4.3.2Beoordelingskader mensenhandel
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan”.
Het in artikel 273f, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Uit jurisprudentie (Vergelijk: Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554) volgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid van betrokkenen.
4.3.3Kwetsbare positie en feitelijk overwicht
De aangever wilde in Nederland werken om geld te verdienen. Om die reden heeft hij ermee ingestemd te komen werken in het restaurant van de verdachte en de medeverdachte. Zijn familie heeft de kosten van zijn reis naar Nederland opgebracht en de aangever wilde (een deel van) het geld dat hij verdiende naar zijn ouders in India sturen. Hij sprak of verstond geen Nederlands en evenmin beheerste hij een andere taal waarmee hij zich in Nederland kon redden. De aangever sprak alleen de taal Punjabi en was analfabeet.
De aangever was in de Basisregistratie personen ingeschreven op het adres van de verdachte en haar ex-man en beschikte niet over een eigen, vaste verblijfplaats in Nederland.
Voor het regelen van een verblijfsvergunning bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (
hierna: IND), de inschrijving bij de gemeente en het openen van een bankrekening bij de Rabobank, was de aangever volledig afhankelijk van de medewerking en hulp van de verdachte en haar medeverdachte. Daarnaast werden alle poststukken die voor de aangever bestemd waren, bijvoorbeeld post van de overheid en van de Rabobank, bezorgd op het woonadres van beide verdachten.
Het verblijfsrecht in Nederland van de aangever was afhankelijk van zijn werk in het restaurant van de verdachten. De aangever had het werk daarom nodig om in Nederland te kunnen blijven.
De aangever heeft meermaals naar zijn salaris gevraagd. Maandenlang werd er - in strijd met de waarheid - tegen hem gezegd dat zijn bankpas nog niet was bezorgd en dat dit in een drukke stad als Amsterdam wel enige maanden zou duren. Daarna werd hem verteld dat het in Nederland gebruikelijk is om pas na een jaar het salaris in één keer te betalen. De aangever kon niet nagaan of dit waar was. De bankpas en de
bankafschriften arriveerden op het woonadres van de verdachte en haar ex-man. De aangever verkeerde niet in de positie om hierover de beschikking te verkrijgen. Daarnaast kon de verdachte de rekening gebruiken via internetbankieren.
De rechtbank is van oordeel dat de aangever zich in een kwetsbare positie bevond en dat uit de bovengenoemde omstandigheden ook voortvloeit dat de verdachte en haar medeverdachte overwicht op de aangever hadden.
Verdachte en de medeverdachte moeten zich hiervan ook bewust zijn geweest.
Zij wisten dat de aangever uit India kwam, de Nederlandse taal niet beheerste en zich graag in Nederland wilde vestigen. Zij wisten dat de komst en de tewerkstelling van de aangever in Nederland een ingewikkeld proces was, gelet op het feit dat zij dit door een advocaat hebben laten regelen. Uit de gang van zaken bij de gemeente, de IND en de bank blijkt bovendien dat de verdachte zich, zonder hun hulp, niet kon redden in Nederland. Verder moet duidelijk zijn geweest dat de aangever zonder zijn werk in het restaurant van de beide verdachten, geen verblijfsrecht (meer) had in Nederland en hij er dus groot belang bij had om zijn baan in het restaurant te behouden. De aangever kon niet vrijelijk een andere baan in Nederland gaan zoeken. Dit laatste wordt ondersteund door de omstandigheid dat de aangever, ook al kreeg hij geen geld, toch voor de verdachte en haar ex-man bleef werken. Ten slotte wisten beide verdachten dat de aangever geen geld had. Zij beschikten immers over de bankpas en rekeningafschriften van de aangever.
4.3.9De rol van de verdachte en medeplegen
De raadsman heeft verder betoogd dat de medeverdachte (en ex-man) van de verdachte de baas was van het restaurant. Hij trok aan de touwtjes. De verdachte had geen rol in de uitbuiting van de aangever en heeft hier bovendien geen voordeel uit getrokken.
Voor zover de verdachte kasopnames en pinbetalingen heeft verricht, is dit op verzoek van haar ex-man gebeurd. De verdachte wist niet beter dan dat het geld nadien cash aan de aangever zou worden overhandigd.
