ECLI:NL:RBAMS:2018:1795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
13/679019-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkeersschuld na aanrijding tussen fietser en bromfietser, beoordeling van verkeersgedrag en schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval. Het ongeval vond plaats op 21 december 2015 op de kruising van de Holterbergweg met de Hoogoorddreef in Amsterdam, waarbij een fietser en een bromfietser betrokken waren. De verdachte, als bestuurder van de fiets, werd verweten dat hij zich onvoorzichtig had gedragen door plotseling naar links af te slaan zonder voorrang te geven aan de inhalende bromfietser, die als gevolg van de aanrijding zwaar letsel opliep en op 4 januari 2016 overleed.

De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 13 maart 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat het enkele niet waarnemen van de bromfietser als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, maar dat dit onvoldoende was om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig had gehandeld, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door het niet verlenen van voorrang aan de bromfietser. De rechtbank legde een taakstraf op van 50 uren en kende schadevergoeding toe aan de nabestaande van het slachtoffer, waarbij de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de ernst van de gevolgen van het ongeval niet automatisch leidt tot schuld in de zin van de Wegenverkeerswet, en dat de omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beoordeling van de schuldvraag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/679019-16
Datum uitspraak: 27 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [brp-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C. Grijsen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - ten laste gelegd dat,
primair
hij op of omstreeks 21 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeers-deelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmee rijdende over het brom-/fietspad van de Holterbergweg zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeers-ongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht dat zij aan de gevolgen daarvan op 4 januari 2016 is overleden,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het brom-/fietspad van de Holterbergweg, komende uit de richting van het AMC en gaande in de richting van de Burgemeester Stramanweg,
verdachte is, nadat hij de kruising van de Holterbergweg met de Hoogoorddreef was overgestoken, (plotseling) naar links af gaan slaan (teneinde het voetpad op te rijden) en heeft daarbij geen voorrang gegeven aan een inhalende bromfietser - zijnde voornoemde [slachtoffer] -, althans zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist dat een/die bromfietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] - die eveneens het brom-/fietspad van de Holterbergweg bereed, komende uit de richting van het AMC en gaande in de richting van de Burgemeester Stramanweg - doende was hem, verdachte, in te halen, in elk geval hem, verdachte, (daartoe) zeer dicht was genaderd,
[slachtoffer] is vervolgens tegen verdachte aangereden en/of aangebotst, waardoor [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht dat zij aan de gevolgen daarvan op 4 januari 2016 is overleden.
subsidiair
hij op of omstreeks 21 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeers-deelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmee rijdende over het brom-/fietspad van de Holterbergweg zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het brom-/fietspad van de Holterbergweg, komende uit de richting van het AMC en gaande in de richting van de Burgemeester Stramanweg,
verdachte is, nadat hij de kruising van de Holterbergweg met de Hoogoorddreef was overgestoken, (plotseling) naar links af gaan slaan (teneinde het voetpad op te rijden) en heeft daarbij geen voorrang gegeven aan een inhalende bromfietser, zijnde [slachtoffer] , althans zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist dat een/die bromfietser, zijnde [slachtoffer] - die eveneens het brom-/fietspad van de Holterbergweg bereed, komende uit de richting van het AMC en gaande in de richting van de Burgemeester Stramanweg - doende was hem, verdachte, in te halen, in elk geval hem, verdachte, (daartoe) zeer dicht was genaderd,
[slachtoffer] is vervolgens tegen verdachte aangereden en/of aangebotst.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Uit het dossier en uit wat ter zitting is besproken leidt de rechtbank het volgende af.
Op 21 december 2015 omstreeks 9.30 uur heeft op de kruising van de Holterbergweg met de Hoogoorddreef te Amsterdam een ongeval plaatsgevonden, waarbij een fietser en een bromfietser waren betrokken. Verdachte was de bestuurder van de fiets. [slachtoffer] was de bestuurster van de bromfiets. Zij reden allebei op het brom-/fietspad naast de rijbaan van de Holterbergweg, kwamen uit de richting van het AMC en reden in de richting van het centrum, de Burgemeester Stramanweg.
Verdachte wordt verweten dat hij dit ongeval heeft veroorzaakt, omdat hij, nadat hij voornoemde kruising in zijn geheel was overgestoken, plotseling een bocht naar links heeft gemaakt richting het voetpad, terwijl hij op dat moment door de bromfietser werd ingehaald.
