8.3.3.Vaststelling van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte
Bespreking van een verweer
Ter terechtzitting van 9 april 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte meer subsidiair betoogd dat de rechtbank niet kan toekomen aan het opleggen van de maatregel van TBS met bevel verpleging. In de onderhavige zaak kan door de rechter ten aanzien van de verdachte niet worden vastgesteld dat bij hem ten tijde van de bewezen te verklaren feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het staat, gegeven hetgeen ten aanzien van de persoon van de verdachte door deskundigen is gerapporteerd en verklaard, niet vast dat er sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling en er is ook geen TBS geadviseerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De raadsvrouw gaat er kennelijk van uit dat als voorwaarde voor de rechterlijke vaststelling van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr heeft te gelden dat een daartoe strekkende vaststelling door en advies van een deskundige voorhanden is. Die stelling gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting.
De ‘vaststelling’ van het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr geschiedt bij uitstek door de rechter, en niet door een medicus of een gedragskundige. In zoverre is sprake van een juridisch oordeel. Daaraan doet niet af dat de rechter die vaststelling eerst doet – indien mogelijk – nadat hij ter zake geadviseerd is door tenminste twee gedragskundigen van verschillende disciplines die betrokkene hebben onderzocht (art. 37a, derde lid, Sr jo. 37, tweede lid, Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 37, derde lid, Sr volgt, dat bewust is voorzien in de mogelijkheid om, in een geval als het onderhavige, waarin de betrokkene aan ieder gedragskundig onderzoek weigert mee te werken, de maatregel van 37a, eerste lid, Sr door de rechter te laten opleggen, omdat de maatregel ‘er juist toe [strekt] de samenleving te beschermen tegen de gevaarlijkheid’ van de betrokkene. (MvT, Bijl. Hand. II, 1992-1993, 22 909, nr. 3, p. 4-6.)
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ruimte die zij heeft om een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling vast te stellen de vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) betrokken en zij heeft daarin geen aanleiding gezien het bepaalde in artikel 37a Sr in verband met artikel 37 Sr in het onderhavige geval buiten toepassing te laten wegens strijd met het bepaalde in artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In de uitspraak van het EHRM van 3 maart 2015 (
Constantia/Nederland) heeft het Europese Hof bevestigd dat de rechter ook bij een weigerende observandus TBS kan opleggen. In aanvulling daarop heeft het Hof geoordeeld dat dit kan geschieden op basis van niet-actuele medische informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte. Het Hof sluit niet uit dat de vaststelling van een stoornis plaatsvindt in een situatie waarin de verdachte zijn medewerking aan onderzoek weigert.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat in een geval als het onderhavige de rechter weliswaar een stoornis of ziekte bij de betrokkene kan vaststellen, maar dat voor die vaststelling in het onderhavige geval onvoldoende grond is, wordt dat verweer evenmin gevolgd, en wordt daaromtrent hieronder het navolgende overwogen.
8.3.4.Grondslag voor de vaststelling van de stoornis en/of ziekte
In het oog springt dat de in het bestek van de onderhavige zaak om hun rapport en advies gevraagde gedragskundigen door de stelselmatige weigering van de verdachte aan die onderzoeken zijn medewerking te verlenen in het door hen verrichte onderzoek zijn beknot. Het bestaan van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling is door hen niet vastgesteld en daarom is de oplegging van de maatregel van TBS niet geadviseerd. Bij de stukken in het dossier bevinden zich niet ook andere gedragskundige rapporten, aan de totstandkoming waarvan de verdachte zijn medewerking wél heeft verleend.
Bij de door de rechtbank te beantwoorden vraag of ondanks het ontbreken van een bevestigende deskundige vaststelling bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond, heeft de rechtbank de inhoud van de na te melden rapporten en verklaringen betrokken.
Het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 7 april 2010 waarin verdachte aangeeft dat hij zijn vriendin [slachtoffer 2] heeft geslagen. Hij vertelt dat hij op zestienjarige leeftijd een agressieregulatie training heeft gevolgd.
