In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had op 27 mei 2008 een Wajong-uitkering aangevraagd, welke aanvraag op 23 maart 2009 werd afgewezen. Eiseres heeft in 2017 een nieuwe aanvraag ingediend, die door het UWV werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.
Tijdens de zitting op 4 april 2018 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, waarbij zij stelde dat er wel degelijk nieuwe feiten waren, onder andere in de vorm van een verklaring van psychiater Van Dam. De rechtbank oordeelde echter dat deze verklaring te laat was ingediend en geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die het UWV niet al kende bij de eerdere besluitvorming. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en het besluit voldoende heeft gemotiveerd.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de Wajong-uitkering door het UWV in stand blijft. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten, gezien de uitkomst van de procedure. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.