Door geen voorrang te verlenen aan de inhalende bromfietser is een aanrijding ontstaan tussen de door verdachte bestuurde fiets en de bromfietser. Als gevolg van dit ongeval heeft de bromfietser, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Op 4 januari 2016 is het zij tengevolge van de complicaties verband houdende met dit ongeval overleden.
Verdachte heeft op 21 december 2015 bij de politie verklaard dat hij op het fietspad van de Holterbergweg reed en dat hij na passeren van de kruising met de Hoogoorddreef meteen linksaf sloeg richting het trottoir. Hij zag en voelde dat hij direct werd aangereden door een brom/snorfietser, die hem op dat moment wilde inhalen. Hij heeft deze brom/snorfietser niet gezien. Pas nadat is gebleken dat het slachtoffer zwaardere verwondingen had dan in eerste instantie werd aangenomen, is hiervan op 25 januari 2016 een proces-verbaal opgemaakt.
Ter terechtzitting van 13 maart 2018 heeft de verdachte zijn verklaring van 21 december 2015 bevestigd en gedetailleerd met de navolgende feiten en omstandigheden aangevuld.
Verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. Hij reed elke dag over voornoemd fietspad en kruising via de stoep op de Hoogoorddreef naar zijn werk. Op de bewuste dag stond verdachte met drie andere fietsers voor de kruising van de Holterbergweg met de Hoogoorddreef te wachten voor het rode verkeerslicht. Toen het licht op groen sprong liet hij de andere fietsers voor gaan en fietste hij langzaam de kruising over. Op de kruising heeft verdachte achterom gekeken en zag hij niemand aan komen rijden, de weg achter hem was vrij. Voorbij de kruising zag verdachte dat er ook geen tegemoet komend verkeer aan kwam rijden en heeft hij zijn gestrekte hand naar links uitgestoken. Verdachte was op dat moment op zijn gedeelte van het fietspad naar links voorgesorteerd, wilde vervolgens de bocht naar links nemen om de stoep van de Hoogoorddreef op te rijden en werd toen aangereden. Hij heeft de bromfietser niet gezien en gehoord.
Aan de orde is de vraag of verdachte zich heeft schuldig heeft gemaakt aan, zoals primair is ten laste gelegd, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hierdoor dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte is aan te merken als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam.
Subsidiair is aan de orde de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat bewezen kan worden dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarlijk verkeersgedrag door op een fietspad, op een plaats waar dat niet was toegestaan, linksaf te slaan om een stoep op te fietsen. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan een bromfietser die hem op dat moment wilde inhalen. Hij had anders kunnen handelen als hij beter had opgelet. Het slachtoffer hoefde niet te verwachten dat de voor haar rijdende fietser opeens links af zou slaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd, onder verwijzing naar haar pleitnotities, dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste dient te worden vrijgesproken. Daartoe stelt zij het volgende.
Verdachte heeft, zoals hij vandaag ter zitting heeft verklaard, zorgvuldig gehandeld voordat hij op de bewuste plaats op het fietspad links ging afslaan om het voetpad op te rijden. Hij heeft de bromfiets niet gezien. Het slachtoffer is bij afslaan van achteren tegen de fiets van verdachte aangereden, net op het moment dat zij de verdachte wilde inhalen.
Onder verwijzing naar een aantal uitspraken van de Hoge Raad, zoals opgenomen in de pleitnotities, komt de raadsvrouw tot de conclusie dat één enkele verkeersfout onder de gegeven omstandigheden geen schuld oplevert in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De gedragingen van verdachte zijn niet als aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig en/of onachtzaam te kwalificeren, zodat vrijspraak dient te volgen van het primair ten laste gelegde.
Het oversteken van de kruising, links het trottoir op gaan afslaan en daarbij geen voorrang verlenen aan een inhalende bromfietser levert ook niet het veroorzaken van gevaar op de weg, zoals subsidiair is ten laste gelegd, zodat ook hiervan vrijspraak moet volgen.
