ECLI:NL:RBAMS:2018:2007

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
AMS 18/9
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering en verzoek om herziening van eerder besluit

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had op 27 mei 2008 een Wajong-uitkering aangevraagd, welke aanvraag op 23 maart 2009 werd afgewezen. Eiseres heeft in 2017 een nieuwe aanvraag ingediend, die door het UWV werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

Tijdens de zitting op 4 april 2018 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, waarbij zij stelde dat er wel degelijk nieuwe feiten waren, onder andere in de vorm van een verklaring van psychiater Van Dam. De rechtbank oordeelde echter dat deze verklaring te laat was ingediend en geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die het UWV niet al kende bij de eerdere besluitvorming. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en het besluit voldoende heeft gemotiveerd.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de Wajong-uitkering door het UWV in stand blijft. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten, gezien de uitkomst van de procedure. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/9

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. D. van der Wal),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(gemachtigde: mr. L. Schreuders).

Procesverloop

Bij het besluit van 10 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij het besluit van 24 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat sprake is van een verzoek om terug te komen van het besluit van 24 augustus 2009, waarbij de Wajong-aanvraag van eiseres is afgewezen. Eiseres heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd en daarom wijst verweerder het verzoek om terug te komen van het besluit van 24 augustus 2009 af. (In het besluit staat in plaats van 24 augustus 23 maart, maar ter zitting is duidelijk geworden dat dat een kennelijke verschrijving is.)
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1981, heeft aan verweerder op 27 mei 2008 een Wajong-uitkering gevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag, na onderzoek door de verzekeringsarts, bij besluit van 23 maart 2009 afgewezen. Daarbij heeft verweerder als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 1 augustus 2003 aangenomen.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft dat bezwaar, na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij besluit van 24 augustus 2009. Tegen dat besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld.
3. Op 20 juli 2017 heeft eiseres een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij sinds 1998 ziek is. Verweerder heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek terug te komen van het besluit waarbij eiseres een Wajong-uitkering is geweigerd.
4. De verzekeringsarts heeft onderzoek gedaan en in zijn rapport van 3 augustus 2017 geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding zijn terug te komen van het besluit waarbij eiseres een Wajong-uitkering is geweigerd. Verweerder heeft eiseres vervolgens bij het primaire besluit meegedeeld dat zij geen recht heeft op een Wajong uitkering.
5. Nadat eiseres bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. Zijn bevindingen heeft hij neergelegd in het rapport van 15 november 2017. Hij komt tot dezelfde conclusie als de primaire verzekeringsarts.
6. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd wijst verweerder het verzoek om terug te komen van het besluit van 24 augustus 2009 af.
Standpunten van partijen
7. Ter zitting heeft eiseres de volgende beroepsgronden gehandhaafd.
Volgens eiseres is wel sprake van nieuwe feiten of omstandigheden, namelijk de in beroep overgelegde verklaring van psychiater J.M.C. Van Dam van 13 februari 2018.
Verder heeft het onderzoek door de verzekeringsartsen volgens eiseres niet op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Ook had verweerder eiseres moeten horen, omdat geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Voorts is volgens eiseres sprake van strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat eiseres haar privé leven, door het ontbreken van financiële middelen, niet zo kan inrichten als zij wenselijk acht.
Tot slot stelt eiseres dat sprake is van strijd met het Europees Sociaal Handvest (ESH), doordat eiseres door het besluit niet wordt beschermd tegen armoede en sociale uitsluiting.
8. Verweerder stelt dat volgens vaste rechtspraak, nieuwe feiten of omstandigheden uiterlijk in bezwaar moeten worden aangevoerd. Daarvan is geen sprake: de informatie van psychiater van Dam is pas in beroep ingebracht. Maar los daarvan levert de brief van de psychiater geen nieuwe feiten of omstandigheden op. Verder mocht verweerder afzien van het horen van eiseres omdat, gelet op de informatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heel duidelijk was dat het bezwaar van eiseres ongegrond was.
Beoordeling door de rechtbank
9. Uit vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016; ECLI:NL:CRVB:2016:4872) volgt dat de bestuursrechter in een geval waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
10. Verder volgt uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2) dat nieuwe feiten of omstandigheden voorafgaand aan een beslissing op bezwaar naar voren moeten worden gebracht.
Geen nieuwe feiten of omstandigheden
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat de medische informatie die eiseres heeft meegestuurd met haar nieuwe aanvraag al bekend was en ook geen aanleiding geeft uit te gaan van een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 1 augustus 2003.
12. Eiseres heeft in beroep een verklaring overgelegd van psychiater Van Dam van 13 februari 2018. Deze verklaring is pas in beroep overgelegd, dat is te laat om te kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Maar los daarvan staan in deze verklaring geen nieuwe feiten of omstandigheden die niet bekend waren toen verweerder in 2009 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres vaststelde en die zouden kunnen leiden tot een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag.
Niet evident onredelijk
13. In de beroepsgronden ziet de rechtbank geen aanknopingspunt om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
EVRM en/of ESH
14. De rechtbank is verder van oordeel dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd, niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van schending van dit artikel.
Hetzelfde geldt voor het ESH, nog daargelaten dat dit Handvest geen rechtstreekse werking heeft.
Afzien van horen
15. Eiseres heeft in de bezwaarfase geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan verweerder in 2009 heeft aangenomen. Daarom is het bezwaar kennelijk, want duidelijk, ongegrond. Om die reden mocht verweerder afzien van het horen van eiseres. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder het kopje “Hoorzitting” ook nadrukkelijk opgemerkt dat hij heeft afgezien van horen omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat verweerder het woord “kennelijk” niet ook heeft vermeld onder het kopje “Beslissing op bezwaar” maakt niet dat verweerder eiseres had moeten horen op haar bezwaar.
Zorgvuldigheid en motivering
16. De rechtbank vindt dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft verricht en het besluit voldoende heeft gemotiveerd.
Conclusie
17. Verweerder heeft terecht het verzoek om herziening van het besluit van 24 augustus 2009 afgewezen. Het beroep is ongegrond.
18. Voor vergoeding van het griffierecht of veroordeling in de proceskosten bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.