Veroordeling voor de feiten 1 primair, 2, 3 en 5
De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2, 3 en 5 bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De diefstal bij de Primark (feit 1 primair)
De Primark op het Damrak in Amsterdam heeft aangifte gedaan van winkeldiefstal op 19 januari 2018. Er zou een jas zijn weggenomen. Op die dag ontvangt de politie een melding van [naam] , een burger die in zijn vrije tijd op zoek gaat naar zakkenrollers en winkeldieven. Hij meldt dat hij drie mannen in de Primark volgt die erg spichtig (de rechtbank begrijpt: schichtig) rondkijken. Een van de mannen zou al een jas hebben gestolen. [naam] wijst een ter plaatse gekomen politieagent op twee van die drie mannen. Zij blijken later [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te zijn. De derde man die de jas zou hebben gestolen, was al weg.
De politieagent en een collega volgen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en zien uiteindelijk dat zij ter hoogte van de Martelaarsgracht hotel [naam hotel] binnengaan. Een baliemedewerker van het hotel verklaart dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het hotel op hotelkamer 26 logeren en dat er nog een derde man bij hoort, maar dat hij er nu niet is. Na ongeveer vijftien minuten wachten loopt er een man – naar later bleek verdachte – het hotel in. De politieagenten herkennen hem van een diefstal die eerder die dag is gepleegd. Zij nemen daarom contact op met een hulpofficier van justitie voor het opmaken van een machtiging tot binnentreden. De hulpofficier van justitie komt ter plaatse en geeft toestemming tot binnentreden. Op weg naar de hotelkamer komen de politieagenten verdachte in de gang tegen en houden hem aan. Hij draagt een beige jas, waarover hij later verklaart dat hij deze heeft gestolen bij de Primark.
Op grond van deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, de diefstal. Nu niet kan worden vastgesteld dat hij deze diefstal met een ander of anderen heeft gepleegd, wordt hij vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
De diefstal in vereniging van de rugzak met inhoud van [slachtoffer 1] (feit 2)[slachtoffer 1] doet aangifte van diefstal van haar rode rugzak met inhoud op het Centraal Station in Amsterdam. Zij was daar op 19 januari 2018 met haar vriendinnen en had even haar rugzak neergezet. Toen zij iets uit haar rugzak wilde pakken, bleek deze weg te zijn.
Een politieagent heeft de camerabeelden van 19 januari 2018 van het Centraal Station uitgekeken. Hij schrijft dat hij ziet dat [slachtoffer 1] om 13.55 uur haar rode rugzak van haar rug haalt en deze op de grond neerzet. Om 13.57 uur komen drie mannen aanlopen, die allen geen tas bij zich hebben. Dit blijken later [medeverdachte 2] (NN1), [medeverdachte 1] (NN2) en verdachte (NN3) te zijn. Te zien is dat [medeverdachte 1] en verdachte achter [slachtoffer 1] langslopen en dat verdachte plotseling bukt en iets van de grond pakt. [medeverdachte 2] kijkt naar [slachtoffer 1] en de vrouwen met wie zij sprak, kennelijk om te zien of zij zagen dat de rugzak werd meegenomen. Vervolgens lopen [medeverdachte 1] en verdachte weg en is te zien dat verdachte een rode rugzak in zijn handen heeft. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] lopen in een treintje achter elkaar weg om verdachte rugdekking geven, zodat [slachtoffer 1] haar rugzak niet ziet.
Bij de aanhouding van verdachte in hotel [naam hotel] wordt de rode rugzak met inhoud, waaronder veel goederen met de naam [slachtoffer 1] erop geschreven, in de hotelkamer gevonden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de rugzak heeft gestolen en naar de hotelkamer heeft gebracht.
De rechtbank overweegt als volgt. De politieagent die de camerabeelden bekijkt, schrijft dat hij al twintig jaar ervaring heeft met bagagedieven. Hij ziet op de beelden een duidelijk samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en verdachte. Wanneer verdachte de rugzak wegneemt, neemt [medeverdachte 1] het zicht van [slachtoffer 1] op haar rugzak weg. [medeverdachte 2] bevindt zich op dat moment schuin voor [slachtoffer 1] , waardoor hij zicht kon houden en haar reactie kon afwachten. Daarna geven [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verdachte rugdekking. Dit geheel verliep heel natuurlijk en zonder aanwijzingen, waardoor het de politieagent duidelijk werd dat deze drie personen goed op elkaar zijn ingespeeld en een goede samenwerking hebben. Gelet op deze beschrijving van de camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging.
De diefstal in vereniging van de rolkoffer (feit 3)Op 19 januari 2018 rond 06.08 uur loopt een politieagent het Centraal Station uit. Hij hoort achter zich iemand met versnelde pas lopen (NN1) en hij hoort het geluid van een rolkoffer. Kort hierna hoort de politieagent iemand iets hardop roepen in zijn richting. Hij ziet een man met een Aziatisch uiterlijk op NN1 afrennen en de rolkoffer uit de handen van NN1 trekken. De man had al een rolkoffer bij zich waardoor hij met twee rolkoffers het Centraal Station weer binnengaat.
Naar aanleiding van deze waarneming zijn de camerabeelden van het Centraal Station van dat tijdstip opgevraagd. Om 06.04 uur is te zien dat NN1, NN2 en NN3 het Centraal Station inlopen. De politieagent die de camerabeelden bekijkt, herkent hen als [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en verdachte. De politieagent relateert dat op de beelden te zien is dat [medeverdachte 1] een man aanspreekt, waarna verdachte de rolkoffer van die man pakt en uit beeld verdwijnt. Na enige tijd loopt [medeverdachte 1] weg, waarna de man opspringt en kennelijk op zoek is naar zijn rolkoffer. Vervolgens verschijnt verdachte met de rolkoffer weer in beeld en zet hij deze terug op ongeveer twee meter afstand van het bankje waarop de man zat. [medeverdachte 1] kijkt naar verdachte, loopt door naar de rolkoffer en pakt deze vast. Vervolgens loopt hij weg richting het Stationsplein. Even later verschijnt de eerdergenoemde man in beeld, terwijl hij rennend een rolkoffer tilt en door dezelfde uitgang gaat als [medeverdachte 1] . Enige tijd later loopt de man weer het station binnen, maar nu met twee rolkoffers.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de man tegen hem zei dat hij de rolkoffer bij hem weg moest halen en dat hij de koffer op straat heeft gezet. Ook waren ze grapjes aan het uithalen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de camerabeelden is zichtbaar dat zowel [medeverdachte 1] als verdachte wegnemingshandelingen hebben verricht ten aanzien van de rolkoffer. Ook blijkt dat zij op het station contact met elkaar hebben. Uit deze omstandigheden volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. Het feit dat de man uiteindelijk zijn rolkoffer terugpakt, maakt niet dat geen sprake is geweest van een diefstal. De diefstal was immers al voltooid. De verklaring dat verdachte de rolkoffer bij de man moest weghalen en dat hij de rolkoffer uiteindelijk op straat heeft gezet, acht de rechtbank onaannemelijk, omdat is gebleken dat de man zijn koffer zelf heeft teruggepakt.
De diefstal van de telefoon van [slachtoffer 3] (feit 5)[slachtoffer 3] doet aangifte van diefstal van zijn telefoon op 18 januari 2018 in de trein van Brussel naar Rotterdam. Hij had zijn telefoon op een tafeltje gelegd toen hij wat in zijn tas aan het zoeken was en plots de telefoon weg was. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de telefoon heeft weggenomen. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte de telefoon met een ander of anderen heeft gestolen, wordt hij vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.