De raadsvrouw heeft subsidiair een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld (AVAS). Verdachte heeft alles gedaan wat van een correct handelend verkeersdeelnemer mag worden verwacht, zodat hem geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat betekent dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 21 december 2015 heeft op de kruising van de Holterbergweg met de Hoogoorddreef te Amsterdam een ongeval plaatsgevonden, waarbij een fietser en een bromfietser waren betrokken. Verdachte was de bestuurder van de fiets. [slachtoffer] was de bestuurster van de bromfiets. Zij reden allebei op het brom-/fietspad naast de rijbaan van de Holterbergweg, kwamen uit de richting van het AMC en reden in de richting van de Burgemeester Stramanweg. Nadat verdachte voornoemde kruising in zijn geheel was overgestoken, is hij naar links afgeslagen richting het voetpad, terwijl hij op dat moment door de bromfietser werd ingehaald. Door geen voorrang te verlenen aan de inhalende bromfietser is een aanrijding ontstaan tussen de door verdachte bestuurde fiets en de bromfietser [2] [3] .
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 [4] .
Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien - hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarom moet hebben kunnen afstemmen - niet kan volgen dat hij zich 'aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen' als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 [5] .
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak zowel primair als subsidiair is ten laste gelegd dat sprake is van een strafrechtelijk verwijtbare verkeersgedraging.
Verdachte heeft pas op de zitting verklaard dat hij, kort samengevat, conform de geldende verkeersregels de kruising van de Holterbergweg en de Hoogoorddreef is overgefietst en dat hij na het oversteken van deze kruising zijn hand naar links heeft uitgestoken om daarbij aan te geven dat hij naar links wilde afslaan. De rechtbank overweegt dat zelfs als het zo is gegaan zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, verdachte bij deze afwijkende verkeersmanoeuvre een aanrijding met de bromfietser niet heeft weten te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele niet waarnemen van een inhalende bromfietser op het moment dat verdachte een verkeersovertreding beging door het voetpad op te willen fietsen weliswaar als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer en haar nabestaanden groot zijn. Deze verkeersfout acht de rechtbank onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt is niet gebleken en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding.
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen komt de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, tot de conclusie dat er ook geen sprake is van afwezigheid van alle schuld bij verdachte. Slechts in uitzonderlijke situaties, waarbij sprake is van omstandigheden waarmee de verdachte geen rekening hoefde te houden, kan het niet waarnemen van een andere verkeersdeelnemer leiden tot het aannemen van het ontbreken van alle schuld. In deze zaak staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan een inhalende bromfietser op het moment dat hij een verkeersovertreding beging door het voetpad op te willen fietsen en dat verdachte zich daarmee concreet gevaarscheppend heeft gedragen. Hij heeft zich niet voldoende ervan vergewist dat een bromfietser, komend vanuit dezelfde richting als verdachte, bezig was verdachte in te halen. Niet gebleken is van omstandigheden waardoor voor verdachte redelijkerwijze geen mogelijkheid heeft opengestaan om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden. Het AVAS-verweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
op 21 december 2015 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmee rijdende over het brom-/fietspad van de Holterbergweg zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het brom-/fietspad van de Holterbergweg, komende uit de richting van het AMC en gaande in de richting van de Burgemeester Stramanweg,
verdachte is, nadat hij de kruising van de Holterbergweg met de Hoogoorddreef was overgestoken, naar links af gaan slaan teneinde het voetpad op te rijden en heeft daarbij geen voorrang gegeven aan een inhalende bromfietser, zijnde [slachtoffer] ,
[slachtoffer] is vervolgens tegen verdachte aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een (ongeschreven) rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en de maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte feit dient te worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft als strafmaatverweer naar voren gebracht dat verdachte een first offender is. Het ongeval heeft meer dan twee jaar geleden plaatsgevonden, zodat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop. Daarnaast heeft verdachte zijn medewerking verleend aan het mediation traject. Hij zal dit ongeval nooit meer vergeten. Het heeft enorm veel impact op hem gehad. De raadsvrouw heeft bepleit een lagere taakstraf op te leggen dan gevorderd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Het slachtoffer, [slachtoffer] , is als gevolg van het ongeval zwaar gewond geraakt en ten gevolge van complicaties hiervan op 4 januari 2016, op 17 jarige leeftijd overleden.
De nabestaanden van het slachtoffer hebben hier enorm veel verdriet van en dat is op een invoelbare wijze door de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting onder woorden gebracht.
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 verbiedt gevaarlijk gedrag in het verkeer en de op te leggen straf dient dan ook met name gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 12 februari 2018 niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft ter zitting, maar ook daarvoor tijdens een mediationtraject laten blijken zich zeer bewust te zijn van de grote gevolgen van het verkeersongeval en dat zijn verkeersgedrag hierdoor is beïnvloed.