Het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 24 augustus 2011. Verdachte toonde in dat rapport geen spijt en vertelde dat hij de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin drie keer had geslagen en toen deze op de grond lag in zijn gezicht had geschopt, zodat de man knock-out ging. De man had hem spottend aangekeken. Verdachte zag geen noodzaak voor behandeling en heeft de behandeling afgebroken. De reclassering is van mening dat verdachte een fors agressie- en impulscontroleprobleem heeft. Bovendien is hij beoefenaar van vechtsporten. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
Een rapport van psychiater van Dr. T.W.D.P. van Os van 11 november 2011, waaraan verdachte geweigerd heeft mee te werken.
Een rapport van psycholoog F. van Nunen van 5 december 2011, waaraan verdachte geweigerd heeft mee te werken. Hij komt tot de conclusie dat sprake is van recidiverisico voor geweldsdelicten bij iemand, waarvan door de reclassering wordt aangegeven dat er sprake is van een fors agressie- en impulscontroleprobleem. Daarom acht hij intensieve begeleiding/behandeling van verdachte geïndiceerd.
Het reclasseringsrapport van 3 februari 2012 opgesteld door Tactus Verslavingszorg waarin is vermeld dat verdachte heeft verteld aan de reclassering dat hij in zijn jeugd door zijn vader met regelmaat is mishandeld, dat hij geen opleiding heeft afgemaakt en nooit langere tijd een baan heeft kunnen behouden. Over zijn beide eerdere relaties, waaruit respectievelijk een dochter (2003) en zoon (2009) werden geboren, vertelt verdachte dat in de beginperiode alles steeds prima verliep maar dat daarna ruzies kwamen, waarbij klappen vielen, geduwd werd en dingen werden gegooid. Moeder bevestigt tegen de reclassering dat verdachte tot zijn elfde jaar door zijn biologische vader is mishandeld. Daarvan heeft hij de littekens nog op zijn rug staan, aldus zijn moeder. De behandeling tegen agressie bij JusTact heeft verdachte na enkele gesprekken beëindigd. De reclassering constateert een zorgwekkende ontwikkeling van het agressiepatroon. Het recidiverisico wordt hooggemiddeld geschat.
Het rapport van Tactus Verslavingszorg van 28 februari 2014 waarin een delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten wordt geconstateerd. In december 2013 werd het toezicht opgestart en vonden twee gesprekken plaats. Daarna vertrok verdachte en reageerde hij niet meer op uitnodigingen, zodat een berisping en een waarschuwing volgden. Verdachte vond een behandeling in De Waag voor agressie niet nodig. In december 2013 werd hem een contactverbod voor zijn ex-vriendin opgelegd. In februari 2014 meldde hij zich weer en vertelde 5 weken in Zuid-Amerika te zijn geweest en in Amsterdam bij een nieuwe vriendin te wonen, waarvan hij het adres niet wilde geven. Bij confrontatie met het overtreden van de voorwaarden toonde verdachte weinig emotie en kwam hij oninvoelbaar over. Het recidiverisico werd onverminderd hoog geacht.
Een waarschuwing van reclassering Inforsa d.d. 17 juni 2016 dat verdachte niet op afspraken meldplicht of afspraken van de behandelaar van De Waag kwam.
Het reclasseringsrapport van 7 juni 2017, opgesteld door Reclassering Nederland, waarin aanwijzingen voor problemen in de agressie- en impulsregulatie en voor persoonlijkheidsproblematiek werden gezien. Het recidiverisico werd ingeschat als hoog.
Het reclasseringsadvies van 22 maart 2018 van Reclassering Nederland waaruit blijkt dat verdachte niet bereid was om mee te werken aan diagnostisch onderzoek en eventuele behandeling.
