2.[verzoeker 3] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. I.J.H. Edelmann-Bouwman),
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Jonk-Dittmer en mr. B. Vringer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [plaats] , vergunninghoudster (gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder).
Met het besluit van 4 mei 2017 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevings-vergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw (de bouwvergunning). Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Met de besluiten van 10 november 2017 en 12 december 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard. Voor de motivering van de besluiten is verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 31 oktober 2017.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 27 februari 2018. Verzoekster [verzoeker 1] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 3] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens [verzoeker 2] is verder verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen het welstandsadvies en het verzoek daarom over te leggen. Verweerder heeft op 1 maart 2018 stukken en een daarbij behorend standpunt ingebracht.
Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben hier op 5 maart 2018 schriftelijk op gereageerd. Vergunninghoudster heeft op 11 maart 2018 gereageerd op de stukken van verweerder en de reactie van verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben vervolgens op 21 maart 2018 op vergunninghoudster gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.
1. De voorzieningenrechter doet niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen. De voorzieningenrechter is namelijk tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaken.
2. Verweerder heeft aan vergunninghoudster een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op het adres [adres 1] . Verweerder heeft de bouwvergunning verleend in afwijking van het bestemmingsplan Borneo, Sporenburg en Rietlanden. De maximaal toegestane bouwhoogte van 9,5 meter wordt namelijk met 2,5 meter overschreden. Op basis van de kruimgevallenregeling is verweerder afgeweken van het bestemmingsplan.
3. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] wonen schuin tegenover vergunninghoudster aan de [adres 2] . Verzoeker [verzoeker 3] is de buurman van vergunninghoudster. Zijn terras (balkon) grenst aan het terras van vergunninghoudster. Verzoekers zijn het niet eens met de verlening van de bouwvergunning.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze zaak of verweerder de bouwvergunning terecht heeft verleend. Een aanvraag om een bouwvergunning moet al worden geweigerd als één van de weigeringsgronden zich voordoet.Dit betekent automatisch dat als geen van de weigeringsgronden zich voordoet de gevraagde vergunning moet worden verleend. In deze zaken gaat het over de weigeringsgronden wegens strijd met het bestemmingsplan en met de redelijke eisen van welstand. Voordat de voorzieningenrechter aan deze inhoudelijke beoordeling toekomt, bespreekt hij eerst een formele grond van verzoekers.
5. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] voeren aan dat de bouwvergunning onbevoegd is verleend. Volgens verzoekers is de bestuurscommissie - door middel van verkiezingen - in strijd met artikel 83 van de Gemeentewet gekozen.
6. Deze grond slaagt niet. Zoals uit meerdere uitspraken van deze rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt, schrijft dit artikel niet voor op welke wijze een bestuurscommissie moet worden ingesteld en samengesteld. Artikel 83 van de Gemeentewet verzet zich er niet tegen dat voor een bestuurscommissie verkiezingen worden gehouden.
7. Niet in geschil is dat het bouwen van de dakopbouw in strijd is met een van de bouwbepalingenvan het geldende bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan betekent echter niet dat verweerder geen omgevingsvergunning kan verlenen. Dat kan hij namelijk in afwijking van het bestemmingsplan toch doen. Zoals onder 2 is overwogen heeft verweerder dat in dit geval gedaan op basis van de kruimgevallenregeling (buitenplanse afwijking). De gronden van verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] over de afwijkingsbepalingdie het bestemmingsplan zelf biedt (binnenplanse afwijkingsbepaling) kunnen daarom onbesproken blijven.
8. De beslissing om mee te werken aan het afwijken van het bestemmingsplan is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder heeft daarbij beleidsvrijheid. De voorzieningenrechter moet de beslissing om mee te werken aan het afwijken van het bestemmingsplan daarom terughoudend toetsen. De voorzieningenrechter beoordeelt dan ook alleen de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn afwijkings-bevoegdheid.
9. Verzoekers voeren in dit verband aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. De dakopbouw vermindert hun woonkwaliteit. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] stellen dat de dakopbouw tot een onaanvaardbaar verlies van hun dag- en zonlichttoetreding, uitzicht en privacy leidt. Ter onderbouwing hiervan hebben zij een brief van [naam 2] ( [naam 2] ) van [naam architectenbureau] architecten van 9 juni 2017 en een brief van [naam 3] ( [naam 3] ), stedenbouwkundig supervisor, van 22 augustus 2017 overgelegd.
