ECLI:NL:RBAMS:2018:3205

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
13/701119-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging door minderjarige verdachte met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, al dan niet in vereniging gepleegd. De verdachte, geboren in 2001 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van diefstal van een jas, een rugzak, een rolkoffer en een mobiele telefoon. Tijdens de zitting heeft de verdachte bekend dat hij de rugzak heeft gestolen en dat hij betrokken was bij de diefstal van de jas bij de Primark. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diefstallen op een georganiseerde manier zijn gepleegd, waarbij de verdachte samenwerkte met medeverdachten. De officier van justitie heeft jeugddetentie geëist, waarbij de rechtbank twijfels had over de minderjarigheid van de verdachte, maar geen bewijs kon vinden dat hij meerderjarig was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest, en de voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank heeft de feiten als ernstig beoordeeld, maar ook rekening gehouden met de kwetsbare situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701119-18
Datum uitspraak: 24 april 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2018, waarbij verdachte aanwezig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J.E. Hendriks, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
Op 19 januari 2018 in Amsterdam bij de Primark met een ander/anderen een jas en/of een horloge en/of ondergoed en/of een spijkerbroek heeft gestolen. Subsidiair wordt verdachte de heling van deze goederen verweten;
Op 19 januari 2018 in Amsterdam met een ander/anderen een rugzak met inhoud van [slachtoffer 1] heeft gestolen;
Op 19 januari 2018 in Amsterdam met een ander/anderen een rolkoffer van een onbekend gebleven persoon heeft gestolen;
Op 19 januari 2018 in Amsterdam met een ander/anderen een mobiele telefoon van [slachtoffer 2] heeft gestolen;
Op 18 januari 2018 in Brussel of Rotterdam met een ander/anderen een mobiele telefoon van [slachtoffer 3] heeft gestolen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van feit 4 gevorderd. Verdachte ontkent de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 2] en niet is gebleken dat er enig bewijs bestaat dat verdachte bij deze diefstal was betrokken.
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2, 3 en 5 is de officier van justitie van mening dat er wel voldoende bewijs bestaat. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte bekent de diefstal bij de Primark (feit 1). [naam] , een oplettende burger, ziet echter ook dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in de Primark zijn. Hij merkt op dat zij zich schichtig gedragen. Later, wanneer verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden, worden de gestolen goederen aangetroffen op de hotelkamer waar zij logeerden. Gelet hierop en op het feit dat later blijkt dat zij op een strooptocht waren, acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde, de diefstal in vereniging, bewezen.
Ten aanzien van de diefstal van de rugzak met inhoud (feit 2) heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bewust hebben samengewerkt om de rugzak te stelen. De rugzak wordt later ook in de hotelkamer aangetroffen en in de badkamer wordt een natte plastic tas met daarin de inhoud van de rugzak aangetroffen. Bovendien bekent [medeverdachte 2] dat hij de rugzak heeft gestolen en heeft verdachte verklaard dat hij de rugzak naar het hotel heeft gebracht.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat de diefstal met de rolkoffer (feit 3) een grap was en dat hij de rolkoffer cadeau kreeg. Op de camerabeelden is echter duidelijk te zien dat verdachte eerst en later [medeverdachte 1] de rolkoffer pakken. Uit het proces-verbaal blijkt dat de man uiteindelijk de rolkoffer met een schreeuw terugpakt. Dan was er kennelijk geen sprake van een grap. Bij de politie is ook verklaard dat er even met de koffer is gespeeld, maar dat blijkt niet uit de camerabeelden. De man heeft geen aangifte gedaan, omdat hij waarschijnlijk als toerist hier was en verder moest op doorreis.
Tot slot heeft verdachte over de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 3] (feit 5) verklaard dat hij de telefoon gevonden had. Als iemand een telefoon in een trein vindt, betekent dat niet dat deze telefoon kan worden meegenomen. De telefoon is dan namelijk van iemand. De officier van justitie is dan ook van mening dat het primair ten laste gelegde, de diefstal van de telefoon, kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte enkele feiten heeft bekend en dat hij open is geweest over zijn aandeel in het geheel. Daarnaast zijn de feiten in een jolige bui gepleegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 2] op 19 januari 2018 (feit 4).