Het consult door L. Röst, psychiater, (brief consult strafrechtspleging van 5 april 2017), waarin verdachte heeft geweigerd in gesprek te gaan. Vanuit het korte contact werden geen aanwijzingen gezien voor een grove psychiatrische stoornis. Röst constateert dat er wel aanwijzingen zijn dat verdachte problemen heeft met agressie- en impulsregulatie. Ook zijn er volgens Röst aanwijzingen dat bij betrokkene sprake is van een cluster B persoonlijkheidsstoornis, dan wel trekken hiervan.
De Pro Justitia rapportage van 19 december 2017, opgesteld door M.C. Overduin, klinisch psycholoog, en H.J.T. Boerboom, psychiater. Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC) en heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Om die reden hebben de rapporteurs geen diagnose kunnen stellen, maar zij hebben wel de volgende bevindingen gerapporteerd.
Door M.C. Overduin is gerapporteerd dat er geen volledig beeld is ontstaan van de persoon van verdachte en zijn functioneren, nu hij zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Uit de dossierinformatie over verdachte komt naar voren dat hij opgroeide in een onveilig gezinsklimaat, waarin sprake was van agressie naar hem toe en huiselijk geweld door vader en stiefvader. In de adolescentie wordt al melding gemaakt van agressieproblematiek (veroordelingen inzake mishandeling vanaf zijn vijftiende jaar), en voor zover bekend toonde verdachte in zijn relaties sterke stemmingswisselingen en agressief gedrag. In de vroege volwassenheid wordt melding gemaakt van het pijnigen van zijn huisdieren. Verdachte bleek niet in staat om zich maatschappelijk stabiel te ontwikkelen op het gebied van opleiding, arbeid en relaties. Verdachte wordt beschreven als iemand met meerdere gezichten. Enerzijds de charmante, attente en sociaal vaardige man, anderzijds de onverwacht agressief handelende man die zich ook, sadistisch overkomend, richt op het pijnigen van mens en dier.
In de relatievorming dringt verdachte kort na kennismaking met een potentiële partner aan op samenwonen, samen een kind krijgen en is hij zeer charmerend en relatiegericht. Na verloop van tijd ontstaan er echter heftige agressieve gedragingen/neigingen naar zijn naasten, waarbij sterk wisselende stemmingen een rol spelen. Verdachte geeft geen blijk van inlevingsvermogen. Op basis van de beperkte informatie voorhanden is er een beeld ontstaan van een man bij wie er geen concrete aanwijzingen zijn voor ernstige psychiatrische stoornissen in engere zin, maar bij wie mogelijk wel sprake is van persoonlijkheidsproblematiek in combinatie met borderline dynamiek.
Door H.T.J. Boerboom is gerapporteerd dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum. De beschikbare informatie is onvoldoende om sluitende conclusies te kunnen trekken. Uit de beschikbare stukken komt echter een beeld van verdachte naar voren dat zorgwekkend imponeert. Verdachte wordt beschreven als iemand die aan oplichting doet, liegt, dreigt, geweld gebruikt, gevoelig is voor krenking en afwijzing, overlappende relaties heeft, woedeaanvallen heeft, dieren pijn doet en doodt, op kosten van partners leeft, vaak door conflicten baantjes verliest en geen vaste baan kan behouden. Zijn laatste partner zou de relatie beëindigd hebben wegens zijn roekeloze manier van leven. De diagnostiek zou zich naar alle waarschijnlijkheid hebben gericht op de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte. Gezien de beschreven karakteristieken zou er een indicatie zijn geweest voor het afnemen van de psychopathie checklist (PCL-R). Verder zijn er vragen over de hechting(srelaties) van verdachte. De moeder van verdachte zou hem in alles hebben beschermd, wat vragen oproept over een mogelijke symbiotische relatie, met mogelijk een herhaling in afhankelijkheid naar vrouwen/partners van betrokkene.
Opvallend is dat verdachte ook buiten relaties tot geweld komt. De vraag is of er sprake is van opportunistisch en predatorisch geweld, of dat er meer sprake was van affectief geweld. Spijt lijkt hij over het algemeen niet te hebben.
