ECLI:NL:RBAMS:2018:2391
Rechtbank Amsterdam
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beslissing over niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen intrekking van Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn Ziektewetuitkering, die per 20 augustus 2017 was ingegaan. Het primaire besluit tot intrekking was op 19 juli 2017 verzonden, terwijl de eiser op 23 juli 2017 met vakantie ging. Eiser stelde dat verweerder rekening had moeten houden met zijn vakantie en dat het besluit met kwade opzet was verzonden. De rechtbank oordeelde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van bezwaar en dat er geen verschoonbare reden was voor de te late indiening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep strikte eisen stelt aan de indiening van bezwaar en beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor kwade opzet van de zijde van verweerder en dat de eiser voldoende tijd had om een pro forma bezwaarschrift in te dienen voordat hij op vakantie ging. De uitspraak werd gedaan door rechter N.J. Koene, in aanwezigheid van griffier M. van Velzen.