3.3.2
Veroordeling voor de feiten 1 primair, 2, 3 en 5
De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2, 3 en 5 bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De diefstal bij de Primark (feit 1 primair)
De Primark op het Damrak in Amsterdam heeft aangifte gedaan van winkeldiefstal op 19 januari 2018. Er zou een jas zijn weggenomen. Op die dag ontvangt de politie een melding van [naam] , een burger die in zijn vrije tijd op zoek gaat naar zakkenrollers en winkeldieven. Hij meldt dat hij drie mannen in de Primark volgt die erg spichtig (de rechtbank begrijpt: schichtig) rondkijken. Een van de mannen zou al een jas hebben gestolen. [naam] wijst een ter plaatse gekomen politieagent op twee van die drie mannen. Zij blijken later [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te zijn. De derde man die de jas zou hebben gestolen, was al weg.
De politieagent en een collega volgen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en zien uiteindelijk dat zij ter hoogte van de Martelaarsgracht hotel [naam hotel] binnengaan. Een baliemedewerker van het hotel verklaart dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het hotel op hotelkamer 26 logeren en dat er nog een derde man bij hoort, maar dat hij er nu niet is. Na ongeveer vijftien minuten wachten loopt er een man – naar later bleek verdachte – het hotel in. De politieagenten herkennen hem van een diefstal die eerder die dag is gepleegd. Zij nemen daarom contact op met een hulpofficier van justitie voor het opmaken van een machtiging tot binnentreden. De hulpofficier van justitie komt ter plaatse en geeft toestemming tot binnentreden. Op weg naar de hotelkamer komen de politieagenten verdachte in de gang tegen en houden hem aan. Hij draagt een beige jas, waarover hij later verklaart dat hij deze heeft gestolen bij de Primark.
Op grond van deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, de diefstal. Nu niet kan worden vastgesteld dat hij deze diefstal met een ander of anderen heeft gepleegd, wordt hij vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
De diefstal in vereniging van de rugzak met inhoud van [slachtoffer 1] (feit 2)[slachtoffer 1] doet aangifte van diefstal van haar rode rugzak met inhoud op het Centraal Station in Amsterdam. Zij was daar op 19 januari 2018 met haar vriendinnen en had even haar rugzak neergezet. Toen zij iets uit haar rugzak wilde pakken, bleek deze weg te zijn.
Een politieagent heeft de camerabeelden van 19 januari 2018 van het Centraal Station uitgekeken. Hij schrijft dat hij ziet dat [slachtoffer 1] om 13.55 uur haar rode rugzak van haar rug haalt en deze op de grond neerzet. Om 13.57 uur komen drie mannen aanlopen, die allen geen tas bij zich hebben. Dit blijken later [medeverdachte 2] (NN1), [medeverdachte 1] (NN2) en verdachte (NN3) te zijn. Te zien is dat [medeverdachte 1] en verdachte achter [slachtoffer 1] langslopen en dat verdachte plotseling bukt en iets van de grond pakt. [medeverdachte 2] kijkt naar [slachtoffer 1] en de vrouwen met wie zij sprak, kennelijk om te zien of zij zagen dat de rugzak werd meegenomen. Vervolgens lopen [medeverdachte 1] en verdachte weg en is te zien dat verdachte een rode rugzak in zijn handen heeft. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] lopen in een treintje achter elkaar weg om verdachte rugdekking geven, zodat [slachtoffer 1] haar rugzak niet ziet.
Bij de aanhouding van verdachte in hotel [naam hotel] wordt de rode rugzak met inhoud, waaronder veel goederen met de naam [slachtoffer 1] erop geschreven, in de hotelkamer gevonden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de rugzak heeft gestolen en naar de hotelkamer heeft gebracht.
