4.4Uit de toelichting behorende bij deze Erfgoedverordening volgt dat in de “Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht” (de Handleiding) criteria zijn opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de aanwijzing van monumenten. Blijkens de Handleiding zijn de selectiecriteria: de architectonische waarde, de stedenbouwkundige waarde, de cultuurhistorische waarde, de gaafheid/herkenbaarheid en de zeldzaamheid van een potentieel monument.
5. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) verweerder beslissingsruimte heeft bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak en bij het beantwoorden van de vraag of die zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen. Het aanwijzen van een gemeentelijk monument betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij de bestuursrechter niet toetst of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
6. De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder zich aan de hand van de redengevende omschrijving van MenA en het positieve advies van CRK in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wooncomplexen beschermenswaardige objecten zijn die voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komen. Eiseres heeft dit gemotiveerd betwist. Daarbij heeft zij gewezen op de memo’s van de door haar ingeschakelde deskundige [naam] . Naar haar mening had verweerder de memo’s van [naam] als tegenadviezen dienen voor te leggen aan MenA en CRK. Verweerder heeft dit nagelaten, zodat het bestreden besluit volgens eiseres niet in stand kan blijven.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder, hoewel het niet aan het advies is gebonden, volgens vaste rechtspraak in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen aan het advies van CRK. Het overnemen van het advies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
8. Verweerder heeft - onder meer - betoogd dat er geen aanleiding bestond om het memo van [naam] van 27 februari 2017 aan MenA of CRK voor te leggen omdat het memo geen nieuwe gezichtspunten bevat.
9. Naar het oordeel van de rechtbank suggereert dit betoog van verweerder dat de eerdere deskundigenadviezen van [naam] van 26 september 2013 en
10 oktober 2013, die ten tijde van de zienswijzeprocedure zijn overgelegd, al door MenA en CRK zijn beoordeeld. Uit het dossier blijkt dat echter niet. Weliswaar bevinden zich in het dossier twee memo’s van de heer T. [naam] aan het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie [stadsdeel] van 13 december 2016, waarin onder meer een reactie wordt gegeven op de memo’s van [naam] , maar deze reactie is niet afkomstig van MenA of CRK. Ter zitting heeft de heer [naam] verklaart dat hij degene is geweest die namens de heer [naam] in de memo’s van 13 december 2016 heeft gereageerd op de eerdere memo’s van [naam] . De heer [naam] is werkzaam als [functie] bij [naam] [stadsdeel] en niet bij MenA of CRK.
10. Uit het memo van [naam] van 27 februari 2017 volgt dat hij inhoudelijk kritiek heeft op de redengevende omschrijving van MenA. Gelet op het feit dat MenA verantwoordelijk is voor het opstellen van die redengevende omschrijving had het naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen dat verweerder deze kritiek aan MenA had voorgelegd. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder dit heeft gedaan. Weliswaar heeft de heer [naam] ter zitting verklaard dat het tegenadvies van [naam] is bekeken door MenA, maar in het dossier bevinden zich geen stukken waaruit kenbaar de reactie van MenA op dit tegenadvies blijkt.
11. Door de memo’s van de door eiseres ingeschakelde deskundige van 26 september 2013, 10 oktober 2013 en 27 februari 2017 niet voor te leggen aan MenA en CRK heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een deugdelijke motivering. Verweerder heeft het advies van CRK in dit geval niet zonder meer aan zijn besluit tot aanwijzing van de wooncomplexen als gemeentelijk monument ten grondslag mogen leggen.
12. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het betreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. In dit geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het betrokken bestuursorgaan. Gelet op de bepalingen in de Erfgoedverordening dienen de memo’s van [naam] alsnog te worden voorgelegd aan MenA. Het is vervolgens aan MenA om CRK te adviseren en daarna aan CRK om op grond van artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening advies aan verweerder uit te brengen. Voor het zelf in de zaak voorzien bestaat dan ook geen ruimte. Voor het toepassen van een bestuurlijke lus ziet de rechtbank evenmin aanleiding, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 501, - en een wegingsfactor 1).