ECLI:NL:RBAMS:2018:3034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
13/751511-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten

Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij criminele activiteiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en ontvoering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden rondom het EAB beoordeeld. Tijdens de zittingen op 12 oktober 2017 en 20 maart 2018 zijn zowel de officier van justitie als de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering, behalve voor het feit van gijzeling, waarvoor de opgeëiste persoon reeds in Nederland was berecht. De rechtbank heeft de overlevering voor het eerste feit toegestaan, maar geweigerd voor het tweede feit, in verband met het ne bis in idem-beginsel. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751511-17
RK-nummer: 17/3870
Datum uitspraak: 3 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 mei 2017 door
the Preliminary Investigation Judge, Court of Trento(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 12 oktober 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. A.W. Syriër, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft op deze zitting de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van nadere informatie omtrent de bevindingen van
Associazione Antigone, inhoudende dat in een vijftal penitentiaire instellingen in Italië is geconstateerd dat de persoonlijke ruimte voor gedetineerden minder dan 3 m2 is.
Zitting 20 maart 2018
Op 20 maart 2018 is het onderzoek, met instemming van partijen, in een andere samenstelling van de rechtbank voortgezet. Opnieuw zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord.
De rechtbank heeft bovenbedoelde termijn voor onbepaalde termijn verlengd nu zij deze verlenging nodig heeft om over het overleveringsverzoek te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, te weten een
Pre-trial Custody in Prison Order. Uit de aanvullende informatie van 9 oktober 2017 blijkt dat dit bevel gedateerd is 9 mei 2017 en is afgegeven door de eerder genoemde
Preliminary Investigation Judge.Referentie: 2452/15 RGNR 1800/16 GIP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is voor zover het de betrokkenheid betreft van de opgeëiste persoon bij de in het EAB genoemde deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank kijkt daarbij niet alleen naar de beschrijving in het EAB, maar betrekt bij haar oordeel ook de gegevens op het zogenaamde A-formulier. Hierop staat de rol van de opgeëiste persoon bij het feitencomplex aangeduid als ‘accomplice’. Daarbij is in de feitsomschrijving vermeld dat ‘each member of the criminal conspiracy had his own task’. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is daarmee genoegzaam omschreven. De specialiteit is gewaarborgd.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, 5 en 16, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, 1e OLW

Voor feit 2, de gijzeling, is de opgeëiste persoon reeds in Nederland berecht en bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2017 ter zake van medeplichtigheid aan gijzeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan (na aftrek van voorarrest) 271 dagen voorwaardelijk en tot een taakstraf van 60 uren. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van bovengenoemde weigeringsgrond overlevering voor feit 2 moet worden geweigerd.

6.Onschuldverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon op een andere wijze dan door zijn betrokkenheid bij feit 2, waarvoor hij reeds in Nederland is berecht, betrokken is geweest bij een criminele organisatie. Voor een zelfstandige verdenking van deelname aan een criminele organisatie bestaat derhalve onvoldoende grond, aldus de raadsman, die in dit verband ook het (in de Italiaanse taal gestelde) strafdossier heeft overgelegd.
De rechtbank vat hetgeen door de raadsman is aangevoerd op als onschuldverweer, Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Een onschuldverweer kan slechts slagen indien is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon de feiten onmogelijk kan hebben begaan. De opgeëiste persoon heeft de onderzoeksbevindingen van de Italiaanse politie - die zien op betrokkenheid bij de feiten - in twijfel getrokken door Italiaanse stukken te overleggen, onder meer betrekking hebbend op het herroepen van de persoonlijke voorzorgsmaatregelen inzake medeverdachte [medeverdachte] . In deze procedure kunnen deze stukken evenwel niet worden getoetst. De waardering van het bewijs staat bij uitsluiting ter beoordeling van de Italiaanse rechter, die na overlevering zal dienen te oordelen over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Het onschuldverweer kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Namens het Ministero della Giustizia te Rome is op 19 oktober 2017 de volgende garantie gegeven:
The condition as per Article 5, paragraph 3 of EU Council Framework Decision no. 2002/584/JHA of 13th June 2002 is binding for the Italian judicial authority when it is applied by the Member State executing a European Arrest Warrant against its own nationals who have been surrendered to the Italian State.So, [opgeëiste persoon] may be returned to Holland, when the conviction becomes irrevocable, to serve his custodial sentence there.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. De rechtbank stelt vast dat aan deze voorwaarde is voldaan, nu het onder 1 bedoelde feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid,10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

8.Detentieomstandigheden in Italië

Onder verwijzing naar de uitspraak van 26 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7856, alsmede naar haar uitspraak van 7 december 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:9908, ziet de rechtbank geen aanleiding vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd. Een weigering op deze grond is dan ook niet aan de orde.

9.Slotsom

Nu ten aanzien van
feit 1waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.
Voor
feit 2moet zij worden geweigerd in verband met het ne bis in idem-beginsel.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11a Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 9 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter, verbonden aan the Court of Trento, ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het in het EAB onder e als
eersteomschreven feit.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het in het EAB onder e als
tweedeomschreven feit (ontvoering).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries voorzitter,
mrs. J. Edgar en A.K. Glerum rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.