De rechtbank overweegt als volgt. De politieagent die de camerabeelden bekijkt, schrijft dat hij al twintig jaar ervaring heeft met bagagedieven. Hij ziet op de beelden een duidelijk samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en verdachte. Wanneer verdachte de rugzak wegneemt, neemt [medeverdachte 1] het zicht van [slachtoffer 1] op haar rugzak weg. [medeverdachte 2] bevindt zich op dat moment schuin voor [slachtoffer 1] , waardoor hij zicht kon houden en haar reactie kon afwachten. Daarna geven [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verdachte rugdekking. Dit geheel verliep heel natuurlijk en zonder aanwijzingen, waardoor het de politieagent duidelijk werd dat deze drie personen goed op elkaar zijn ingespeeld en een goede samenwerking hebben. Gelet op deze beschrijving van de camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging.
De diefstal in vereniging van de rolkoffer (feit 3)Op 19 januari 2018 rond 06.08 uur loopt een politieagent het Centraal Station uit. Hij hoort achter zich iemand met versnelde pas lopen (NN1) en hij hoort het geluid van een rolkoffer. Kort hierna hoort de politieagent iemand iets hardop roepen in zijn richting. Hij ziet een man met een Aziatisch uiterlijk op NN1 afrennen en de rolkoffer uit de handen van NN1 trekken. De man had al een rolkoffer bij zich waardoor hij met twee rolkoffers het Centraal Station weer binnengaat.
Naar aanleiding van deze waarneming zijn de camerabeelden van het Centraal Station van dat tijdstip opgevraagd. Om 06.04 uur is te zien dat NN1, NN2 en NN3 het Centraal Station inlopen. De politieagent die de camerabeelden bekijkt, herkent hen als [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en verdachte. De politieagent relateert dat op de beelden te zien is dat [medeverdachte 1] een man aanspreekt, waarna verdachte de rolkoffer van die man pakt en uit beeld verdwijnt. Na enige tijd loopt [medeverdachte 1] weg, waarna de man opspringt en kennelijk op zoek is naar zijn rolkoffer. Vervolgens verschijnt verdachte met de rolkoffer weer in beeld en zet hij deze terug op ongeveer twee meter afstand van het bankje waarop de man zat. [medeverdachte 1] kijkt naar verdachte, loopt door naar de rolkoffer en pakt deze vast. Vervolgens loopt hij weg richting het Stationsplein. Even later verschijnt de eerdergenoemde man in beeld, terwijl hij rennend een rolkoffer tilt en door dezelfde uitgang gaat als [medeverdachte 1] . Enige tijd later loopt de man weer het station binnen, maar nu met twee rolkoffers.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de man tegen hem zei dat hij de rolkoffer bij hem weg moest halen en dat hij de koffer op straat heeft gezet. Ook waren ze grapjes aan het uithalen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de camerabeelden is zichtbaar dat zowel [medeverdachte 1] als verdachte wegnemingshandelingen hebben verricht ten aanzien van de rolkoffer. Ook blijkt dat zij op het station contact met elkaar hebben. Uit deze omstandigheden volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. Het feit dat de man uiteindelijk zijn rolkoffer terugpakt, maakt niet dat geen sprake is geweest van een diefstal. De diefstal was immers al voltooid. De verklaring dat verdachte de rolkoffer bij de man moest weghalen en dat hij de rolkoffer uiteindelijk op straat heeft gezet, acht de rechtbank onaannemelijk, omdat is gebleken dat de man zijn koffer zelf heeft teruggepakt.
De diefstal van de telefoon van [slachtoffer 3] (feit 5)[slachtoffer 3] doet aangifte van diefstal van zijn telefoon op 18 januari 2018 in de trein van Brussel naar Rotterdam. Hij had zijn telefoon op een tafeltje gelegd toen hij wat in zijn tas aan het zoeken was en plots de telefoon weg was. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de telefoon heeft weggenomen. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte de telefoon met een ander of anderen heeft gestolen, wordt hij vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 19 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, toebehorende aan Primark;
Feit 2
op 19 januari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
Feit 3
op 19 januari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rolkoffer, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon;
Feit 5
op 18 januari 2018 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 3] .

