ECLI:NL:RBAMS:2018:2310

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3943
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van wooncomplexen als gemeentelijk monument en de zorgvuldigheid van de besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaar van een deel van bepaalde wooncomplexen, en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van de gemeente Amsterdam. De gemeente had de wooncomplexen aangewezen als gemeentelijk monument, maar eiseres betwistte deze aanwijzing. Eiseres stelde dat haar tegenadvies niet was voorgelegd aan de betrokken instanties, wat volgens haar leidde tot een onzorgvuldige besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat de gemeente inderdaad onzorgvuldig had gehandeld door het tegenadvies niet voor te leggen aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) en Bureau Monumenten en Archeologie (MenA). Hierdoor was het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere memo's van eiseres alsnog in overweging moesten worden genomen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie [stadsdeel] van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met twee besluiten van 13 december 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de wooncomplexen aan de [adres] [nummer] , de [adres] [nummer] , de [adres] [nummer] en de [adres] [nummer] (hierna: de wooncomplexen) aangewezen als gemeentelijk monument.
Met een besluit van 30 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres - overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie - ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam] ( [naam] ) en [naam] ( [naam] , [naam] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam] ,
[naam] ( [naam] ) en [naam] ( [naam] ).

Overwegingen

1.1
Eiseres is eigenaar van een (groot) deel van de wooncomplexen. De woningen in deze wooncomplexen worden door haar verhuurd en zijn in beheer bij [naam]
1.2
De wooncomplexen zijn in 1953 ontworpen door architect [naam] . Deze behoren tot de vroegste bebouwing van [plaatsnaam] . Ze liggen aan twee van de hoofdassen in de [locatie] : de [adres] en de [adres] .
1.3
Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) - nu genaamd Monumenten en Archeologie (MenA) en hierna ook als zodanig aangeduid - heeft in het kader van het Gemeentelijk Monumenten Project (GMP) voor de hele stad een inventarisatie gemaakt van monumentwaardige gebouwen uit de periode 1850-1940. De wooncomplexen zijn door MenA op een lijst met potentiële gemeentelijke monumenten geplaatst (de GMP-lijst) van voormalig stadsdeel [stadsdeel] - [locatie] .
1.4
Verweerder heeft op 2 juli 2013 besloten om de procedure tot aanwijzing van gemeentelijk monument te starten voor - onder meer - de wooncomplexen van eiseres.
1.5
MenA heeft vervolgens een beschrijving (waardestelling) gemaakt van de wooncomplexen.
1.6
Op 15 augustus 2013 heeft verweerder aan eiseres het voornemen bekend gemaakt om de wooncomplexen aan te wijzen als gemeentelijk monument. Eiseres heeft op
14 oktober 2013 haar zienswijze ingediend, in de vorm van twee memo’s van de door haar ingeschakelde deskundige [naam] (hierna: [naam] ), werkzaam bij [naam] - nu [naam] genaamd - van 26 september 2013 en 10 oktober 2013.
1.7
Op 25 november 2013 heeft de Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) - nu genaamd de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) en hierna ook als zodanig aangeduid - advies uitgebracht en mede gelet op de motivatie van MenA geadviseerd de wooncomplexen te plaatsen op de gemeentelijke monumentenlijst.
1.8
Met de twee primaire besluiten heeft verweerder de wooncomplexen aangewezen als gemeentelijk monument. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Voor de gronden van bezwaar verwijst zij naar een memo van [naam] van 27 februari 2017.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op grond van het positieve advies van CRK, de beschrijving door MenA en de aanvullende beschrijving van de cultuurhistorische waarde door MenA zijn de wooncomplexen aangewezen als gemeentelijk monument.
3. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Op de gronden van het beroep zal hierna worden ingegaan.
4.1
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De gemeenteraad kan op grond van artikel 3.16, eerste lid, van die wet een erfgoedverordening vaststellen. Op deze zaak is de Erfgoedverordening Amsterdam 2016 (de Erfgoedverordening) van toepassing.
4.2
In artikel 1 van de Erfgoedverordening zijn de begripsbepalingen opgenomen. Onder een gemeentelijk monument wordt volgens artikel 1, aanhef en onder m verstaan: een onroerend monument, dat overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen. Onder een monument wordt volgens artikel 1, aanhef en onder q, verstaan: een zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Monumenten en Archeologie is volgens artikel 1, aanhef en onder r, het stedelijke kennis- en expertisecentrum dat belanghebbenden, gemeentelijke diensten, stadsdelen en de CRK adviseert over de waardering en omgang met de onder- en bovengrondse cultuurhistorische waarden in de stad.