Aangezien verdachte ook in staat is tot een consensuele seksuele relatie, ondanks de borderline dynamiek, lijkt het seksuele geweld, op basis van de nu beschikbare gegevens, gezien te moeten worden binnen die dynamiek, en niet als aparte parafilie.
De deskundige M.C. Overduin, klinisch psycholoog, heeft bij haar verhoor ter terechtzitting de bevindingen uit voornoemd rapport nader toegelicht. Zij heeft onder meer het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard.
Ik heb geen inhoudelijke gesprekken kunnen voeren met verdachte, op het terugkoppelingsgesprek na. Het patroon van geweldsdelicten en de heftige dynamiek binnen de relaties die [verdachte] aangaat roepen vragen op over de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek. Ik heb een vermoeden gekregen van borderline dynamiek. Die dynamiek gaat gepaard met het aangaan van hele heftige, intense, emotioneel geladen relaties. Er vinden in die relaties ook veel wisselingen in emoties plaats, waarbij er een omslag kan plaatsvinden op het moment dat situaties anders lopen dan verwacht. De relatie en de partner worden in de eerste instantie geïdealiseerd, maar als de verwachtingen gefrustreerd raken, slaat dit om en wordt er vanuit een devaluatie naar de partner gekeken. Dit sterke zwart-wit denken kan dan in gedrag tot uitdrukking komen. De beschrijvingen van de relaties van verdachte in het dossier geven een dergelijk patroon weer, maar deze hypothese heb ik niet kunnen toetsen omdat verdachte het onderzoek weigerde.
Ook agressie- en impulsregulatieproblematiek passen bij zulke borderline dynamiek. Het klopt dat op het moment dat er een dergelijke stoornis kan worden geconstateerd, er een mogelijk verband te leggen zal zijn met de tenlastelegde feiten.
Een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een narcistische persoonlijkheidsstoornis en borderline problematiek vallen allemaal onder een cluster B stoornis, waar door Röst in zijn brief van 5 april 2017 naar is verwezen. Kijkend naar het dossier zijn er inderdaad bij ons vragen ontstaan over de aanwezigheid van zo’n stoornis bij [verdachte] . Het opgroeien van [verdachte] in een onveilig gezinsklimaat en zijn agressieproblematiek zijn gegevens die passen binnen een cluster B stoornis. Sterke stemmingswisselingen in de relaties en agressief gedrag, het pijnigen van huisdieren, het feit dat hij nooit een stabiele maatschappelijke arbeidsplek heeft gehad of nooit een opleiding heeft afgerond zijn aanwijzingen voor zo’n persoonlijkheidsstoornis, maar deze aanwijzingen zijn afkomstig uit het dossier en komen niet van gesprekken met [verdachte] zelf. Ik betreur het dat ik nooit met hem heb kunnen bespreken wat zijn visie is op al die aspecten.
Het feit dat hij wordt beschreven als iemand met twee gezichten past ook bij een cluster B stoornis.
Op basis van de stukken heb ik wel het vermoeden dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek in combinatie met borderline dynamiek. De geweldsdelicten, het middelengebruik, de heftige dynamiek binnen relaties, de veelheid van contacten met politie en justitie, het roekeloze gedrag met risico’s voor anderen en de mogelijke impulsregulatieproblematiek zoals die uit de stukken naar voren komt zijn aanknopingspunten daarvoor. Ik heb in de stukken geen concrete contra-indicaties gezien die erop wijzen dat er geen sprake zou zijn van een dergelijke stoornis of problematiek.
Uitgaande van de hypothese van een persoonlijkheidsstoornis, zal verdachtes gedrag niet veranderen als hij niet wordt behandeld.
De deskundige H.J.T. Boerboom, psychiater, heeft bij zijn verhoor ter terechtzitting de bevindingen uit voornoemd rapport nader toegelicht. Hij heeft onder meer het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard.
