ECLI:NL:RBAMS:2018:3202

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
13/701117-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging gepleegd door verdachte en medeverdachten met gevangenisstraf als gevolg

Op 24 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen in vereniging. De verdachte, geboren in 1994 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van diefstal van diverse goederen, waaronder een rugzak en een mobiele telefoon, gepleegd op 19 januari 2018 in Amsterdam. Tijdens de zitting was de verdachte aanwezig en werd de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, besproken, evenals de verdediging door zijn raadsman, mr. T. de Heer.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal bij de Primark en de heling van een rolkoffer, waardoor de verdachte voor deze feiten werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de diefstal van de rugzak en de mobiele telefoon bewezen, waarbij de verdachte samen met medeverdachten handelde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van de feiten 2 en 4.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de straf passend was gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als kwetsbaar werd beschouwd. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701117-18
Datum uitspraak: 24 april 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2018, waarbij verdachte aanwezig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. de Heer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
Op 19 januari 2018 in Amsterdam bij de Primark met een ander/anderen een jas en/of een horloge en/of ondergoed en/of een spijkerbroek heeft gestolen. Subsidiair wordt verdachte de heling van deze goederen verweten;
Op 19 januari 2018 in Amsterdam met een ander/anderen een rugzak met inhoud van [slachtoffer 1] heeft gestolen. Subsidiair wordt verdachte de heling van deze rugzak met inhoud verweten;
Op 19 januari 2018 in Amsterdam met een ander/anderen een rolkoffer van een onbekend gebleven persoon heeft gestolen. Subsidiair wordt verdachte de heling van deze rolkoffer verweten;
Op 19 januari 2018 in Amsterdam met een ander/anderen een mobiele telefoon van [slachtoffer 2] heeft gestolen. Subsidiair wordt verdachte de heling van deze mobiele telefoon verweten;
Op 18 januari 2018 in Brussel of Rotterdam met een ander/anderen een mobiele telefoon van [slachtoffer 3] heeft gestolen. Subsidiair wordt verdachte de heling van deze mobiele telefoon verweten.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van feit 3 gevorderd. Er bestaat onvoldoende bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal of de heling van de rolkoffer. Ook heeft zij vrijspraak van feit 5 primair gevorderd. Verdachte ontkent de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 3] en niet is gebleken dat er enig bewijs bestaat dat verdachte bij deze diefstal was betrokken.
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair, 4 primair en 5 subsidiair is de officier van justitie van mening dat er wel voldoende bewijs bestaat. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De diefstal bij de Primark (feit 1) wordt door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) bekend. [naam] , een oplettende burger, ziet echter ook dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in de Primark zijn. Hij merkt op dat zij zich schichtig gedragen. Later, wanneer verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn aangehouden, worden de gestolen goederen aangetroffen op de hotelkamer waar zij logeerden. Gelet hierop en op het feit dat later blijkt dat zij op een strooptocht waren, acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde, de diefstal in vereniging, bewezen.
Ten aanzien van de diefstal van de rugzak met inhoud (feit 2) heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bewust hebben samengewerkt om de rugzak te stelen. De rugzak wordt later ook in de hotelkamer aangetroffen en in de badkamer wordt een natte plastic tas met daarin de inhoud van de rugzak aangetroffen. Bovendien bekent verdachte dat hij de rugzak heeft gestolen en heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij de rugzak naar het hotel heeft gebracht.
Over de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 2] (feit 4) heeft verdachte verklaard dat hij de telefoon in zijn zak heeft gestopt nadat [medeverdachte 2] deze uit de zak van [slachtoffer 2] heeft weggenomen. [slachtoffer 2] heeft ook aangifte gedaan van diefstal van haar telefoon.
Tot slot heeft verdachte over de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 3] (feit 5) verklaard dat hij wel iets van deze diefstal wist en dat ze bewust de telefoon hadden aangelaten, zodat de rechtmatige eigenaar van de telefoon hen kon bellen. Gelet op deze wetenschap, die verdachte kennelijk had, is de officier van justitie van mening dat het subsidiair ten laste gelegde, de heling van de telefoon, kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van de feiten 1, 3 en 5 bepleit.
Ten aanzien van de diefstal bij de Primark (feit 1) heeft hij aangevoerd dat verdachte enkel aanwezig was in de Primark. Het feit, dat een medeverdachte een goed heeft gestolen, maakt niet dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van dit goed.
De raadsman van verdachte is verder van mening dat voor het feit met de rolkoffer (feit 3) vrijspraak moet volgen. Er bestaat onvoldoende bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal of de heling van die rolkoffer.
Wat betreft de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 3] (feit 5) geldt dat verdachte de diefstal ontkent en dat verder niet is gebleken dat er enig bewijs bestaat dat verdachte hierbij was betrokken. Volgens de raadsman van verdachte moet verdachte ook van de heling van de telefoon worden vrijgesproken, omdat de enkele aanwezigheid van die telefoon in de hotelkamer niet maakt dat verdachte de telefoon voorhanden heeft gehad. Om heling te kunnen bewijzen, moet immers sprake zijn geweest van feitelijke zeggenschap over de telefoon.
Ten aanzien van de feiten 2 en 4 heeft de raadsman van verdachte opgemerkt dat verdachte bij deze feiten betrokken is geweest en dat hij hiervoor een passende straf verdient.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van de feiten 1, 3 en 5
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de feiten 1, 3 en 5. Zij overweegt daartoe als volgt.