4.De bewijsmiddelen

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

Het bewezen verklaarde zijn strafbare feiten en verdachte is daarvoor ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toepassing van het jeugdstrafrecht gevorderd. Hoewel er twijfels bestaan over de verklaring van verdachte dat hij geboren is op [geboortedag] 2001 en dus minderjarig is, kan niet worden onderbouwd dat hij meerderjarig is.
De officier van justitie heeft jeugddetentie voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest gevorderd, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij vordert daarbij dat aan dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde wordt gekoppeld, dat verdachte medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit.
Bij de formulering van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie die gelden voor jeugdigen en het feit dat verdachte in Nederland geen werkstraf kan uitvoeren.
6.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat hij de strafeis van de officier van justitie niet passend vindt bij dit dossier. Tevens moet rekening worden gehouden met het beperkte verstandelijke vermogen van verdachte. Verder heeft hij verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Dat deze niet eerder is opgeheven, had te maken met het vaststellen van de identiteit van verdachte. Het Openbaar Ministerie belooft elke keer duidelijkheid hierover, maar tot nu toe is er nog geen uitsluitsel. Het heeft nu al lang genoeg geduurd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feitenVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier diefstallen, al dan niet in vereniging gepleegd. Dit zijn vervelende feiten waarmee hij anderen overlast en schade heeft bezorgd. De diefstallen werden in een kort tijdsbestek op een georganiseerde, professionele manier gepleegd, terwijl verdachte nauwelijks twee dagen in Nederland was. Het doet de rechtbank denken aan een strooptocht en dit neemt zij verdachte kwalijk.
Toepassing jeugdstrafrechtVerdachte heeft verklaard dat hij geboren is op [geboortedag] 2001. Hoewel de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie er sterk aan twijfelen dat de verdachte inderdaad minderjarig is, bevinden zich in het dossier geen stukken waaruit anders blijkt. De rechtbank zal dan ook het jeugdstrafrecht toepassen.
Persoonlijke omstandighedenDe rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 januari 2018, opgemaakt door [naam] . Hieruit blijkt onder meer dat verdachte een zwervend bestaan leidt in Europa en dat hij drugs gebruikt. Hij ziet er onverzorgd uit en de Raad voor de Kinderbescherming maakt zich zorgen om verdachte, mede omdat er voor zover bekend geen gezaghebbende ouder is in Nederland die zorg kan dragen voor verdachte en bovenal geen ouder die toezicht op hem kan houden.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat geen familie meer heeft en dat hij asiel heeft aangevraagd in Nederland.
OriëntatiepuntenVoor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gaat de rechtbank uit van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor jeugdigen. Deze schrijven voor een zakkenrollerij een werkstraf van vijftig uur voor.
Als strafverzwarende omstandigheid merkt de rechtbank op dat de diefstallen in een kort tijdsbestek op een georganiseerde, professionele manier met anderen zijn gepleegd. Een strafverminderende omstandigheid is dat verdachte op de rechtbank overkomt als een kwetsbare, getekende jongeman.
De strafAangezien er zowel een strafverzwarende omstandigheid als een strafverminderende omstandigheid bestaat en deze elkaar qua effect opheffen, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de genoemde oriëntatiepunten voor jeugdigen. Verdachte kan, gelet op zijn status, in Nederland geen werkstraf uitvoeren en dus is dit geen passende strafmodaliteit. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van negentig dagen opleggen, met aftrek van voorarrest.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77gg, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 primair, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1 primair en 5
diefstal, meermalen gepleegd; en
ten aanzien van de feiten 2 en 3
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter en tevens kinderrechter,
mrs. E.G. Fels en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2018.
[(...)]