Ik heb [verdachte] weinig kunnen spreken. Ik heb geen eigen onderzoek kunnen doen omdat hij het onderzoek weigerde. [verdachte] heeft zich op de afdeling in het PBC correct gedragen, daarnaast hebben we een dossier met veel informatie. Uiteindelijk zijn mijn bevindingen daarop gebaseerd. Het beeld van verdachte zoals dat uit de stukken naar voren komt is zorgwekkend. Bij mij dringt zich ook de gedachte op dat er wellicht sprake is van borderline dynamiek bij [verdachte] , alsmede van antisociale en psychopathische problematiek. Alles bij elkaar genomen, het dossier en hetgeen we hebben gezien op de afdeling, zijn er aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek. Maar door zijn weigering kan ik als deskundige daaruit geen conclusie trekken. Op pagina 28 van het rapport worden door mij een groot aantal trekken genoemd die ik uit het dossier heb afgeleid en die allemaal ook in de psychopathievragenlijst, de PCL-R, staan. Dat gaat om liegen, dreigen, geweld gebruiken, gevoelig zijn voor krenking en afwijzing, overlappende relaties hebben, woedeaanvallen hebben, dieren pijn doen en doden, op kosten van partners leven, vaak door conflicten baantjes verliezen en een roekeloze levensstijl. Die psychopathievragenlijst is niet bij [verdachte] afgenomen, omdat dit alleen wordt gedaan binnen een behandelrelatie. De kenmerken zijn allemaal terug te vinden in hetgeen in het verleden over [verdachte] is gerapporteerd.
Deze kenmerken zijn allemaal wel persoonlijkheidsstoornis gerelateerd. Ik heb dan ook wel het vermoeden dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Maar vanuit mijn deskundigheid kan ik de finale stap naar de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis niet maken.
Wat betreft het recidiverisico zijn er veel geweldsdelicten geweest in zijn verleden en dat is een goede voorspeller voor nieuw geweld. In dat verband is het ook zorgwekkend met het oog op toekomstig agressief gedrag dat [verdachte] zich niet laat behandelen en dat hij geen probleeminzicht heeft. Het agressieve aspect openbaart zich bij hem niet alleen in relaties, maar het is breder dan dat.
Het was niet vast te stellen of er bij [verdachte] sprake is van seksuele problematiek. Mijn vermoeden is dat het meer binnen de persoonlijkheidsproblematiek zit dan dat er sprake is van parafilie. Mijn vermoeden is dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Een persoonlijkheidsstoornis of borderline dynamiek gaat niet vanzelf over, maar in de loop van tientallen jaren, naar mate personen ouder worden, kan de stoornis wel milder worden. Uitgaande van een persoonlijkheidsstoornis zal het gedrag van betrokken niet veranderen als hij niet wordt behandeld.
Mevrouw [slachtoffer 2] , een van de aangeefsters, is gehoord als referent in het milieuonderzoek omdat er weinig referenten waren die wilden meewerken. De informatie die zij heeft gegeven verschilt niet veel van haar verklaring die ze bij de politie heeft afgelegd. We zijn echter wel terughoudend geweest om de door haar gegeven informatie te gebruiken. De door haar gegeven informatie is bovendien zeker niet het voornaamste deel waar wij onze vermoedens op hebben gebaseerd. Het grootste gedeelte van de informatie komt uit het dossier, de eerdere rapportages en de politieverhoren.
8.3.5.De conclusie die de rechtbank uit het voorgaande trekt
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte gedurende een lange periode kampt met een terugkerend onvermogen zijn gevoelens van agressie adequaat te reguleren. Al op vijftienjarige leeftijd is er sprake van agressieve delicten, waarvoor hem naar zijn zeggen een agressieregulatie training is opgelegd. In 2010 breekt hij een behandeling voor agressie bij JusTact af. In 2010, 2011 en 2014 acht de reclassering het recidivegevaar voor geweldsdelicten steeds onverminderd hoog. In 2011 heeft hij rapportage door een psychiater en een psycholoog geweigerd, waarbij de psycholoog een intensieve behandeling geïndiceerd achtte. Hoe een behandeling bij De Waag in 2016 is verlopen, is onbekend nu verdachte die informatie geweigerd heeft te laten verstrekken. Wel is er een waarschuwing gegeven door Inforsa dat hij zijn afspraken bij De Waag niet nakwam.
