag”. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op die dag met zijn kinderen naar judo gaat.
Agenda: kenteken Volkswagen Golf
Daarnaast staat in de agenda van [verdachte] genoteerd:
“ [kenteken] ”. Dit betreft het kenteken van de Volkswagen Golf van [slachtoffer] . [verdachte] heeft verklaard dat hij in december 2016 in de Volkswagen Golf van [slachtoffer] heeft gereden. Zijn broer, [naam broer] , is een goede vriend van [slachtoffer] en rijdt regelmatig in de auto van [slachtoffer] . Toen zijn broer [naam broer] op vakantie was, heeft [verdachte] tijdelijk gebruik gemaakt van de Volkswagen Golf. [verdachte] zou het kenteken in zijn agenda hebben genoteerd omdat hij gebruik maakt van de ‘parkeer app’
Parkmobileen hij op deze manier snel het juiste kenteken in de app kon invoeren. De aantekening van het kenteken in zijn agenda heeft niets met een ontvoering te maken.
Deze verklaring van [verdachte] kan de rechtbank niet rijmen met een andere verklaring van [verdachte] dat hij als katvanger fungeerde. Daarover heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij al ruim een jaar verschillende auto’s huurde, waarvan anderen – zoals de medeverdachten in deze zaak – mede gebruik konden maken. [verdachte] heeft daarover verklaard dat hij zelf te allen tijde van deze auto’s gebruik kon maken, zoals van de witte en de donkere Peugeot die op 9 maart 2017 op zijn naam waren gehuurd. Van deze en alle andere door hem gehuurde auto’s is echter geen kenteken genoteerd in zijn agenda noch in zijn schrift, terwijl dat gelet op zijn verklaring over het gebruik van voornoemde parkeer app naar het oordeel van de rechtbank dan wel voor de hand zou liggen. Desgevraagd heeft [verdachte] ter terechtzitting bevestigd dat hij geen lijstje bijhield van de kentekens van de door hem gehuurde auto’s. De rechtbank schuift de verklaring van [verdachte] voor het feit dat hij juist het kenteken van [slachtoffer] in zijn agenda heeft genoteerd voor een parkeer app dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Agenda: Imei-nummer peilbaken
Voorts staat in de agenda van [verdachte] het Imei-nummer genoteerd van het peilbaken dat onder de Volkswagen Golf van [slachtoffer] was gemonteerd. [verdachte] heeft hierover verklaard dat het peilbaken van één van de medeverdachten is en dat hij niet wist dat dit onder de auto van [slachtoffer] zat. [verdachte] heeft verder verklaard dat hij deze medeverdachte, van wie hij desgevraagd de naam niet wil noemen, een aantal keer heeft geholpen bij het uitlezen van de gegevens van het peilbaken, omdat de medeverdachte dat zelf niet kon. Om de gegevens te kunnen uitlezen moest [verdachte] inloggen op een website en een wachtwoord intoetsen. Vervolgens kreeg hij de route te zien die het baken had afgelegd.Die gegevens noteerde hij in zijn agenda. De medeverdachte kon op deze manier controleren of er geen politie in het spel was. Alle extra informatie, zoals
“jammer regelen”, “ [naam snackbar] ”, “ [naam en adres school] ”, “judo”en
“dinsdag”moest hij van de medeverdachte opschrijven. Het peilbaken had niets te maken met de ontvoering van [slachtoffer] , maar alles met een eerder gesloten drugsdeal waarvan de betaling nog moest worden geïnd, aldus [verdachte] .
De rechtbank hecht geen waarde aan de enkele stelling van [verdachte] dat genoemde informatie in zijn schrift en agenda ziet op een eerder gesloten drugsdeal. Al het voorgaande in acht nemende zal de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat hij niet beter weet dan dat de aantekeningen in zijn schrift en agenda zien op het uitlezen van de afgelegde route van een peilbaken, waarvan hij niet wist onder welke auto dit was gemonteerd en wat hij – zonder nadere vragen te stellen – als vriendendienst voor een medeverdachte zou hebben gedaan, dan ook als ongeloofwaardig terzijde schuiven. Vooreerst acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat de medeverdachte niet zelf in staat zou zijn om het – door hem zelf aangeschafte – peilbaken uit te lezen. Wat hier verder ook van zij, feit blijft dat er allerlei persoonlijke informatie over de dagelijkse bezigheden van [slachtoffer] in de agenda en het schrift van [verdachte] is aangetroffen en dat er een peilbaken onder de Volkswagen Golf van [slachtoffer] was gemonteerd, waarvan het Imei-nummer in de agenda van [verdachte] is terug te vinden. Opvallend is dat [verdachte] heeft verklaard dat hij in december 2016 enige tijd van de Volkswagen Golf van [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt. Feit is ook dat [slachtoffer] daadwerkelijk is ontvoerd vanuit de Volkswagen Golf met peilbaken en dat door de ontvoerders is gedreigd om zijn