ECLI:NL:RBAMS:2018:2205

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
13/702218-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wapenbezit en aanwezigheid hennep

Op 5 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wapenbezit en het voorhanden hebben van hennep. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond op 22 maart 2018, waar de officier van justitie, mr. C. Staal, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1990, werd op 21 juli 2017 in Amsterdam staande gehouden door politieagenten. Tijdens deze staandehouding werd een pistool van categorie III en een hoeveelheid hennep aangetroffen. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging aanvoerde dat de staandehouding onrechtmatig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was en dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte het pistool en de hennep voorhanden had en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met een voorwaardelijk gedeelte van twee maanden. Daarnaast werd het in beslag genomen pistool onttrokken aan het verkeer. De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, de Wet wapens en munitie, en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702218-17
Datum uitspraak: 5 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (Ceská Zbrojovka 83, 9mm Makarov), en/of munitie van categorie III, te weten twee, althans een of meer 9mm Browning patronen en/of vier, althans een of meer 9mm Makarov patronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2017 in Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34,64 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten op grond van de processen-verbaal van de politieagenten ter plaatse en de verklaring van verdachte bij de politie, dat hij het wapen en de hennep voorhanden had. Ten aanzien van de staandehouding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze rechtmatig is geweest, omdat de politieagenten blijkens het proces-verbaal van bevindingen de bevoegdheid hadden om verdachte staande te houden. De officier van justitie ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van bevindingen te twijfelen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij is van mening dat de staandehouding en het onderzoek naar zijn identiteitsbewijs onrechtmatig zijn, wat een vormverzuim in het vooronderzoek oplevert. Er is een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift geschonden, te weten artikel 27 Sv. De politieagenten konden vanuit hun positie namelijk niet zien dat verdachte te hard reed. Het nadeel dat bij verdachte is veroorzaakt, is dat hij zijn weg niet kon vervolgen en dat hij, zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, is staande gehouden. Er is sprake van een direct causaal verband tussen dit geschonden voorschrift en het na die schending verkregen bewijsmateriaal. De vondsten bij het onderzoek dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs. Dit leidt tot onvoldoende bewijs en daarmee tot vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat hij heeft verklaard dat hij het wapen enkel vervoerde. De verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd bij de politie is niet zonder meer ongeloofwaardig. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Rechtmatigheid van de staande houding
De staandehouding was rechtmatig. Uit het proces-verbaal van bevindingen is gebleken dat de politieagenten een stopteken hebben gegeven in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 en een onderzoek hebben verricht naar het rijbewijs van verdachte. Tijdens dit onderzoek hebben de politieagenten het pistool, de munitie en de hennep aangetroffen. Op grond van de Wegenverkeerswet 1994 is de politie bevoegd om een stopteken te geven en verdachte, als bestuurder van de snorfiets, naar zijn rijbewijs te vragen. Dat er daaraan voorafgaand ook een verdenking was ontstaan van een strafbaar feit, te weten te hard rijden, doet aan deze bevoegdheid niet af (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AY9670). Of de politieagenten konden waarnemen dat verdachte te hard reed, doet evenmin af aan hun bevoegdheid om een onderzoek te verrichten naar het rijbewijs van verdachte. Van doorslaggevend belang is of er daadwerkelijk zo’n onderzoek in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van bevindingen te twijfelen. Om die reden verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Grondslag voor de bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing, dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank slaat daarbij acht op het proces-verbaal van bevindingen van de politieagenten ter plaatse en de verklaring van verdachte bij de politie dat hij de hennep en het pistool met munitie voorhanden had. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op juli 2017 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, Ceská Zbrojovka 83, 9mm Makarov, en munitie van categorie III, te weten twee 9mm Browning patronen en vier 9mm Makarov patronen, voorhanden heeft gehad.
2.
op 21 juli 2017 in Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34,64 gram, zijnde hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit om ten aanzien van feit 2 geen straf op te leggen en subsidiair om aan te sluiten bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) en een lage geldboete op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het traject bij de reclassering en een taakstraf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met zes patronen. Door zo te handelen is een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen ontstaan. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet, door een hoeveelheid hennep aanwezig te hebben. Drugs zijn schadelijk voor de gezondheid van personen en daarom verboden bij de Opiumwet. De bij verdachte aangetroffen hoeveelheid is zodanig groot dat de rechtbank ervan uitgaat dat het niet voor eigen gebruik was bedoeld. De handel in drugs heeft veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Het bezit van en de handel in deze drugs wordt daarom krachtig bestreden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank verder acht geslagen op wat in de LOVS voor wapenbezit als landelijk oriëntatiepunt is genoemd bij het voorhanden hebben van een pistool, namelijk een gevangenisstraf van drie maanden. Als strafvermeerderende factoren weegt de rechtbank mee dat verdachte eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor het voorhanden hebben van een taser en dat het in dit geval een geladen pistool en daarmee gebruiksklaar pistool betrof, dat verdachte het pistool in een schoudertas binnen handbereik had en dat hij het pistool op de openbare weg, en naar eigen zeggen richting het centrum van Amsterdam, heeft gedragen. Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van strafbare feiten, in het bijzonder in Amsterdam zijn daarvan de ernstige gevolgen zichtbaar. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om een hogere gevangenisstraf op te leggen dan de LOVS als uitgangspunt hanteert. Dit in de hoop dat daar uiteindelijk een preventief effect vanuit gaat, zodat kan worden voorkomen dat steeds opnieuw mensenlevens worden verwoest en de inwoners van Amsterdam met vuurwapengeweld in hun woonomgeving worden geconfronteerd.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Wel wordt een voorwaardelijk gedeelte van de straf passend geacht, om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Alles in aanmerking nemend ziet de rechtbank aanleiding van de vordering van de officier van justitie af te wijken.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
 Itemnummer 5422077 – 1 STK Pistool
Onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een pistool, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer: een pistool (5422077).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2018.