4.3
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument. Op grond van het tweede lid vraagt het college voordat het over de aanwijzing een besluit neemt, advies aan de CRK en stelt, voor zover mogelijk, de eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde in de gelegenheid te worden gehoord.
4.4
Uit de toelichting behorende bij deze Erfgoedverordening volgt dat in de “Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht” (de Handleiding) criteria zijn opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de aanwijzing van monumenten. Blijkens de Handleiding zijn de selectiecriteria: de architectonische waarde, de stedenbouwkundige waarde, de cultuurhistorische waarde, de gaafheid/herkenbaarheid en de zeldzaamheid van een potentieel monument.
5. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) verweerder beslissingsruimte heeft bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak en bij het beantwoorden van de vraag of die zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen. Het aanwijzen van een gemeentelijk monument betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij de bestuursrechter niet toetst of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. [1]
6. De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder zich aan de hand van de redengevende omschrijving van MenA en het positieve advies van CRK in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wooncomplexen beschermenswaardige objecten zijn die voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komen. Eiseres heeft dit gemotiveerd betwist. Daarbij heeft zij gewezen op de memo’s van de door haar ingeschakelde deskundige [naam] . Naar haar mening had verweerder de memo’s van [naam] als tegenadviezen dienen voor te leggen aan MenA en CRK. Verweerder heeft dit nagelaten, zodat het bestreden besluit volgens eiseres niet in stand kan blijven.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder, hoewel het niet aan het advies is gebonden, volgens vaste rechtspraak in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen aan het advies van CRK. Het overnemen van het advies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
8. Verweerder heeft - onder meer - betoogd dat er geen aanleiding bestond om het memo van [naam] van 27 februari 2017 aan MenA of CRK voor te leggen omdat het memo geen nieuwe gezichtspunten bevat.
9. Naar het oordeel van de rechtbank suggereert dit betoog van verweerder dat de eerdere deskundigenadviezen van [naam] van 26 september 2013 en
10 oktober 2013, die ten tijde van de zienswijzeprocedure zijn overgelegd, al door MenA en CRK zijn beoordeeld. Uit het dossier blijkt dat echter niet. Weliswaar bevinden zich in het dossier twee memo’s van de heer T. [naam] aan het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie [stadsdeel] van 13 december 2016, waarin onder meer een reactie wordt gegeven op de memo’s van [naam] , maar deze reactie is niet afkomstig van MenA of CRK. Ter zitting heeft de heer [naam] verklaart dat hij degene is geweest die namens de heer [naam] in de memo’s van 13 december 2016 heeft gereageerd op de eerdere memo’s van [naam] . De heer [naam] is werkzaam als [functie] bij [naam] [stadsdeel] en niet bij MenA of CRK.
10. Uit het memo van [naam] van 27 februari 2017 volgt dat hij inhoudelijk kritiek heeft op de redengevende omschrijving van MenA. Gelet op het feit dat MenA verantwoordelijk is voor het opstellen van die redengevende omschrijving had het naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen dat verweerder deze kritiek aan MenA had voorgelegd. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder dit heeft gedaan. Weliswaar heeft de heer [naam] ter zitting verklaard dat het tegenadvies van [naam] is bekeken door MenA, maar in het dossier bevinden zich geen stukken waaruit kenbaar de reactie van MenA op dit tegenadvies blijkt.
11. Door de memo’s van de door eiseres ingeschakelde deskundige van 26 september 2013, 10 oktober 2013 en 27 februari 2017 niet voor te leggen aan MenA en CRK heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een deugdelijke motivering. Verweerder heeft het advies van CRK in dit geval niet zonder meer aan zijn besluit tot aanwijzing van de wooncomplexen als gemeentelijk monument ten grondslag mogen leggen.
12. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het betreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. In dit geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het betrokken bestuursorgaan. Gelet op de bepalingen in de Erfgoedverordening dienen de memo’s van [naam] alsnog te worden voorgelegd aan MenA. Het is vervolgens aan MenA om CRK te adviseren en daarna aan CRK om op grond van artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening advies aan verweerder uit te brengen. Voor het zelf in de zaak voorzien bestaat dan ook geen ruimte. Voor het toepassen van een bestuurlijke lus ziet de rechtbank evenmin aanleiding, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 501, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2942.