vrouw en kinderen iets aan te doen en dat daarbij de naam van de school van zijn kinderen, te weten de ‘ [naam en adres school] ’, is genoemd. De door [verdachte] opgeschreven aantekeningen in zijn eigen, bij hem aangetroffen en steeds bij hem in bezit zijnde agenda en schrift, passen naadloos in deze ontvoering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de informatie met betrekking tot het dagelijkse leven van [slachtoffer] die in het schrift en de agenda van [verdachte] is aangetroffen, ziet op de (voorbereiding van de) ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017. [verdachte] heeft immers op die manier, naar eigen zeggen samen met een medeverdachte, het dagelijks leven van [slachtoffer] in kaart gebracht en was aldus al in een voorbereidend stadium betrokken bij de ontvoering.
4.4.2.4 Woning aan de [adres 1] te [plaats]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in de woning van [naam 1] aan de [adres 1] te [plaats] is vastgehouden, nadat hij in Amstelveen is ontvoerd. Dit volgt uit de verklaring van [naam 1] hierover en uit hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard over de plaats waar hij is vastgehouden, in samenhang met de bevindingen van de politie over die woning. In dat verband overweegt de rechtbank nog het volgende.
[naam 1]
Van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] dat op 9 maart 2017 bij [medeverdachte 1] in gebruik was, zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd over de periode van 11 februari 2017 tot en met 20 maart 2017. Zoals hiervoor reeds is genoemd, heeft [medeverdachte 1] telefonisch contact gehad met het telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] en dat bij de politie bekend staat als het telefoonnummer van [naam 1] . [naam 1] woont op de [adres 1] te [plaats] . [naam 1] heeft op 18 mei 2017 bij de politie bevestigd dat dit telefoonnummer bij hem in gebruik is. Van het telefoonnummer van [naam 1] zijn eveneens de historische verkeersgegevens opgevraagd, waaruit blijkt dat één van de meest voorkomende tegennummers van [naam 1] het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is. Uit de historische verkeersgegevens kan verder worden afgeleid dat op 6, 7, 8 en 9 maart 2017 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen [naam 1] en [medeverdachte 1] .
[naam 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een paar maanden voor 9 maart 2017 is benaderd door zijn dealer die zich “ [naam 2] ” noemt, maar dat dit waarschijnlijk niet zijn echte naam is. [naam 2] heeft hem toen gevraagd of hij zijn woning aan de [adres 1] te [plaats] ter beschikking wilde stellen voor bolletjesslikkers. Een paar dagen voor 9 maart 2017 werd [naam 1] opnieuw door [naam 2] benaderd met dezelfde vraag. [naam 1] mocht zelf een dag niet in zijn huis komen. Nadat hij € 500,- van [naam 2] had gekregen, heeft [naam 1] zijn huissleutels aan hem afgegeven. Na terugkomst in zijn woning waren het tapijt en stroken behang weg uit de kamer rechts. Op de hem getoonde foto die op 6 maart 2017 in de [adres 1] is gemaakt heeft [naam 1] [naam 2] herkend als de middelste persoon op de foto. [medeverdachte 1] heeft, als getuige in de zaak tegen [verdachte] ter zitting gehoord, zichzelf als de middelste persoon op de foto geïdentificeerd en verklaard dat hij zichzelf [naam 2] noemde in zijn contact met [naam 1] . Daarmee staat voor de rechtbank vast dat [naam 1] met [medeverdachte 1] afspraken heeft gemaakt over het beschikbaar stellen van zijn woning.
[medeverdachte 1] heeft als getuige ter terechtzitting verklaard, dat hij [naam 1] kent uit het drugscircuit en dat hij in 2014 en 2015 heroïne en cocaïne aan [naam 1] heeft verkocht onder de naam [naam 2] . Tevens maakte hij in die tijd wel eens gebruik van de keuken van [naam 1] voor het uitkoken van drugs. Deze “ [naam 2] ” periode is echter al een tijdje voorbij. Op 9 maart 2017 heeft hij een gram drugs aan [naam 1] gegeven, omdat hij wat over had. Hij gaf [naam 1] wel vaker een mazzeltje. De verklaring van [naam 1] dat hij aan hem gevraagd zou hebben zijn woning beschikbaar te stellen is dan ook niet waar, aldus [medeverdachte 1] .
