De aan te leggen toets
9. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
10. Amity heeft aangevoerd dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, nu een deskundigenverklaring op de voet van artikel 7:629a BW ontbreekt. De kantonrechter zal Amity hierin niet volgen. Gelet op het feit dat het hier om een voorziening in kort geding gaat, acht de kantonrechter het ontbreken van een verklaring van een deskundige verschoonbaar.
Is artikel 7: 627 BW van toepassing ?
11. Amity heeft voorts aangevoerd dat zij geen salaris aan [eiser] verschuldigd is, gelet op de uit artikel 7:627 BW volgende hoofdregel “geen arbeid, geen loon”. [eiser] was immers vanaf eind oktober 2017 zonder opgave van reden afwezig, en de facto vanaf medio december 2017 verblijvend in Zweden. Daarbij stelt [eiser] dat hij met terugwerkende kracht arbeidsongeschikt is, zonder die arbeidsongeschiktheid aan te tonen met medische verklaringen, aldus Amity.
12. Dit verweer van Amity zal worden gepasseerd. Voorshands wordt geoordeeld dat artikel 7:627 toepassing mist, omdat aangenomen moet worden dat [eiser] vanaf 23 oktober 2017 arbeidsongeschikt is. Deze datum heeft de bedrijfsarts immers in zijn advies van 2 februari 2018 als eerste ziektedag genoemd. Onder die omstandigheden kan niet van [eiser] gevergd worden dat hij met medische verklaringen aantoont dat hij daadwerkelijk arbeidsongeschikt was op en na 23 oktober 2017. Amity wordt niet gevolgd in haar stelling dat een bedrijfsarts niet zou kunnen of mogen oordelen over de arbeids(on)geschiktheid van een werknemer op een datum die is gelegen vóór de datum van het consult bij de bedrijfsarts. Opgemerkt wordt voorts dat, als Amity het op dit punt niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts, zij de mogelijkheid heeft om een deskundigenoordeel bij het UWV te vragen. Van die mogelijkheid heeft zij blijkbaar geen gebruik gemaakt. Tot slot wordt opgemerkt dat het tijdsverloop tussen de ziekmelding van [eiser] en het eerste mogelijke consult bij de bedrijfsarts (12 januari 2018) deels te wijten is aan Amity zelf, nu deze aanvankelijk, in strijd met de wet, niet over een Arbodienst beschikte.
13. Vastgesteld moet worden dat [eiser] zich beschikbaar heeft gehouden voor aangepaste arbeid. Niet gebleken is dat Amity [eiser] wilde laten werken in aangepaste werkzaamheden voor (aanvankelijk) drie keer twee uur per week, zoals door de bedrijfsarts in het advies van 2 februari 2018 vermeld.
Stopzetting salaris, artikel 7:629 lid 3 onder d en e BW
14. Amity heeft aangevoerd dat zij het salarisbetaling niet heeft opgeschort doch heeft stopgezet, en wel met ingang van januari 2018. Dat betekent dat artikel 7:629 lid 3 van toepassing is en niet artikel 7:629 lid 6. Op grond van artikel 7:629, lid 3 onder d en e BW is Amity bevoegd het loon niet te betalen (d) voor de tijd, gedurende welke [eiser] zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan redelijke voorschriften of maatregelen die erop gericht zijn hem in staat te stellen passende arbeid te verrichten, en (e) voor de tijd, gedurende welke [eiser] zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid.
15. Over de onder (e) aangehaalde grond kan de kantonrechter kort zijn. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] weigert om aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het plan van aanpak mee te werken. Het verweer van Amity, voor zover dit is gebaseerd op de in lid 3, onder e genoemde grond moet dan ook worden gepasseerd.
16. Ten aanzien van de grond, genoemd in lid 3 onder d wordt het volgende overwogen. Naar voorlopig oordeel is er ten deze van een weigering tot het verlenen van medewerking aan voorschriften of maatregelen die erop gericht zijn [eiser] in staat te stellen aangepaste arbeid te verrichten, geen sprake. Immers is het bezoeken van de bedrijfsarts er niet op gericht om [eiser] in staat te stellen passende arbeid te verrichten. Wel kan uit het bezoek aan de bedrijfsarts volgen dat de bedrijfsarts adviezen geeft met betrekking tot het verrichten van aangepaste werkzaamheden. Dat is echter een stap verder: niet is gebleken dat Amity [eiser] wilde toelaten tot de door de bedrijfsarts voorgestelde werkzaamheden. Naar voorlopig oordeel kan Amity onder deze omstandigheden niet met vrucht een beroep doen op artikel 7:629 lid 3 onder d BW, ook al staat vast dat [eiser] tot twee keer toe niet op een afspraak met de bedrijfsarts is verschenen. Voorts moet voor het aannemen van weigerachtigheid sprake zijn van een zeker tijdsverloop, waarbinnen [eiser] heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen. Het enkele niet verschijnen bij de bedrijfsarts op 12 januari 2018 en 19 maart 2018 is daartoe onvoldoende. Daarbij wordt voorshands van belang geacht dat [eiser] op de tussenliggende datum, 2 februari 2018 wel is verschenen en dat hij heeft toegezegd te zullen verschijnen op de komende afspraak op 16 april 2018. Daarmee ligt dit oordeel van de kantonrechter in lijn met het door Amity aangehaalde arrest van het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:1172). Het ging daar om een werknemer, die in een periode van zes maanden drie keer niet (en twee keer wel) bij de bedrijfsarts was verschenen, hetgeen volgens het Hof niet genoeg was om voldoende tijdsverloop aan te nemen. De loonvorderingen in concreto
17. Ten aanzien van de maand december 2017 heeft Amity aangevoerd wel het volledige salaris te hebben betaald, doch hiermee te hebben verrekend de “housing expenses”, die Amity op 24 juli 2017 als voorschot op het loon aan [eiser] zou hebben betaald. Naar voorlopig oordeel kan thans in rechte met deze mogelijke vordering van Amity geen rekening worden gehouden, omdat [eiser] heeft betwist de betaling van € 4.400,- te hebben ontvangen en Amity geen betalingsbewijs heeft kunnen overhandigen. Daarbij komt nog dat Amity niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij met [eiser] zou zijn overeengekomen dat het gehele bedrag verrekend zou kunnen worden met het salaris over de maand december 2017. De vordering van [eiser] met betrekking tot de maand december 2017 zal dan ook worden toegewezen.
18. Gelet op hetgeen onder 11 tot en met 16 is overwogen, zal de loonvordering van [eiser] over de maanden vanaf januari 2018 worden toegewezen. Dat geldt ook voor de nog te vervallen salaristermijnen, nu Amity niet heeft verklaard deze te zullen betalen.
Wettelijke rente en wettelijke verhoging
19. De wettelijke rente is toewijsbaar, zoals hierna te bepalen. De wettelijke verhoging over de inmiddels vervallen termijnen zal worden gematigd tot 25 %.
Toegang zakelijke e-mail en bedrijfsnetwerk
20. Ten aanzien van de e-mail en het bedrijfsnetwerk heeft Amity aangevoerd dat het niet opportuun is [eiser] toegang te verlenen, nu partijen afstevenen op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit verweer zal worden gepasseerd. Ter zitting is weliswaar duidelijk geworden dat er tussen partijen enig overleg over het beëindigen van het dienstverband is geweest, doch is ook duidelijk geworden, dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid, terwijl enige formele stap tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Amity niet is gezet. Onder die omstandigheden is ook dit deel van de vordering van [eiser] toewijsbaar.
21. Amity dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.