Aangezien er evenmin van medeplegen sprake kan zijn, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar ex-man - hun rollen waren niet inwisselbaar en zonder de verdachte waren de ten laste gelegde gedragingen ook doorgegaan - kan aldus niet bewezen worden verklaard dat de verdachte zich aan mensenhandel schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte was mede-eigenaar van [naam restaurant] en daarmee mede-belanghebbende bij een rendabel bedrijf en zij was daarvan financieel afhankelijk door middel van haar privé onttrekkingen. Zij was samen met haar medeverdachte betrokken bij de komst van de aangever naar Nederland en zijn aanstelling als kok in hun restaurant. Zij is met de aangever en de medeverdachte naar de gemeente en de IND geweest, alsmede de Rabobank. Zij wist dat de aangever op haar woonadres stond ingeschreven en beschikte, als bewoonster van die woning, over alle post die voor de aangever op dat adres werd bezorgd. Daaronder was ook de bankpas voor de aangever en de daarbij behorende brief met de pincode en zij kon internetbankieren op de rekening van aangever.
De verdachte maakte het salaris van de aangever over op diens rekening en kort daarna stelselmatig nam zij of de medeverdachte een grote som geld van de rekening van de aangever op. Dit gebeurde voornamelijk bij geldautomaten in de buurt van hun woning of restaurant. Verdachte was er van op de hoogte dat ook haar medeverdachte geld opnam. Hij, medeverdachte, heeft de verdachte soms ook verzocht om geld van de rekening op te nemen. Daarnaast heeft de verdachte door middel van pinbetalingen goederen aangeschaft van de rekening van de aangever. Deze situatie heeft meer dan een jaar geduurd. Zelfs nadat het restaurant aan een ander werd verpacht, werd de bankrekening van de aangever nog gebruikt voor pinbetalingen en kasopnames, waaruit blijkt dat de aangever toen nog steeds niet over zijn eigen bankpas en geld kon beschikken. Toen de pachter het salaris van de aangever niet overmaakte, belde de medeverdachte de pachter op om te vragen waar het loon bleef.
De medeverdachte werkte iedere dag samen met de aangever. De verklaring van de aangever, dat hij hem meerdere keren heeft gevraagd naar zijn loon, acht de rechtbank aannemelijk. De medeverdachte was immers mede-eigenaar van [naam restaurant] en dus één van de werkgevers van de aangever. Het ligt voor de hand dat de aangever hem om zijn achterstallig salaris zou vragen.
De verdachte was, kortom, volledig op de hoogte en deed actief mee aan de uitbuiting van de aangever. Verder heeft zij hiervan financieel geprofiteerd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De stelling dat de verdachte onder druk zou zijn gezet door de medeverdachte, vindt geen ondersteuning in het dossier. De enkele omstandigheid dat de verdachte in 2014 - ver na de tenlastegelegde periode - aangifte tegen een aantal van haar familieleden heeft gedaan wegens bedreiging, waarbij ook de medeverdachte wordt genoemd, is daartoe niet toereikend.
Evenmin hecht de rechtbank geloof aan de stelling dat de verdachte niet beter wist dan dat het salaris cash aan de aangever zou worden gegeven door de medeverdachte. De wijze waarop met de aangever werd omgegaan, waarop door verdachte en haar medeverdachte over zijn bankrekening en salaris werd beschikt, de onwaarheden die de aangever over zijn bankpas en de uitbetaling van zijn salaris zijn verteld, alsmede zijn kwetsbare positie als buitenlandse werknemer die geen Nederlands spreekt, zijn hiervoor een contra-indicatie. Ook de omstandigheid dat zelfs nadat [naam restaurant] aan [naam] was verpacht - en die [naam] verantwoordelijk werd voor de salarisbetalingen - de rekening van de aangever nog op dezelfde wijze als voorheen werd leeggehaald door de verdachten weerspreekt ook de stelling dat de aangever cash zou worden gecompenseerd.
4.3.10Conclusie
De rechtbank komt op grond van de in
bijlage IIopgenomen wettige bewijsmiddelen tot het oordeel dat de verdachte in de periode van juni 2011 tot eind juli 2012 samen met haar ex-man (en medeverdachte) [aangever] door misleiding naar Nederland heeft laten komen en hem heeft uitgebuit door hem in Amsterdam, in restaurant [naam restaurant] , te laten werken zonder dat hij voor zijn werk salaris heeft ontvangen.