Deze verklaring van [medeverdachte 1] kan de rechtbank niet rijmen met het feit dat [medeverdachte 1] op 6, 7, 8 en 9 maart 2017 in totaal 10 keer telefonisch contact met [naam 1] heeft opgenomen. Opvallend is dat op 9 maart 2017 tweemaal door [medeverdachte 1] naar [naam 1] is gebeld rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] , te weten om 16:55 uur en om 17:08 uur. De rechtbank acht tevens opvallend dat vóór 6 maart 2017 geen telefonisch contact is geweest tussen [naam 1] en [medeverdachte 1] , zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2018 ten aanzien van de belcontacten tussen [medeverdachte 1] en andere verdachten. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt het voorgaande de verklaring van [naam 1] dat [medeverdachte 1] enkele dagen voor 9 maart 2017 contact met hem heeft opgenomen. Dat [naam 1] zijn huis op verzoek van [medeverdachte 1] ter beschikking heeft gesteld acht de rechtbank hiermee ook geloofwaardig. De rechtbank ziet dan ook geen reden om niet uit te gaan van de verklaring van [naam 1] .
Verklaring [slachtoffer] en bevindingen politie
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij in de auto was meegenomen, op enig moment ergens naar binnen is gebracht, dat hij daar enige tijd is geweest en dat daar zijn pink is afgeknipt. Om binnen te komen moest hij een aantal trappen op en dan direct rechtsaf een drempel over. Eén van de gemaskerde mannen liet hem weten dat het vier trappen waren. Ten aanzien van de ruimte waarin hij is vastgehouden heeft [slachtoffer] verklaard dat hij denkt dat het een kleine kamer betreft. Hij heeft met zijn rug tegen iets aangezeten, waarschijnlijk een bank. De vloer was koud en klonk niet als laminaat. Daarnaast hoorde [slachtoffer] dat er glazen en blikjes werden neergezet op iets wat, naar zijn idee, een glazen tafel moet zijn geweest. Het was voor hem een herkenbaar geluid, omdat hij zelf thuis ook een glazen tafel heeft. De radio of de televisie stond zachtjes aan, aldus [slachtoffer] .
Naar aanleiding van de uitzending van het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ op
4 april 2017 heeft een getuige zich bij de politie gemeld. Deze getuige heeft verklaard een verdachte situatie te hebben waargenomen op 6 maart 2017 in de [adres 1] te [plaats] . De getuige heeft gezien dat een witte Peugeot de straat in is komen rijden, waarna er drie onbekende mannen zijn uitgestapt en een verder gelegen portiek in de straat zijn ingelopen. De getuige heeft hierop een foto van de witte Peugeot en de drie mannen gemaakt. De witte Peugeot was voorzien van het kenteken [kenteken] . Uit onderzoek is gebleken dat deze witte Peugeot op naam stond van autoverhuurbedrijf AVIS en in ieder geval vanaf 5 maart 2017 was gehuurd door [verdachte] . Door de politie is vervolgens een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de drie mannen. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2017 heeft de verbalisant de achterste man herkend als [verdachte] .
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat behoedzaam moet worden omgegaan met de bewijskracht van een dergelijke herkenning. Anders dan de raadsman is de rechtbank echter voorts van oordeel dat deze herkenning kan worden gebruikt voor het bewijs dat [verdachte] op
6 maart 2017 in de [adres 1] aanwezig was. Niet alleen verbalisant, ook [medeverdachte 2] heeft [verdachte] als de achterste man (en [medeverdachte 1] als de middelste man) op de foto herkend. Desgevraagd heeft [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting op 23 maart 2018 zichzelf aangewezen als de middelste man op de foto van 6 maart 2017. Voorts zijn de drie mannen gekoppeld aan de door [verdachte] gehuurde witte auto. De rechtbank stelt derhalve vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op 6 maart 2017 gezamenlijk in de [adres 1] te [plaats] zijn geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat de woning aan de [adres 1] overeenkomt met de door [slachtoffer] beschreven ruimte en zijn beschrijving van de manier waarop hij daar naar binnen is gekomen. Blijkens de fotobijlagen van het proces-verbaal Sporenonderzoek van 2 juni 2017 staat er in de woning namelijk, overeenkomstig hetgeen [slachtoffer] heeft omschreven, een glazen tafel en een televisie in de woning. De vloer is gedeeltelijk voorzien van tegels en in een kleine slaapkamer is sprake van een kale vloer. De woning is te bereiken via de portiek van nummer [nummers] en het bijbehorende trappenhuis. Aan het einde van de trap kan direct rechtsaf de woning worden betreden.
Betrokkenheid [verdachte] bij de [adres 1] te [plaats] .
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] de woning van [naam 1] aan de [adres 1] te [plaats] heeft geregeld met de bedoeling hiervan gebruik te maken bij de ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017. Omtrent de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de ontvoering heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] bezig was met de ontvoering en dat [medeverdachte 1] hem op 9 maart 2017 rond 17.00 uur belde en zei dat ze hem hadden gepakt, dat het bezig was.