Ook de onder 1 en 3 bewezen geachte feiten zijn naar hun aard evident agressief, terwijl de context van verbroken relaties waarin de verdachte deze feiten heeft gepleegd rechtstreeks lijkt samen te hangen met een tot zijn agressief gedrag te herleiden problematiek.
Naar aanleiding van een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte is in deze strafzaak gerapporteerd door psychiater L. Röst die aanwijzingen ziet dat bij betrokkene sprake is van een cluster B persoonlijkheidsstoornis (antisociale, narcistische en borderline persoonlijkheidsstoornis), dan wel trekken hiervan. Voorts is gerapporteerd door aan het PBC verbonden deskundigen, zoals hiervoor op onderdelen is weergegeven. De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het PBC-rapport, bezien in samenhang met hetgeen door de rapporteurs ter terechtzitting als deskundigen is verklaard, en gelet op hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken (in het bijzonder hetgeen hiervoor is weergegeven), vast dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de onder 1 en 3 ten laste van hem bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De rechtbank onderkent dat het PBC-onderzoek en -rapport als onvolkomen moet worden geduid, in zoverre dat door het uitblijven van de voor een methodologisch deugdelijk psychologisch en psychiatrisch onderzoek nodige medewerking van de verdachte daaraan, daaruit geen conclusies ten aanzien van het bestaan van een stoornis of ontwikkeling van de verdachte zijn getrokken en in dat rapport zijn neergelegd.
Echter, de eenduidige pathologische duiding die ondanks die beperkingen door de deskundigen aan verdachtes gedragingen volgens hun verklaarde overtuiging is gegeven, terwijl zij, hoewel geconfronteerd met de ten gevolge van verdachtes weigering ontstane methodologische beperkingen, niettemin ruimte zien en ook nemen om de zich aan hen als deskundigen opdringende gedachte aan het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline problematiek bij de verdachte met zoveel woorden uit te spreken, vormt - naast hetgeen hiervoor is weergegeven - de kern voor de vaststelling van de rechtbank. De enkele omstandigheid dat de deskundigen de finale stap naar een diagnose niet hebben kunnen maken doet daaraan niet af.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een TBS met dwangverpleging vereist is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van de onder 1 en 3 bewezen geachte feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts is er – naar het oordeel van de rechtbank – sprake van een aanzienlijk recidivegevaar op het gebied van agressieve delicten, zodat zonder behandeling een groot gevaar voor de veiligheid van personen bestaat. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan de langjarige duur van het bestaan van de agressieregulatieproblematiek, welke problematiek en duur naar het oordeel van de rechtbank moeten worden geacht verbonden te zijn met het hiervoor vastgestelde bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis. Voorts neemt de rechtbank over hetgeen door de deskundigen ter zitting is verklaard over het zorgwekkend beeld van verdachte met het oog op toekomstig agressief gedrag, nu verdachte geen probleeminzicht heeft en de stoornis zonder behandeling niet vanzelf zal verdwijnen.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en de ernst van de bewezen geachte feiten onder 1 en 3 en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte, zonder dat dit recidivegevaar is weggenomen of in belangrijke mate is afgenomen - waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren -, in de maatschappij te laten terugkeren. De verdachte heeft door te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragsdeskundigen te verrichten onderzoek, iedere opening naar onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt. Reclassering Nederland heeft tevens gerapporteerd dat zij geen mogelijkheden zien voor reclasseringsbemoeienis, nu is gebleken dat verdachte niet open staat voor medewerking aan diagnostisch onderzoek en behandeling.
De door verdachte begane feiten onder 1 en 3 zijn misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging eist. Gelet op de bewezenverklaring zoals in dit vonnis is weergegeven, wordt de maatregel opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen, of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.