ECLI:NL:RBAMS:2016:6719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
13/751551-15, 16/981
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 6 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeschikking gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 10 februari 2016. De opgeëiste persoon, geboren in 1970, is in Italië veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 12 jaar bij verstekvonnis van 16 december 1999. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op verschillende zittingen, te weten op 22 maart, 3 mei en 22 september 2016, aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen het dossier aan te vullen met antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op eerder gestelde vragen.

Tijdens de zittingen heeft de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.R. Koenders, betoogd dat de verzetgarantie zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet voldoende is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels bestaan over de garanties die Italië biedt met betrekking tot de beroepsprocedures voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vragen geformuleerd aan de Italiaanse autoriteiten over de toepasselijke wetgeving en de mogelijkheden voor verzet en nieuw bewijs. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst in afwachting van de antwoorden op deze vragen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over de verstrekte verzetgarantie en dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd indien er geen zekerheid kan worden verkregen over de beroepsgaranties. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzetgarantie voldoende is, maar de rechtbank is van mening dat het onderzoek niet volledig is geweest. De zaak zal worden hervat op een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751551-15
RK nummer: 16/981
Datum uitspraak: 6 oktober 2016
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 februari 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 januari 2016 door
the Office of the Prosecutor of the Republic of Lecce(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
verblijvend op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 22 maart 2016
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 maart 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen het dossier aan te vullen met de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op vragen, die door het IRC voorafgaande aan de zitting al waren gesteld.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege het verloop van het onderzoek niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Zitting 3 mei 2016
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 3 mei 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam.
Het onderzoek ter zitting is wederom aangehouden teneinde de officier van justitie en de rechtbank in de gelegenheid te stellen de door de raadsman overgelegde stukken te bestuderen met het oog op de behandeling ter zitting.
Zitting 22 september 2016
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 22 september 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, van de OLW voor onbepaalde tijd verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verstekvonnis van 16 december 1999 van
the Court of Lecce 1st Criminal Division, met kenmerk: 754/99.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW: heropening van het onderzoek

De raadsman heeft bepleit dat de garantie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW niet genoegzaam is en de overlevering daarom moet worden geweigerd.
Op grond van de letterlijke uitleg van artikel 12, aanhef en onder d, OLW zou aan de garantie zijn voldaan als de mogelijkheid bestaat om een verzoek tot een nieuw proces in te dienen, ongeacht of dat verzoek tot een nieuw proces leidt of niet.
Gelet op de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken Colozza (NJ 1986, 685) en Sejdovic (NJ 2006, 661) heeft Italië gedurende geruime tijd zijn garanties omtrent de verstekvonnissen niet op orde gehad. De onderhavige zaak stamt ook uit die periode.
Italië heeft getracht de regeling voor verstekvonnissen beter te organiseren, maar is hier naar de mening van de verdediging niet in geslaagd. De vraag is aan de orde of de opgeëiste persoon, als hij wordt overgeleverd, een volwaardige beroepsprocedure kan doorlopen, waarin hij een ‘nieuwe’ behandeling krijgt met daarbij een ‘
fresh determination’ met de daadwerkelijke mogelijkheid om bewijs in te brengen.
De nieuwe regeling met betrekking tot hoger beroep en de verzetgaranties, is door de Italiaanse Hoge Raad juist niet van toepassing verklaard op oudere zaken zoals de onderhavige.
De Italiaanse Hoge Raad heeft met een strikte toepassing van het legaliteitsbeginsel beslist dat:

