In deze zaak, die voortvloeit uit een tussenarrest van 28 juli 2015, heeft Detamo Flex Force B.V. in hoger beroep de bevoegdheid betwist om de loonbetaling aan de geïntimeerde stop te zetten. De zaak betreft een werknemer die niet is verschenen bij de bedrijfsarts op de datum waarop hij was opgeroepen. Detamo stelt dat dit niet-verschijnen hen bevoegd maakt om het loon niet langer te betalen op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft in het tussenarrest al geoordeeld dat Detamo vóór 22 juni 2014 niet bevoegd was om de loonbetaling te staken. De centrale vraag in deze procedure is of Detamo vanaf 22 juni 2014 wel bevoegd was om de loonbetaling stop te zetten.
Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer op 1 mei 2014 door een verzekeringsgeneeskundige van het UWV als arbeidsongeschikt is beoordeeld. Detamo heeft aangevoerd dat de werknemer op 22 juni 2014 niet is verschenen bij de bedrijfsarts, maar het hof heeft geoordeeld dat dit niet voldoende is om te concluderen dat de werknemer zonder deugdelijke grond heeft geweigerd mee te werken aan redelijke voorschriften. Het hof heeft geconcludeerd dat Detamo niet heeft aangetoond dat de werknemer gedurende een zekere tijd zonder deugdelijke grond heeft geweigerd mee te werken aan de re-integratie. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank, waarbij Detamo is veroordeeld tot doorbetaling van het loon aan de werknemer.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met de rechten van werknemers die arbeidsongeschikt zijn, en dat een enkel niet-verschijnen bij de bedrijfsarts niet automatisch leidt tot een bevoegdheid om de loonbetaling stop te zetten. Het hof heeft Detamo ook veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.