Verzoeker [verzoeker 3] stelt dat de dakopbouw zijn zonlicht en privacy (zicht op zijn terras) onaanvaardbaar aantast.
10. Vergunninghoudster heeft bij haar aanvraag een bezonningsstudie overgelegd. Hieruit volgt wat de invloed is van de dakopbouw op de bezonning van de naastgelegen panden op 21 maart/21 september, 21 juni en 21 december van het jaar op drie verschillende tijdstippen, namelijk om 10, 12 en 16 uur. Volgens verweerder toont deze studie aan dat de dakopbouw niet tot een onaanvaardbare verslechtering van de bezonning van de naastgelegen patio van verzoeker [verzoeker 3] leidt. Verder is volgens verweerder de bezonning gewaarborgd, omdat de dakopbouw aan de 45 graden regeling uit de beleidsregels voldoet.Verzoekers hebben geen tegenrapport ingebracht. De brief van [naam 2] waarin staat dat de zonlichttoetreding substantieel wordt verminderd en de bezonningsstudie van vergunninghoudster nogal grof en summier is en op een beperkt aantal momenten de beschaduwing laat zien, is onvoldoende om te concluderen dat de dakopbouw tot een onaanvaardbare verslechtering van de bezonning leidt. Dit geldt ook voor de brief van [naam 3] waarin alleen staat dat de dakopbouw een aanslag is op de bezonning. De bezonningsstudie die verzoeker [verzoeker 3] heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Deze studie ziet namelijk op een andere woning. Verweerder heeft dan ook kunnen concluderen dat de dakopbouw de bezonning niet onaanvaardbaar aantast.
11. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben geen rapport van een deskundige overgelegd waaruit volgt dat de dakopbouw de daglichttoetreding onaanvaardbaar aantast. De brieven van [naam 2] en [naam 3] stellen enkel dat de daglichttoetreding substantieel wordt verminderd. Gelet op de afstand tussen de vierde bouwlaag van de woningen van deze verzoekers en de dakopbouw van meer dan 10 meter en het ontbreken van een rapport, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de dakopbouw de daglichttoetreding in onevenredige mate aantast.
12. Over de privacy overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat verzoekers in een dichtbevolkte stedelijke omgeving wonen. Enige schending van de privacy wordt volgens vaste rechtspraak in zo'n omgeving niet onaanvaardbaar geacht.Uit het bestreden besluit volgt dat de privacy is gewaarborgd omdat wordt voldaan aan de 45 graden regeling uit de beleidsregels. Verder is een minimale afstand van 2 meter aangehouden tot de kadastrale grens van de buren (tot de zij- en achtergevels die grenzen aan lager gelegen buitenruimte van andere woningen). Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat vergunninghoudster vanuit de dakopbouw geen direct zicht heeft op de woningen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] maar op de woning achter haar. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben op de zitting aangegeven dat met de aanwezigheid van de reeds aanwezige dakopbouwen en de nieuwe dakopbouw van vergunninghoudster de privacy weg is. Er is al zicht op de dakterrassen en door de dakopbouw ook nog zicht in de woningen. Ook het idee dat er naar binnen gekeken kan worden is onprettig. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de afname van de privacy van verzoekers relatief beperkt is en dat er daarom geen sprake is van een onaanvaardbare schending daarvan. Daarbij is met name van belang de feitelijke afstand en de toepassing van de 45 graden regeling, alsmede de toelichting daarbij van verweerder op zitting. Dit geldt ook over de privacy van verzoeker [verzoeker 3] . Bij verzoeker [verzoeker 3] kon namelijk al op de patio gekeken worden. Niet is objectief onderbouwd dat door de dakopbouw het zicht op het terras zodanig anders wordt dat nu sprake is van onevenredige aantasting van de privacy. Aan de subjectieve vrees van verzoekers wil de voorzieningenrechter geen afbreuk doen, maar zonder nadere stukken die deze vrees objectief onderbouwen, bestaat geen aanleiding voor een ander oordeel.