De diefstal bij de Primark dan wel de heling van goederen (feit 1)De Primark op het Damrak in Amsterdam heeft aangifte gedaan van winkeldiefstal op 19 januari 2018. Er zou een jas zijn weggenomen. Op die dag ontvangt de politie een melding van [naam] , een burger die in zijn vrije tijd op zoek gaat naar zakkenrollers en winkeldieven. Hij meldt dat hij drie mannen in de Primark volgt die erg spichtig (de rechtbank begrijpt: schichtig) rondkijken. Een van de mannen zou al een jas hebben gestolen. [naam] wijst een ter plaatse gekomen politieagent op twee van die drie mannen. Zij blijken later verdachte en [medeverdachte 2] te zijn. De derde man, die de jas zou hebben gestolen, was al weg.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier niet dat verdachte in de Primark een wegnemingshandeling heeft verricht of heeft samen gewerkt met degene die dat wel heeft gedaan. Uit het dossier volgt enkel dat hij in de Primark aanwezig was en in deze periode samen met anderen diefstallen pleegt, maar dat is onvoldoende bewijs voor deze ten laste gelegde diefstal.
De politieagent en een collega volgen verdachte en [medeverdachte 2] , en zien uiteindelijk dat zij ter hoogte van de Martelaarsgracht hotel [naam hotel] binnengaan. Een baliemedewerker van het hotel verklaart dat verdachte en [medeverdachte 2] in het hotel op hotelkamer 26 logeren en dat er nog een derde man bij hoort, maar dat hij er nu niet is. Na ongeveer vijftien minuten wachten loopt er een man – naar later bleek [medeverdachte 1] – het hotel in. De politieagenten herkennen hem van een diefstal die eerder die dag is gepleegd. Zij nemen daarop contact op met een hulpofficier van justitie voor het opmaken van een machtiging tot binnentreden. De hulpofficier van justitie komt ter plaatse en geeft toestemming tot binnentreden. Op weg naar de hotelkamer komen de politieagenten [medeverdachte 1] in de gang tegen en houden hem aan. Hij draagt een beige jas, waarover hij later verklaart dat hij deze heeft gestolen bij de Primark.
De rechtbank overweegt gelet op het vorenstaande ten aanzien van de heling als volgt. [medeverdachte 1] loopt – met de gestolen jas – vijftien minuten later dan verdachte en [medeverdachte 2] hotel [naam hotel] binnen. Uit het dossier volgt niet wat er binnen in het hotel met de jas is gebeurd. Het enige dat kan worden vastgesteld is dat [medeverdachte 1] de jas nog draagt ten tijde van zijn aanhouding. Tussen dit moment en het moment van de aanhouding van [medeverdachte 1] wordt een hulpofficier van justitie gebeld, die vervolgens ter plaatse komt en een machtiging tot binnentreden verstrekt. Dit zal hooguit enkele minuten hebben geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele korte tijdsperiode, waarin verdachte in de buurt van deze jas is geweest, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat verdachte de jas voorhanden heeft gehad. Het subsidiair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen.
De diefstal dan wel de heling van de rolkoffer (feit 3)De rechtbank is van oordeel dat tenlastegelegde diefstal dan wel de heling van de rolkoffer, niet is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De diefstal dan wel de heling van de telefoon van [slachtoffer 3] (feit 5)[slachtoffer 3] doet aangifte van diefstal van zijn telefoon op 18 januari 2018, tijdens een treinrit van Brussel naar Rotterdam. Hij had zijn telefoon op een tafeltje bij het bankstel gelegd toen hij wat in zijn tas aan het zoeken was en plots de telefoon weg was.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 3] . Nu er ook geen bewijs bestaat dat verdachte op enig moment de beschikkingsmacht over de telefoon had, wordt hij eveneens vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde heling van die telefoon.
3.3.2
Veroordeling voor de feiten 2 primair en 4 primair
De rechtbank acht de feiten 2 primair en 4 primair bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De diefstal in vereniging van de rugzak met inhoud van [slachtoffer 1] (feit 2 primair)[slachtoffer 1] doet aangifte van diefstal van haar rode rugzak met inhoud op het Centraal Station in Amsterdam. Zij was daar op 19 januari 2018 met haar vriendinnen en had even haar rugzak neergezet. Toen zij iets uit haar rugzak wilde pakken, bleek deze weg te zijn.
Een politieagent heeft de camerabeelden van 19 januari 2018 van het Centraal Station uitgekeken. Hij schrijft dat hij ziet dat [slachtoffer 1] om 13.55 uur haar rode rugzak van haar rug haalt en deze op de grond neerzet. Om 13.57 uur komen drie mannen aanlopen, die allen geen tas bij zich hebben. Dit blijken later verdachte (NN1), [medeverdachte 2] (NN2) en [medeverdachte 1] (NN3) te zijn. Te zien is dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] achter [slachtoffer 1] langslopen en dat [medeverdachte 1] plotseling bukt en iets van de grond pakt. Verdachte kijkt naar [slachtoffer 1] en de vrouwen met wie zij sprak, kennelijk om te zien of zij zagen dat de rugzak werd meegenomen. Vervolgens lopen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weg en is te zien dat [medeverdachte 1] een rode rugzak in zijn handen heeft. Verdachte en [medeverdachte 2] lopen in een treintje achter elkaar weg om [medeverdachte 1] rugdekking geven, zodat [slachtoffer 1] haar rugzak niet ziet.
Bij de aanhouding van verdachte in hotel [naam hotel] wordt de rode rugzak met inhoud, waaronder veel goederen met de naam [slachtoffer 1] erop geschreven, in de hotelkamer gevonden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een aandeel in de diefstal had.
De rechtbank overweegt als volgt. De politieagent die de camerabeelden bekijkt, schrijft dat hij al twintig jaar ervaring heeft met bagagedieven. Hij ziet op de beelden een duidelijk samenwerkingsverband tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Wanneer [medeverdachte 1] de rugzak wegneemt, neemt [medeverdachte 2] het zicht van [slachtoffer 1] op haar rugzak weg. Verdachte bevindt zich op dat moment schuin voor [slachtoffer 1] , waardoor hij zicht kon houden en haar reactie kon afwachten. Daarna geven verdachte en [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] rugdekking. Dit geheel verliep heel natuurlijk en zonder aanwijzingen, waardoor het de politieagent duidelijk werd dat deze drie personen goed op elkaar zijn ingespeeld en een goede samenwerking hebben. Gelet op deze beschrijving van de camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat tussen de verdachte, [verdachte] en [medeverdachte 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging.
De diefstal in vereniging van de telefoon van [slachtoffer 2] (feit 4 primair)[slachtoffer 2] doet aangifte van diefstal van haar telefoon op 19 januari 2018. Zij fietste op het Damrak, toen zij merkte dat haar telefoon uit haar jaszak was weggenomen. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij, samen met [medeverdachte 2] , de telefoon heeft gestolen.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben zowel verdachte als [medeverdachte 2] een wegnemings-handeling verricht; [medeverdachte 2] pakt de telefoon uit de jaszak van [slachtoffer 2] en verdachte neemt deze over en stopt hem in zijn zak. Vervolgens lopen zij samen weg. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Dat betekent dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 19 januari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
Feit 4
op 19 januari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 2] .

