ECLI:NL:RBAMS:2018:3277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
13/751165-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur van de Republiek bij het Tribunal de Grande Instance te Verdun, Frankrijk, op 19 februari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van verschillende strafbare feiten met betrekking tot de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 1 mei 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen. De officier van justitie heeft betoogd dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de Overleveringswet, terwijl de raadsman heeft aangevoerd dat bepaalde feiten niet in redelijkheid als lijstfeiten kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten in redelijkheid onder de lijstfeiten heeft kunnen scharen, met uitzondering van één feit waarvoor de dubbele strafbaarheid moet worden getoetst. De rechtbank concludeert dat de feiten naar Nederlands recht ook strafbaar zijn en dat er geen beletselen zijn voor de overlevering. De detentieomstandigheden in Frankrijk zijn beoordeeld en de rechtbank heeft vastgesteld dat deze geen beletsel vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751165-18
RK-nummer: 18/1682
Datum uitspraak: 15 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 maart 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 februari 2018 door de Procureur van de Republiek bij het Tribunal de Grande Instance te Verdun (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres]
,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 mei 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 14 februari 2018 van de onderzoeksrechter bij het Tribunal de Grande Instance te Verdun (referentie: dossier parket 17258000012, dossier onderzoeksrechter JICABJI17000012).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Inleiding
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel e) van het EAB:
  • vermeld dat het EAB betrekking heeft op
  • het feitencomplex weergegeven;
  • zevenwettelijke kwalificaties naar Frans recht genoemd, te weten:
1. onregelmatig misbruik (“usage illicite”) van verdovingsmiddelen;
2. niet toegestaan transport van verdovingsmiddelen;
3. niet toegestane aanbod en overdracht van verdovingsmiddelen;
4. niet toegestane invoer van verdovingsmiddelen;
5. niet toegestaan bezit van verdovingsmiddelen;
6. niet toegestane aankoop van verdovingsmiddelen;
7. niet toegestaan gebruik (“emploi non autorisé”) van verdovingsmiddelen;
- de strafbare feiten aangeduid als feit 5 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft, desgevraagd door de officier van justitie, bij e-mail van 9 april 2018 de aanvullende informatie verstrekt:
  • dat op het hiervoor onder 1 vermelde strafbare feit naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van één jaar is gesteld;
  • dat op de overige hiervoor vermelde strafbare feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van tien jaar is gesteld.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de hiervoor onder 1, 6 en 7 vermelde strafbare feiten naar Frans recht niet in redelijkheid als het lijstfeit
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenheeft kunnen aanduiden. Dat betekent volgens de raadsman dat ten aanzien van deze strafbare feiten de dubbele strafbaarheid moet worden getoetst. Nu deze strafbare feiten naar Frans recht geen equivalent in Nederland kennen, moet de overlevering ten aanzien van deze feiten worden geweigerd, aldus de raadsman.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst opgemerkt dat hij de vermelding door de uitvaardigende justitiële autoriteit dat het EAB betrekking heeft op
zesstrafbare feiten als een kennelijke verschrijving aanmerkt, omdat vervolgens in het EAB melding is gemaakt van
zevenwettelijke kwalificaties naar Frans recht.
Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feitencomplex voor zover dat valt onder de hiervoor onder 2 tot en met 7 vermelde strafbare feiten naar Frans recht in redelijkheid onder het lijstfeit
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenheeft kunnen brengen. Dat is niet het geval voor wat betreft het deel van het feitencomplex dat valt onder het hiervoor onder 1 vermelde strafbare feit naar Frans recht. Daarvoor kan naar Frans recht namelijk maximaal één jaar vrijheidsstraf worden opgelegd, terwijl voor het van toepassing zijn van een lijstfeit is vereist dat er tenminste maximaal drie jaar vrijheidsstraf voor het strafbare feit kan worden opgelegd.