De rechtbank kan het feit dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op 6 maart 2017 in de [adres 1] zijn aangetroffen dan ook niet anders zien dan als betrekking hebbend op de ontvoering van [slachtoffer] . De raadsman oppert bij pleidooi allerlei niet nader onderbouwde mogelijkheden voor de aanwezigheid van [verdachte] in de [adres 1] op 6 maart 2017, maar [verdachte] zelf heeft gezwegen. Hij heeft geen redelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid aldaar, drie dagen voor de ontvoering. Ook op deze manier is [verdachte] dus al in een vroeg stadium betrokken geweest bij (de voorbereiding van) de ontvoering van [slachtoffer] . Dat [verdachte] ook in de avond van 9 maart 2017 in deze woning is geweest, kan door de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.
4.4.2.5 Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Elementen voor een nauwe en bewuste samenwerking kunnen zijn de intensiteit van de samenwerking, een bepaalde taakverdeling, een rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol en het zich niet distantiëren van gepleegde strafbare feiten op belangrijke momenten. Er moet tevens sprake zijn van een intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict. Die bijdrage moet vervolgens van voldoende gewicht zijn. De vraag of van zo’n bijdrage sprake is, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar moet per geval beoordeeld worden. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband ook de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (zie het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022).
De rechtbank is op grond van hetgeen in het bovenstaande is overwogen omtrent de betrokkenheid van [verdachte] van oordeel dat bewezen kan worden dat [verdachte] samen met zijn mededaders opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
[verdachte] heeft een actieve en prominente rol vervuld in de voorbereiding van het feit waarbij sprake was van een gezamenlijk vooropgezet en concreet plan. Dit blijkt uit het uitlezen van het peilbaken en de aantekeningen die door hem zijn gemaakt in zijn schrift en agenda, het huren van de gebruikte auto en zijn aanwezigheid in de omgeving van de woning aan de [adres 1] in [plaats] voorafgaand aan de ontvoering.
[verdachte] heeft vervolgens samen met ten minste een ander belangrijke uitvoeringshandelingen gepleegd bij de daadwerkelijke vrijheidsberoving in Amstelveen en het overbrengen van [slachtoffer] naar Leiden. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en de getuigen te Amstelveen over de wijze waarop [slachtoffer] uit zijn eigen auto naar de door [verdachte] gehuurde auto is overgebracht, leidt de rechtbank af dat deze gemaskerde mannen rollen hebben vervuld die onderling uitwisselbaar zijn. Steun voor deze nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn mededaders, vindt de rechtbank tot slot in de telefoongesprekken die hij met [medeverdachte 1] heeft gevoerd ten tijde van de ontvoering. Dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [verdachte] ook in de avond van 9 maart 2017 in die woning waar [slachtoffer] werd vastgehouden aanwezig is geweest, staat er gelet op het bovenstaande niet aan in de weg om hem ook voor de handelingen die aldaar hebben plaatsgevonden, als medepleger aan te merken.
4.4.2.6 (Voorwaardelijk) opzet op (het medeplegen van) doodslag?
Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van medeplegen ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, is eveneens sprake van medeplegen ten aanzien van de poging doodslag die is gepleegd bij de uitvoering van de vrijheidsberoving.
Teneinde [slachtoffer] uit de auto te krijgen is door één van de daders geprobeerd om met het pistool de autoruit van de Volkswagen Golf in te slaan. Toen dit niet lukte heeft één van de daders met het pistool de autoruit aan de passagierskant kapot geschoten, waardoor de autoruit is verbrijzeld. [slachtoffer] zat op dat moment op de passagiersstoel in de auto. De rechtbank beschouwt het schieten op de autoruit als onderdeel van de gezamenlijk uitgevoerde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat [verdachte] heeft geschoten kan niet worden vastgesteld. De wijze waarop de daders [slachtoffer] uit de auto hebben gekregen lag echter als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten in de nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de voorgenomen ontvoering, dat ook wat betreft het schieten, zo nauw en bewust is samengewerkt dat van het medeplegen daarvan kan worden gesproken. Deze misdrijven hielden in de voornoemde omstandigheden zodanig sterk verband met elkaar dat niet gezegd kan worden dat het opzet van [verdachte] beperkt is geweest tot uitsluitend de wederrechtelijke vrijheidsberoving. In de verklaring van [verdachte] kan daarvoor ook geen steun worden gevonden: hij verklaart immers niet in Amstelveen te zijn geweest en ontkent elke betrokkenheid bij de ontvoering.