4.De bewijsmiddelen

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

Het bewezen verklaarde zijn strafbare feiten en verdachte is daarvoor ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest gevorderd. Bij haar strafeis heeft zij rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie die voor zakkenrollerij, gepleegd door een first offender, een gevangenisstraf van drie maanden voorschrijven. Bovendien heeft zij rekening gehouden met het feit dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan heling en een winkeldiefstal. Dit zijn andersoortige feiten dan zakkenrollerij.
6.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest bepleit. Verdachte is first offender en zit al drie maanden in voorarrest. Hij wil graag weg uit Nederland en nu de kans groot is dat verdachte, gelet op zijn status, in de vreemdelingenbewaring belandt, heeft het geen nut om hem langer vast te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feitenVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen in vereniging gepleegd. Dit zijn vervelende feiten waarmee hij anderen overlast en schade heeft bezorgd. De diefstallen werden in een kort tijdsbestek op een georganiseerde, professionele manier gepleegd, terwijl verdachte nauwelijks twee dagen in Nederland was. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Persoonlijke omstandighedenVerdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij zo snel mogelijk weg wil uit Nederland.
OriëntatiepuntenVoor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gaat de rechtbank uit van de Amsterdamse oriëntatiepunten die bestaan voor zakkenrollerij, gepleegd door een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Deze oriëntatiepunten schrijven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor van twee maanden als sprake is van een first offender, zoals verdachte.
Als strafverzwarende omstandigheid merkt de rechtbank op dat de diefstallen in een kort tijdsbestek op een georganiseerde, professionele manier met anderen zijn gepleegd. Een strafverminderende omstandigheid is dat verdachte op de rechtbank overkomt als een kwetsbare, getekende jongeman.
De strafAangezien er zowel een strafverzwarende omstandigheid als een strafverminderende omstandigheid bestaat en deze elkaar qua effect opheffen, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de genoemde Amsterdamse oriëntatiepunten. Zij zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opleggen, met aftrek van voorarrest. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie, onder meer omdat de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan waarop de officier van justitie haar strafeis heeft gebaseerd.

7.Het beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Zaktelefoon (Iphone 5) (goednummer: 5518166).
De rechtbank beslist dat dit voorwerp wordt bewaard voor de rechthebbende.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder de feiten 1, 3 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 2 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1 STK Zaktelefoon (Iphone 5) (goednummer: 5518166).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2018.
[(...)]