Het deel van het feitencomplex dat valt onder het hiervoor onder 1 vermelde strafbare feit naar Frans recht –
onregelmatig misbruik van verdovingsmiddelen– is echter wel strafbaar naar Nederlands recht. Daarbij is niet van belang of er naar Nederlands recht een equivalent is voor het voormelde strafbare feit naar Frans recht. Ten aanzien van het onderliggende feitencomplex moet immers worden bezien of dit een strafbaar feit naar Nederlands recht oplevert. Dat is het geval, omdat de feitelijke handelingen die naar Frans recht worden gekwalificeerd als
onregelmatig misbruik van verdovingsmiddelenook het bezitten van verdovende middelen impliceren, wat naar Nederlands recht strafbaar is. Daarbij geldt dat bij zowel voormeld strafbaar feit naar Frans recht als voormeld strafbaar feit naar Nederlands recht hetzelfde rechtsgoed wordt beschermd, te weten de volksgezondheid.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Lijstfeit/onderzoek naar dubbele strafbaarheid
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet in dit geval in beginsel achterwege blijven, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit, de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW (zie artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 1e, van de OLW).
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist.
In gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie moet dit tot de conclusie leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is, anders dan de raadsman en met de officier van justitie, van oordeel dat – ook wanneer het feitencomplex wordt bezien in het licht van de kwalificaties naar Frans recht – van een dergelijke evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Volgens de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte gegevens is op de hiervoor onder 2 tot en met 7 vermelde strafbare feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld, wat een vereiste is voor het van toepassing zijn van een lijstfeit. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feitencomplex voor zover dat valt onder deze strafbare feiten naar Frans recht dus in redelijkheid onder het lijstfeit kunnen brengen.
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het deel van het feitencomplex dat valt onder het hiervoor onder 1 vermelde strafbare feit naar Frans recht –
onregelmatig misbruik van verdovingsmiddelen– niet in redelijkheid onder het lijstfeit heeft kunnen scharen vanwege het niet toereikende strafmaximum naar Frans recht.
Dat betekent dat ten aanzien van dit deel van het feitencomplex moet worden getoetst of is voldaan aan de (kaderbesluitconform uitgelegde) eisen van dubbele strafbaarheid van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e, van de OLW. Op de eveneens door de officier van justitie naar voren gebrachte gronden concludeert de rechtbank dat dit het geval is. Dit deel van het feitencomplex levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Public Prosecutor bij het Verdun District Court heeft, desgevraagd door de officier van justitie, bij e-mail van 6 april 2018 – die ook ziet op medeverdachte in het Franse onderzoek [naam medeverdachte] – de volgende garantie gegeven:
“I, the undersigned, hereby stat that [naam medeverdachte] , born on the [geboortedag 2] 1952 in [geboorteplaats 2] (The Netherlands) and [naam opgeëiste persoon] , born on the [geboortedag 1] 1987 in [geboorteplaats 1] (The Netherlands), both Dutch national, will be entitled, in case they are sentenced to a custodial sentence by a final judgement, to serve their prison term in the Netherlands pursuant tot he provisions of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty fort he purpose of their enforcement in the European Union.”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • de drugs zijn ingevoerd in Frankrijk;
  • de Franse rechtsorde is hierdoor geschokt;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich op Frans grondgebied;
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Franse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Detentieomstandigheden

Met betrekking tot de detentieomstandigheden verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 17 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6648, waarin kortgezegd is geoordeeld dat het ernstige vermoeden dat de situatie in het huis van bewaring in Nîmes wegens ruimtegebrek in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet is weggenomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van 10 april 2018 van de Onderzoeksrechter te Verdun waarin is vermeld dat de opgeëiste persoon in geen geval gedetineerd zal worden in Nîmes. Dit betekent dat er voor de opgeëiste persoon geen sprake is van een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie en dat de detentieomstandigheden geen beletsel voor de overlevering vormen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5, 6 en 7, van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon] ,aan de Procureur van de Republiek bij het Tribunal de Grande Instance te Verdun (Frankrijk) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.