De rechtbank kwalificeert dit schieten als een poging doodslag. De rechtbank ziet dit bevestigd door het resultaat uit het onderzoek naar de schootsbaan van de kogel. Uit het sporenonderzoek dat is verricht volgt dat sprake is van een perforatie in de linker voorstoel van de auto. De schootsbaan van de kogel liep, gezien vanaf de middenconsole, door de rechterbovenbeenondersteuning van de linker voorstoel. De kogel is rakelings langs [slachtoffer] heen gegaan en had hem bij de minste beweging kunnen raken op plekken waar zich vitale onderdelen van het lichaam bevinden, zoals de organen of slagaders. Dit leidt de rechtbank af uit de schootsbaan en de positionering van [slachtoffer] in de auto. Het is een feit van algemene bekendheid dat iemand die op dergelijke plekken door een kogel wordt geraakt aan de gevolgen daarvan kan overlijden. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat een kogel afgevuurd in een kleine ruimte zoals een cabine van een auto, gemakkelijk door afketsen of iets dergelijks van baan kan veranderen. Dat niemand is geraakt is dan ook niet aan [verdachte] of zijn mededader(s) te danken.
Daarmee heeft [verdachte] tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] geraakt zou worden en als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Gelet hierop acht de rechtbank het medeplegen van poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4.2.7 (Voorwaardelijk) opzet op (het medeplegen van) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank overweegt dat vorenstaande conclusie ten aanzien van het medeplegen evenzeer geldt met betrekking tot de zware mishandeling.
Vaststaat dat bij [slachtoffer] een deel van zijn linker pink is afgesneden toen hij werd vastgehouden in de woning aan de [adres 1] . [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat zijn linkerhand op enig moment door één van de daders is vastgepakt en dat onmiddellijk daaropvolgend zijn pink is afgeknipt. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat er tenminste twee personen in de woning aanwezig waren. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt niet dat enige discussie tussen de daders vooraf is gegaan aan deze bewust uitgevoerde handeling. Gelet hierop en op het feit dat er kennelijk een apparaat of een mes voorhanden was waarmee de pink van [slachtoffer] kon worden afgesneden of afgeknipt, gaat de rechtbank ervan uit dat dit kennelijk deel van het plan was of zou kunnen zijn. Ook het – volgens [slachtoffer] – uitblijven van een noemenswaardige reactie door de daders doet vermoeden dat het verrichte geweld jegens [slachtoffer] geen verrassing was. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij in de woning op een plastic zeil heeft gelegen, dat hij het afgesneden deel van zijn pink op dit zeil heeft horen vallen en dat het plastic later werd opgeruimd. De rechtbank concludeert hieruit dat de daders een plan hebben gemaakt, dat zij de woning hebben voorbereid op de komst van [slachtoffer] , op het ontstaan van (bloed)sporen en op het voorkomen van het achterlaten van eventuele (bloed)sporen.
In weerwil van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd kan dan ook niet gezegd worden dat de nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn mededaders niet gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook nu niet vaststaat dat [verdachte] persoonlijk aanwezig is geweest bij het afknippen van de pink, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat één en ander zich zou afspelen. Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van de gewelddadige gedragingen als ten laste gelegd is overigens niet vereist dat [verdachte] op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededaders (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5713).
De rechtbank acht het medeplegen van de zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
op 9 maart 2017 te Amstelveen en te Leiden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en welk feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een afgesneden of afgeknipte linker pink ten gevolge heeft gehad voor die [slachtoffer] ,
immers hebben verdachte, en/of zijn mededader(s),toen die [slachtoffer] als bijrijder in een auto zat waarvan de portier(en) waren afgesloten nadat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) hadden gezegd en/of geschreeuwd dat hij de portieren moest openmaken,
- een pistool op die [slachtoffer] gericht en gericht gehouden

