ECLI:NL:RBAMS:2018:2988

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
13/751664-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegaal downloaden van computersoftware

Op 3 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen op 9 mei 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, is thans gedetineerd in Nederland en heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen in april 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, betrekking hebben op strafbare feiten die ook in Nederland strafbaar zijn, waaronder het illegaal downloaden van computersoftware, wat in Nederland als misdrijf is strafbaar gesteld in artikel 31 juncto artikel 33 van de Auteurswet. De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen dat de feiten niet strafbaar zijn naar Nederlands recht en heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen vorderen om van deze weigeringsgrond af te zien. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, nu het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751664-17
RK nummer: 18/944
Datum uitspraak: 3 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 mei 2017 door het
District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 april 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De opgeëiste persoon heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 19 april 2018 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de antwoorden van de Poolse justitiële autoriteiten op de reeds gestelde vragen af te wachten.
Het onderzoek is voortgezet op de openbare zitting van 19 april 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T. Korff, waarnemende voor mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Ter zitting heeft de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw om aanhouding van het onderzoek afgewezen. De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk dat een mogelijke Poolse procedure tot herziening van de omzetting van de voorwaardelijke vrijheidsstraffen, binnen afzienbare termijn voldoende kans van slagen heeft.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zij heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging vanwege de aanhouding nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
Vonnis van het
Provincial Court of Radzyń Podlaskivan 29 juni 2011 met zaaknummer II K 86/11;
Vonnis van het
Provincial Court of Radzyń Podlaskivan 20 januari 2014 met zaaknummer II K 539/13;
Vonnis van het
Provincial Court of Radzyń Podlaskivan 30 januari 2014 met zaaknummer II K 855/13.
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van:
één jaar;
acht maanden;
één jaar en zes maanden,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon in eerste instantie voorwaardelijk opgelegd bij voornoemde vonnissen en bij beslissingen van 8 april 2014 (vonnis I) en 7 juni 2016 (vonnissen II en III) is de tenuitvoerlegging daarvan bevolen wegens overtreding van de schorsingsvoorwaarden.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank heeft op grond van de informatie in het EAB en de aanvullende informatie van
de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 april 2018 vastgesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW niet aan de orde is.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de in de wet gestelde voorwaarden.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:7463) waarin de rechtbank artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2° juncto artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de OLW kaderbesluitconform heeft uitgelegd, moet in geval van executieoverlevering in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidssanctie van ten minste vier maanden zijn opgelegd en het feit moet in Nederland strafbaar zijn.
Aan eerstgenoemde voorwaarde is voldaan. Bij de in het EAB genoemde vonnissen is een vrijheidsstraf van meer dan vier maanden opgelegd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de feiten van vonnis II naar Nederlands recht niet strafbaar zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en is met de officier van justitie van oordeel dat het illegaal downloaden van computersoftware in Nederland als misdrijf strafbaar is gesteld in artikel 31 juncto artikel 33 van de Auteurswet (in samenhang met artikel 91 van het Wetboek van Strafrecht). Hoewel in Nederland de civielrechtelijke aanpak wordt geprefereerd, kan er voor dit feit wel (maximaal 6 maanden) gevangenisstraf worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat aldus aan beide voorwaarden is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
I
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod;
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A en onder C van de Opiumwet
gegeven verbod
II
Het opzettelijk inbreuk maken op een anders auteursrecht, meermalen gepleegd
III
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven
verbod

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW

De rechtbank stelt met de raadsvrouw vast dat het EAB - voor zover het ziet op het tweede feit van vonnis I - betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter op grond van artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe aangevoerd dat de verdovende middelen op Pools grondgebied zijn ingevoerd, dat de Poolse rechtsorde daardoor is geschokt, de bewijsmiddelen bevinden zich op Pools grondgebied en de Poolse autoriteiten hebben door het uitvaardigen van het EAB aangegeven dat zij willen vervolgen. Dit brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Poolse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet is gebleken dat de verzochte overlevering aan de Poolse autoriteiten en de verdere vervolging in Nederland de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 31, 33 van de Auteurswet, artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 13 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
District Court of Lublin(Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, voor de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 mei 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.