ECLI:NL:RBAMS:2018:2993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
13/751584-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2018 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, België, op 26 juni 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1970 en ingeschreven in de Basisregistratie personen, is in deze procedure bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J. Crombach.

De behandeling van de vordering vond plaats op verschillende openbare zittingen, waarbij de rechtbank zich beriep op recente ontwikkelingen in België met betrekking tot de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om kennis te nemen van een rapport van het Committee for the Prevention of Torture (CPT) dat op 8 maart 2018 was verschenen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België besproken, waarbij de raadsman aanvoerde dat deze omstandigheden niet voldoen aan de Europese normen.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen en verwezen naar een eerdere uitspraak van 20 maart 2018, waarin werd geoordeeld dat de detentieomstandigheden in België geen reden vormen om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751584-17
RK-nummer: 17/4762
Datum uitspraak: 3 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2017 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het [adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 8 februari 2018 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om zich te beraden over de recente ontwikkelingen in België met betrekking tot de detentieomstandigheden.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 8 maart 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd aangehouden tot 19 april 2018 om de rechtbank en partijen in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de inhoud van het op de dag van de zitting verschenen rapport van het
Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 8 maart 2018.
De rechtbank heeft, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, het onderzoek voortgezet op 19 april 2018 in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 8 maart 2018 bevond. Gehoord zijn de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 8 februari 2018 herhaald en ingelast

De tussenuitspraak van 8 februari 2018 is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
Wat is vermeld in de rubrieken 3 “Grondslag en inhoud van het EAB”, 4 “Strafbaarheid, feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist”, 5 “de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW” moet hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Detentieomstandigheden in België

De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering naar België geweigerd moet worden. De toestand in de Belgische penitentiaire inrichtingen is al jaren onder de maat. Volgens de raadsman heeft de opgeëiste persoon het recht om in België naar dezelfde maatstaven als in Nederland gedetineerd te worden. Gelet op de inhoud van het CPT rapport moet de overlevering worden geweigerd omdat hieruit blijkt dat de detentieomstandigheden in België niet voldoen aan artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Dit is het totaalbeeld dat al jaren geldt in België en waarin maar geen verandering komt.
De officier van justitie heeft verwezen naar de algemene waarborgen van de Belgische Minister van Justitie en de recente uitspraken van deze rechtbank. Zij heeft gevorderd dat de overlevering zal worden toegestaan.
De rechtbank verwerpt het verweer en verwijst daartoe naar haar uitspraak van 20 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:1596). Zij is van oordeel dat de detentieomstandigheden in België geen reden vormen de overlevering van de opgeëiste persoon naar België niet toe te staan.
Zoals de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen, zijn de bevindingen van het CPT zonder meer zorgwekkend te noemen. De rechtbank onderkent de door het CPT gesignaleerde zorgen. Uit de rapportage van het CPT in samenhang met de door de Minister van Justitie gegeven algemene waarborgen blijkt niet dat voor gedetineerden die door Nederland aan België worden overgeleverd een (
algemeen) reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat, waarvoor de maatstaf is gegeven in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
Aranyosi en Căldăraru), punten 88 en 89.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, brengt hierin geen wijziging. Aan het op grond van het arresten
Aranyosi en Căldărarute hanteren toetsingskader dat ziet op het uitsluiten van het
individuelerisico voor de opgeëiste persoon, komt de rechtbank niet toe. Voor een verdere aanhouding van de zaak voor het verkrijgen van nadere informatie omtrent het detentieregime waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, bestaat derhalve geen grond.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 van de OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (België) voor het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en A.K. Glerum rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 mei 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.