en vervolgens

- met dat vuurwapen op de ruit van het portier aan de kant van die [slachtoffer] geslagen en de ruit aan de kant van die [slachtoffer] met dat vuurwapen stuk geschoten
en vervolgens die [slachtoffer] onder bedreiging van dat pistool uit de auto getrokken
en
- dreigend tegen die [slachtoffer] geschreeuwd “uitstappen, uitstappen”

en

- die [slachtoffer] met dat pistool tegen zijn hoofd geslagen en de ogen van die [slachtoffer] afgeschermd met een geblindeerde skibril, en een zak over zijn hoofd gedaan

en

- die [slachtoffer] laten plaatsnemen in een andere auto en die [slachtoffer] naar een andere locatie gereden en
- die [slachtoffer] in een kamer gebracht en die [slachtoffer] tot aan zijn onderbroek ontkleed en die [slachtoffer] , terwijl zijn handen op zijn rug waren vastgemaakt met tie-wraps, die [slachtoffer] op zijn buik laten liggen op een zeil

en

- die [slachtoffer] toegevoegd de woorden: “he luister, het is aan jou hoe dit gaat aflopen, we weten alles van jou, je vrouw en kinderen. Je zoon die zit op de [naam en adres school] toch, ik volg je al een tijdje. Het is aan jou hoe dit gaat aflopen. Als je straks je kind naast je ziet liggen.., het is aan jou hoe dit gaat aflopen” en “Je gaat binnen een uur een miljoen regelen”

en

- de mond van die [slachtoffer] met piepschuim volgestopt en de voeten van die [slachtoffer] vastgetaped en nadat die [slachtoffer] had gezegd dat hij niet wist hoe hij het miljoen moest regelen, die [slachtoffer] geslagen en met een vuurwapen geslagen