Bij de processen bij verstek, behandeld volgens de regelgeving voorafgaand aan het van kracht
worden van wet 28 april 2014, nr. 67, blijft de regeling van toepassing van verlenging van de termijn om beroep aan te tekenen, voorgeschreven in artikel 175, alinea 2, Italiaanse wetboek van strafvordering in de voorheen geldende tekst.
De oude regeling blijft van toepassing op verstekprocedures die zijn gevoerd voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Deze beslissing houdt derhalve in dat nog steeds geen zekerheid kan worden verkregen over een hernieuwde en volledige behandeling, inclusief het inbrengen van bewijs van de zijde van de verdediging.
Er bestaat aldus twijfel over de zekerheid van de beroepsgaranties die Italië afgeeft in overleveringszaken en specifiek in het onderhavige geval. Gelet op het standpunt van de Italiaanse Hoge Raad kan nimmer zekerheid worden verkregen over de te stellen garanties over de omvang van het hoger beroep, aangezien een eventuele brief of toezegging van een uitvaardigende instantie niet voldoende gewicht in de schaal legt ten opzichte van het legaliteits-standpunt van de Italiaanse Hoge Raad.
Bij gebreke van de zekerheid omtrent de genoegzaamheid van de verzetgarantie en de vraag of er een daadwerkelijke ‘
fresh determination’ met de mogelijkheid om bewijs in te brengen zal plaatsvinden, dient de overlevering op grond van artikel 12 OLW te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft, kort gezegd, gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer. De verstrekte verzetgarantie is genoegzaam, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is na beraad in raadkamer van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en overweegt hieromtrent als volgt.
De opgeëiste persoon is bij vonnis van 16 december 1999 veroordeeld, welk vonnis op 8 mei 2000 ‘
final’ zou zijn geworden. De rechtbank stelt vast dat zij gelet hierop, op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en op de beschikbare stukken in het dossier, onvoldoende duidelijkheid heeft over de verstrekte verzetgarantie. De rechtbank zal derhalve het onderzoek heropenen voor het stellen van de volgende vragen aan de Italiaanse justitiële autoriteit.
1.
Welke versie van artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering is vantoepassing op de onderhavige zaak?
In de brief van de Italiaanse autoriteiten van 16 september 2016 is vermeld dat artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering met Wetsbesluit nr. 17 van 21 februari 2005 is gewijzigd en met aanpassingen is omgezet in de Wet nr. 60 van 22 april 2005 en de Wet nr. 67 van 28 april 2014. De wettekst zoals deze thans luidt is in de bijlage bij de brief weergegeven. Gezien het arrest van het Italiaanse Hof van Cassatie van 17 juli 2014 (kenmerk 36848/14), waarin is geoordeeld “bij de processen bij verstek, behandeld volgens de regelgeving voorafgaand aan het van kracht worden van wet 28 april 2014, nr. 67, blijft de regeling van toepassing van verlenging van de termijn om beroep aan te tekenen, voorgeschreven in artikel 175, alinea 2, Italiaans wetboek van strafvordering in de voorheen geldende tekst”, gaat de rechtbank er evenwel van uit dat artikel 175 zoals deze bepaling thans luidt geen terugwerkende kracht heeft en derhalve niet op de zaak van de opgeëiste persoon van toepassing is.
a) De rechtbank verneemt graag welke versie van de wettekst van toepassing is:
 de versie van voor de wetswijziging van 22 april 2005 of
 de versie van tussen 22 april 2005 en de wetswijziging van 28 april 2014?
b) Kan aan de rechtbank de in het onderhavige geval voor de opgeëiste persoon geldende
tekst van artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering ter beschikking
worden gesteld?
2.
Wat betekent het antwoord op vraag 1. concreet voor de opgeëiste persoon?
a) Heeft hij nog de mogelijkheid om verzet in te stellen?
b) Zo ja, ligt de bewijslast voor de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding bij
de opgeëiste persoon of is het aan de officier van justitie om te onderbouwen dat de
termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, bijvoorbeeld doordat de opgeëiste
persoon wel op de hoogte was van het strafproces?
c) Zijn er aanwijzingen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is?
3.
Heeft de opgeëiste persoon recht op behandeling ten gronde en toelating van nieuwbewijsmateriaal?
a) Indien de opgeëiste persoon verzet kan instellen, heeft hij dan - gelet op hetgeen is
overwogen in het arrest van 15 december 2015 (nr. BvR 2735/14) van het
Bundesverfassungsgerichtte Duitsland - recht op een nieuwe behandeling ten gronde,
met toelating van nieuw bewijsmateriaal, die kan leiden tot herziening van het
oorspronkelijke vonnis?
b) Kan aan de rechtbank ook ten aanzien van dit punt de in het onderhavige geval
geldende tekst van de betreffende regeling worden verstrekt?

5.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd in afwachting van antwoorden op de hiervoor omschreven aan de Italiaanse uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen vragen;
VERZOEKTde officier van justitie om de hiervoor vermelde vragen te stellen aan de Italiaanse uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting;
BEVEELTde oproeping van opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.