Zij hebben hem gratis voor zich laten werken en hem steeds in strijd met de waarheid voorgespiegeld dat hij zijn loon nog zou krijgen. Er is sprake geweest van een situatie die kenmerken draagt van moderne slavernij en die niet alleen naar Nederlandse maatstaven onaanvaardbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op [aangever] ’s integriteit en persoonlijke vrijheid.
Tevens hebben beide verdachten [aangever] bestolen door in voornoemde periode geld van zijn bankrekening op te nemen en goederen en diensten te betalen van zijn rekening.
Verder is er sprake van oplichting omdat de verdachte en haar medeverdachte zich hebben voorgedaan als bonafide werkgevers die [aangever] voor zijn arbeid zouden belonen, terwijl zij dit niet hebben gedaan maar hem wel in de waan hebben gebracht en gelaten dat dit zou gebeuren.
Ten slotte hebben beide verdachten het salaris van [aangever] overgedragen en omgezet in cash geld, stortingen op hun eigen bankrekening en er goederen en diensten van betaald, terwijl zij wisten dat dit geld uit een misdrijf afkomstig was.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
in de periode van 1 juni 2011 tot en met 23 juli 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
door misleiding heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting van die [aangever]
door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid waarvan zij wist dat die [aangever] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangever]
immers heeft zij, de verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
- die [aangever] 6 of 7 dagen in de week, zonder vakantie of vrije dagen, arbeid laten
verrichten (te weten kokswerkzaamheden in [naam restaurant] ,
[adres restaurant] te Amsterdam en
- nadat die [aangever] naar zijn (opgebouwde) salaris vroeg, die [aangever] gezegd dat het
in Nederland gebruikelijk is om een jaar op je salaris te wachten en/of dat het salaris pas na
een jaar werd gestort en/of uitbetaald en
- samen met die [aangever] een bankrekening geopend op het woonadres van de verdachte en
haar mededader, maar geen bankpas aan [aangever] verstrekt en de bij die bankrekening
behorende bankpas onder zich gehouden en
- met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [aangever] en toebehorend aan die
[aangever] (zonder diens toestemming en medeweten) geld opgenomen van de
bankrekening van die [aangever]
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 23 juli 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening met behulp van
een bankpas/bankrekening ten name van [aangever] (Rabobank IBANnummer
[rekeningnummer] ) heeft weggenomen geldbedragen,
door met voornoemde bankpas meermalen
- kasopnames te doen bij geldautomaten, waaronder op
31 augustus 2011 een geldbedrag van 1.000 euro en
5 oktober 2011 een geldbedrag van 1.200 euro en
7 februari 2012 een geldbedrag van 1.000 euro en
13 november 2012 een geldbedrag van 1.000 euro en
- een OV-chipkaart aan te schaffen/op te laden, en
- online (middels Ideal) aankopen te doen bij webwinkels en
- beltegoed aan te schaffen en
- pinbetalingen te verrichten, waaronder bij Lidl en Karwan Cosmetic en Van Haren en Hema
en
- parkeergeld te betalen in parkeerautomaten en
- brandstof te betalen bij benzinestations
waarbij de verdachte en haar mededader de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door de pincode van voornoemde bankpas te gebruiken, terwijl zij, de verdachte en haar mededader, door de rekeninghouder van de bankpas niet tot dit gebruik gerechtigd of gemachtigd was;
in de periode van 1 juni 2011 tot en met 23 juli 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse hoedanigheid [aangever] heeft bewogen tot het verrichten van arbeid, hebbende de verdachte en haar mededader toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide werkgevers die salaris betalen voor de door [aangever] verrichte arbeid waardoor [aangever] werd bewogen tot het verrichten van die arbeid;
in de periode van 1 juni 2011 tot en met 23 juli 2012, te Amsterdam, tezamen en in
vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, de verdachte, tezamen en in vereniging met een ander in genoemde periode bij wijze van gewoonte, geldbedragen overgedragen en omgezet terwijl zij wist dat bovenomschreven
geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.