en

- vervolgens een deel van de linker pink van die [slachtoffer] afgeknipt en die [slachtoffer] toegevoegd dat zij het deel van de pink zouden opsturen naar zijn vrouw en dat hij nog een half uur had om een miljoen te regelen;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
op 9 maart 2017 te Amstelveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), terwijl die [slachtoffer] in een afgesloten auto (VW Golf) zat, met een pistool door een portierruit van die auto heeft geschoten;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
op 9 maart 2017 te Leiden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een afgesneden of afgeknipte linker pink, heeft toegebracht, door met een scherp voorwerp de linker pink van die [slachtoffer] af te snijden of te knippen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat [verdachte] op de goede weg was.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het slachtoffer [slachtoffer] is op klaarlichte dag voor een sportschool in Amstelveen met grof geweld ontvoerd. Hij is beschoten in zijn auto en vervolgens onder bedreiging van een pistool uit zijn auto getrokken Hij is geblinddoekt meegenomen in een andere auto en daarna urenlang vastgehouden in een woning. In de woning is [slachtoffer] op gruwelijke wijze mishandeld waardoor hij blijvend een groot deel van zijn pink moet missen. Hoewel de rechtbank niet precies kan vaststellen welke feitelijke handelingen [verdachte] heeft verricht, is hij samen met zijn mededader(s) ten volle verantwoordelijk voor dit alles wat [slachtoffer] is aangedaan. Ook staat vast dat hij een belangrijk aandeel in ontvoering heeft gehad. De rechtbank ziet de poging doodslag en de zware mishandeling van [slachtoffer] als deel van deze ontvoering. Hiermee hebben [verdachte] en zijn mededaders inbreuk gemaakt op één van de meest fundamentele rechten die een mens heeft: de vrijheid om te gaan en staan waar men wil. [verdachte] heeft er tevens blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dat de ontvoering grote onrust en angst teweeg heeft gebracht, niet alleen bij [slachtoffer] , maar ook bij zijn echtgenote, blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Omdat de ontvoering heeft overdag plaatsgevonden op het parkeerterrein van een sportschool, waar veel mensen aanwezig waren heeft dit geweld ook bij de omstanders gevoelens van grote onveiligheid teweeg gebracht.
[verdachte] heeft bij deze gevolgen kennelijk in het geheel niet stilgestaan. De achtergrond van de ontvoering is tot op heden niet duidelijk geworden. De daders lijken zich in het drugsmilieu op te houden. Gelet op de aantekeningen in het schrift van [verdachte] zijn er grote geldbedragen in het spel. De daders meenden kennelijk dat [slachtoffer] hen een groot geldbedrag moest geven. Zij zijn er niet voor teruggedeinsd hem zijn pink af te knippen om dat bedrag te krijgen. Dit is van een gruwelijkheid die niet vaak in rechtszaken wordt gezien. De rechtbank neemt het [verdachte] kwalijk dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven en dat hij geen enkel besef lijkt te hebben van de strafwaardigheid van zijn handelen.
Voorts is komen vast te staan dat [verdachte] , blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 januari 2018, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Hij liep zelfs in een proeftijd in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen. Dat hij wel zijn afspraken met de reclassering is nagekomen en intussen betrokken blijkt bij de onderhavige feiten, vindt de rechtbank uiterst zorgelijk. Kennelijk weet [verdachte] er een soort dubbelleven op na te houden. De rechtbank houdt hier, ten nadele van [verdachte] , rekening mee.
Bij de bewezen verklaarde feiten past slechts een straf die langdurige vrijheidsbeneming meebrengt. Niet gebleken is van persoonlijke omstandigheden van [verdachte] waar ten voordele van hem rekening mee gehouden dient te worden. De eis van de officier van justitie is alleszins redelijk, ook bij vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde. Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden.

9.Beslag

Onder [verdachte] zijn meerdere voorwerpen en een geldbedrag in beslag genomen, zoals weergegeven op de beslaglijst onder nummers 1 tot en met 10. Deze beslaglijst is als
bijlage IIIaan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle items op de beslaglijst kunnen worden geretourneerd aan [verdachte] . De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat alle items op de beslaglijst kunnen worden geretourneerd aan [verdachte] .

