ECLI:NL:RBAMS:2018:2100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
13/752058-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Colombiaanse verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Colombiaanse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 20 november 2017, en het EAB was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechtbank Nr. 1 te Bilbao, Spanje, op 6 november 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Colombia in 1980, was op dat moment gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 16 januari 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte aanwezig waren.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat er een reëel gevaar voor mensenrechtenschendingen bestond, gezien de psychische toestand van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen objectieve gegevens waren die duidden op een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in Spanje. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Spaanse autoriteiten toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752058-17
RK-nummer: 17/7521
Datum uitspraak: 30 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 november 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 november 2017 door de Onderzoeksrechtbank Nr. 1 te Bilbao (Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 januari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. M. Jonk, waarnemend voor mr. M.J. van Essen, beiden advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Colombiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 december 2017 volgt dat het EAB gebaseerd is op een nationaal aanhoudingsbevel van 13 juli 2016, uitgevaardigd door de onderzoeksrechtbank Nr. 1 te Bilbao, met kenmerk: 796/2016-I.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Spanje strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 december 2017. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Gevaar voor een mensenrechtenschending

De raadsman heeft betoogd dat de behandeling moet worden aangehouden, dan wel dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege een algemeen reëel gevaar voor een mensenrechtenschending. De raadsman heeft hiertoe gesteld dat de opgeëiste persoon suïcidaal is en behoort tot een kwetsbare groep, vergelijkbaar met die van gedetineerden met een psychiatrisch ziektebeeld. Onder verwijzing naar een uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:440) heeft de raadsman betoogd dat ten aanzien van suïcidale personen/personen met psychiatrisch ziektebeeld, een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat. Dit is des te meer het geval, indien de voorlopige hechtenis in beperkingen wordt doorgebracht. Omdat de opgeëiste persoon vanwege haar psychische problematiek tijdens de detentie in Nederland al vaker in afzondering is geplaatst in belang van haar veiligheid, is de kans groot dat dit in Spanje ook zal gebeuren. Om uit te sluiten dat het bestaande algemene gevaar ook een gevaar voor een mensenrechtenschending van de opgeëiste persoon oplevert, moeten – gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie Aranyosi en Căldăraru – nadere vragen worden gesteld aan de Spaanse autoriteiten, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is de behandeling van de zaak aan te houden omdat van een reëel gevaar voor een mensenrechtenschending niet is gebleken. De officier heeft voorts gewezen op het feit dat in het kader van artikel 35 OLW de persoonlijke (medische) omstandigheden van de opgeëiste persoon worden meegewogen bij de beslissing over de feitelijke overlevering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het arrest Aranyosi en Căldăraru (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198) is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar bestaat, wanneer zij moet beslissen of de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, wordt overgeleverd aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. De tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon (rechtsoverweging 88).
Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die onder meer kunnen duiden op gebreken die bepaalde groepen van personen raken (rechtsoverweging 89).
In de uitspraak waar de raadsman naar heeft verwezen (ECLI:NL:RBAMS:2017:440) is onder andere op basis van een rapport van het
Committee against Torturenaar aanleiding van bezoeken aan Zweedse detentie-instellingen en een CPT-
newsflashnaar aanleiding van
high-level talksin Zweden, ten aanzien van personen die suïcidaal zijn en/of een psychiatrisch ziektebeeld hebben en die
in Zwedende voorlopige hechtenis
in beperkingenondergaan, een algemeen reëel gevaar vastgesteld om onmenselijk of vernederend te worden behandeld.
In onderhavig geval beschikt de rechtbank niet over gegevens omtrent de detentieomstandigheden in Spanje die duiden op gebreken die (bepaalde groepen van) gedetineerden raken. Van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in Spanje zijn gedetineerd – al dan niet suïcidaal of met een psychiatrisch ziektebeeld – onmenselijk of vernederend worden behandeld, is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Met de officier van justitie overweegt de rechtbank dat de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon kan worden beoordeeld in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid van de OLW. Die beoordeling is voorbehouden aan de officier van justitie.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7, OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechtbank nummer 1 van Bilbao (Spanje) ten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.