13. Voor zover verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] vinden dat de dakopbouw hun uitzicht aantast, stelt de voorzieningenrechter voorop dat volgens vaste rechtspraak geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder met de reactie van [naam 4]van 11 oktober 2017 heeft gereageerd op de brieven van [naam 3] en [naam 2] . In deze brieven is enkel gesteld dat het uitzicht van de woningen door de dakopbouw ernstig wordt verminderd. [naam 4] geeft in zijn reactie aan dat de dakopbouw bewust los op het dak is geplaatst waardoor verzoekers gemakkelijk tussen en langs de naastgelegen dakopbouwen kunnen kijken.
De afstand tussen de vierde bouwlaag van de woningen van verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] en de nieuwe dakopbouw is gemiddeld meer dan 10 meter, wat een vrij grote afstand is ten opzichte van de naastgelegen bebouwing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd dat de dakopbouw niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht.
14. Verweerder heeft bij het afwijken van het bestemmingsplan gebruik gemaakt van een aantal voorwaarden uit de beleidsregels. Hoewel de beleidsregels niet van toepassing zijn op de locatie die hier aan de orde is, heeft verweerder, anders dan verzoekers stellen, hiervan wel analoog gebruik kunnen maken. Gelet op de vorige overwegingen heeft verweerder namelijk naast het benoemen van die voorwaarden een concrete belangenafweging voor het voorliggende geval gemaakt. Er heeft dus maatwerk plaatsgevonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de belangen van verzoekers. Verweerder kon het belang van vergunninghoudster bij een dakopbouw zwaarder laten wegen dan de belangen van verzoekers. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen meewerken aan het afwijken van het bestemmingsplan.
Welstand
15. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] voeren ook aan dat de bouwplannen voor de dakopbouw ten onrechte niet zijn voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) voor een welstandsadvies en dat daarom een positief welstandsadvies ontbreekt.
16. In het bestreden besluit is opgenomen dat de bouwplannen zijn voorgelegd aan de CRK en dat de CRK positief heeft geadviseerd over de dakopbouw. Na schorsing van het onderzoek op zitting is duidelijk geworden dat dit niet klopt. Op 26 mei 2016 en 26 oktober 2016 heeft de CRK de conceptaanvraag voor de dakopbouwen voor de nummers [nummers] behandeld. De aanvraag is op hoofdlijnen akkoord bevonden. Daarbij is bepaald dat die aanvraag als trendsetter wordt aangemerkt. De definitieve aanvraag voor de nummers
[nummers] is op 16 november 2016 akkoord bevonden en daarbij is opgemerkt dat de dakopbouwen voor deze nummers als trendsetter worden aangemerkt. Volgens de Welstandsnotavoldoen plannen die gelijk zijn aan een trendsetter in vergelijkbare situaties ook aan redelijke eisen van welstand. Een plan dat een trendsetter volgt kan op eenvoudige wijze worden getoetst en vergund. Verweerder heeft de bouwaanvraag van vergunning-houdster aangemerkt als een soortgelijke aanvraag als de nummers [nummers] en heeft het bouwplan daarom zogenoemd ‘ambtelijk’ getoetst.
17. Anders dan verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de bouwaanvraag ambtelijk heeft kunnen toetsen. Per 1 maart 2013 is verweerder niet langer verplicht om de CRK om een advies te vragen bij de welstands-beoordeling.Zo hoeft een zogenaamd herhalingsplan niet meer voorgelegd te worden aan de welstandscommissie. De dakopbouw is gelijk aan een trendsetter en daarmee een herhalingsplan. Het bouwplan hoefde daarom niet voorgelegd te worden aan de CRK.
18. Gelet op de vorige overwegingen is niet gebleken van strijd met de weigeringsgronden over het bestemmingsplan en de welstand. Verweerder moest de bouwvergunning dus verlenen. De conclusie is dan ook dat verweerder de bouwvergunning terecht heeft verleend.
19. De beroepen zijn daarom ongegrond. Omdat op de beroepen is beslist, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
20. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat evenmin aanleiding.
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. C.M. Fleuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening geen rechtsmiddel open.