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is een lagere straf op zijn plaats dan door de officier van justitie gevorderd. Alles overwegende acht de rechtbank na te noemen taakstraf passend en geboden.
7.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [benadeelde partij] , de nabestaande van [slachtoffer] , heeft zich in het strafproces gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Zij is bijgestaan door raadsvrouw mr. W. Monster, advocaat te Amsterdam.
Deze vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
1. Begrafeniskosten € 8.826,45
2. Kleding begrafenis - 183,84
3. Eten ziekenhuis - 14,57
4. Gedenkteken begraafplaats - 6.440,50
De benadeelde partij heeft verzocht om bij toewijzing van de vordering het schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op leggen.
7.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd, onder verwijzing naar haar pleitnotities, dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Primair omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit dan wel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair vanwege de omstandigheid dat door Achmea een ongevallenverzekering van € 15.000,- is uitgekeerd. Nu de materiële schadeposten grotendeels binnen het bedrag blijven dat na het overlijden van [slachtoffer] door de verzekering is uitgekeerd, is er geen daadwerkelijke schade geleden en moet de vordering tot dat bedrag worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de kosten factuur grafrecht ten aanzien van een bedrag van € 1.000,- zien op drie overledenen en in zoverre dienen te worden gematigd. Voor wat betreft een deel van de posten kleding en eten ontbreekt een rechtstreeks verband met het ten laste gelegde feit. Ook de kosten van de grafsteen zijn bestemd voor twee personen en dienen daarom te worden gematigd.
7.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is ten eerste grotendeels betwist omdat door Achmea een ongevallenverzekering van € 15.000,- is uitgekeerd. De verdediging stelt dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de vordering, nu alleen de daadwerkelijk geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft in dit verband aangevoerd dat het door Achmea uitgekeerde bedrag een ongevallenverzekering betreft en niet een schadeverzekering. Een schadeverzekering dient voor de bescherming van het vermogen. Een ongevallenverzekering is een sommenverzekering, zijnde een verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Het vergoede bedrag dient dan ook niet in mindering op de vordering dient te worden gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij, de moeder en tevens nabestaande van [slachtoffer] , het recht heeft om in het strafproces schadevergoeding van specifieke kosten - zoals gevorderd - vergoed te krijgen. De rechtbank ziet anders dan de verdediging geen aanleiding om deze kosten te verrekenen met het uitgekeerde bedrag van de ongevallenverzekering.
De vordering is ten tweede betwist voor wat betreft de posten 1 en 4, te weten:
  • een deel van de begrafeniskosten, te weten € 1.000,-, ziet blijkens de factuur grafrecht van 18 januari 2016 op kosten grafrecht van drie overledenen;
  • de kosten van het gedenkteken (grafsteen) zijn voor twee personen.
Nu dit niet is weersproken door de raadsvrouw van de benadeelde partij zal de rechtbank deze schadeposten matigen en in mindering brengen op de vordering.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding voor wat betreft posten 1 t/m 3 als volgt toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 11 januari 2016:
1. Begrafeniskosten (€ 8.826,45 minus € 666,66) € 8.159,79
2. Kleding begrafenis - 183,84
3. Eten ziekenhuis
- 14,57
Totaal € 8.358,20
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding voor wat betreft post 4 als volgt toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 september 2017.
4. Gedenkteken begraafplaats (€ 6.440,50 minus € 3.220,25) € 3.220,25
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd, wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 50 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van [benadeelde partij] , de nabestaande van [slachtoffer] , domicilie kiezende op het adres van haar advocaat, mr. W. Monster, Klimopweg 2, 1032 HZ Amsterdam, toe tot de volgende bedragen:
  • € 8.358,20, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 januari 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • € 3.220,25, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , de nabestaande van [slachtoffer] , domicilie kiezende op het adres van haar advocaat, mr. W. Monster, Klimopweg 2, 1032 HZ Amsterdam de volgende bedragen aan de Staat te betalen:
  • € 8.358,20, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 januari 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • € 3.220,25, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 92 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf van 14 maart 2016 (p. 1-9) en Proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse van 3 maart 2016 (p. 10-19).
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 maart 2018.
4.HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822
5.HR 28 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800