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 16.107,- aan materiële schadevergoeding en
€ 18.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 maart 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Deze schadevergoeding is gevorderd als ‘voorschot’.
Desgevraagd heeft de raadsman van [slachtoffer] ter zitting verklaard dat vooralsnog geen nadere onderbouwing zal volgen van de schadeposten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd nu de verdediging de hoogte daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de traumatische ervaring van de benadeelde partij en het feit dat hij voor het leven is verminkt, waardeert de officier van justitie de immateriële schade in deze zaak op € 10.000,-. Voor het overige dient de vordering om immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het verzoek om materiële schadevergoeding kan deels, voor zover dat ziet op de gevraagde proceskosten, worden toegewezen. Dit alles met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde kosten ten aanzien van het eigen risico en inkomstenderving zijn daarentegen onvoldoende onderbouwd, zodat de gevorderde materiële schade voor dit deel eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Niet duidelijk is waarom de benadeelde partij zijn werkzaamheden niet langer heeft kunnen uitvoeren. Bovendien is het einde van het dienstverband niet enkel op initiatief van de werkgever geweest en had de benadeelde partij doorbetaald kunnen krijgen middels een Ziektewetuitkering. De gevorderde € 700,- voor het eigen risico is evenmin onderbouwd.
Ter onderbouwing van de immateriële schade is voorts verwezen naar niet-vergelijkbare gevallen. De overgelegde verwijzingsbrief naar een psycholoog geeft te denken nu deze doorverwijzing dateert van kort voor de zitting. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de gemaakte kosten rechtsbijstand het liquidatietarief kanton van toepassing is.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd. Zo is het causale verband tussen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de bewezen verklaarde feiten niet duidelijk onderbouwd. Evenmin is onderbouwd dat de benadeelde partij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt in het kader van het eigen risico die het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. De behandeling van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding thans naar billijkheid op € 5.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt voorts dat de schadevergoeding – zoals gevorderd – zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Nu meerdere daders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, zal de rechtbank bepalen dat de toewijzing van de vordering voor de totale schade hoofdelijk wordt opgelegd.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte] opgelegd.
Voorts zal [verdachte] worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Kosten rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten in beginsel dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
Bij de toepassing van het liquidatietarief dient aansluiting te worden gezocht bij de competentieregels voor de civielrechtelijke procedure. Dat wil zeggen dat voor vorderingen tot en met € 25.000,- het Liquidatietarief kanton wordt gehanteerd en voor vorderingen boven € 25.000,- het Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven. Bij het bepalen van het toepasselijke tarief in strafzaken wordt uitgegaan van de hoogte van het toegewezen bedrag.
De rechtbank ziet geen redenen om van het toepasselijke geachte liquidatietarief af te wijken en zal de proceskosten, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen naar de maatstaf van het Liquidatietarief kanton. Er zullen 3 punten à € 200,- worden toegekend, te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 2 punten voor de behandeling van de vordering ter zitting, nu de zitting over meerdere dagen heeft plaatsgevonden en het redelijk is dat de raadsman van [slachtoffer] daar deels bij aanwezig is geweest.

11.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I.)

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Rotterdam van 9 april 2015, onder parketnummer 10/750198-14 is [verdachte] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
[verdachte] is bij besluit van 29 augustus 2016 op grond van artikel 15, tweede lid, Sr voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 15a lid 1 onder a Sr).
Bij de stukken bevindt zich de op 30 maart 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 10/750198-14, met V.I.-zaaknummer 99/000433-13.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien [verdachte] de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, omdat [verdachte] zich aan alle afspraken met de reclassering heeft gehouden. Het kan niet de bedoeling zijn dat [verdachte] dubbel wordt gestraft.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat [verdachte] de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. [verdachte] heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Dat [verdachte] wel zijn afspraken met de reclassering is nagekomen, doet daaraan niet af. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan. Daarmee is -anders dan de raadsman heeft betoogd- geen sprake van dubbele bestraffing.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 282, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
[verdachte] wordt hierna als ‘verdachte’ aangeduid.
 Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven/beroofd houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
medeplegen van een poging doodslag
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
medeplegen van zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van alle op de beslaglijst staande items (1 tot en met 10).
Wijst toe de vordering van
[slachtoffer], tot € 5.000,- (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op een bedrag van € 600,- (zegge: zeshonderd euro) voor kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 5.000,- (vijfduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade te weten 9 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 60 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toe de vordering strekkende tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingin de zaak met parketnummer 10/750198-14 en V.I.-zaaknummer 99/000433-13 en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
360 (driehonderdzestig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.N. van den Broek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2018.