ECLI:NL:RBAMS:2018:1780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
AWB 16/6857
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met alcoholslotprogramma en ongeldigverklaring rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Amsterdam, en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) als verweerder. De eiser had een verzoek om schadevergoeding ingediend, nadat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en hem een alcoholslotprogramma (ASP) was opgelegd. Dit volgde op een besluit van 16 oktober 2012, waarbij het rijbewijs ongeldig werd verklaard. Eiser had tegen dit besluit rechtsmiddelen aangewend, en in een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 mei 2015 was het hoger beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser verzocht om schadevergoeding van € 13.521,- voor de onrechtmatige inname van zijn rijbewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om schadevergoeding door verweerder was afgewezen, en dat dit besluit in stand was gebleven bij een bestreden besluit van 18 april 2017. Tijdens de zitting op 11 januari 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en is tot de conclusie gekomen dat het besluit van 16 oktober 2012 onrechtmatig was, omdat het door de Afdeling was vernietigd.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er causaal verband bestond tussen de door eiser gestelde schade en het onrechtmatige besluit. Eiser stelde dat hij zijn baan had verloren door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat het verlies van zijn rijbewijs de reden was voor het beëindigen van zijn dienstverband. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade, en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2018 in de zaak tussen

[de eiser] , wonende te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.J. Nierop),
en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 18 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 16 oktober 2012 is het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard en is hem een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit rechtsmiddelen aangewend.
1.2
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 mei 2015 is eisers hoger beroep gegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:622) waarin is geoordeeld dat artikel 17 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid onverbindend is.
1.3
Eiser heeft verweerder verzocht zijn schade te vergoeden van € 13.521,- die hij heeft geleden door de onrechtmatige inname van zijn rijbewijs.
1.4
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.1
De rechtbank overweegt als volgt.
2.2
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns) in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat de verzoekschriftprocedure ingevolge de artikelen 8:88 tot en met 8:95 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op schade veroorzaakt door schadeveroorzakend handelen van voor 1 juli 2013. Gelet hierop en de datum van het herroepen besluit heeft verweerder terecht het oude recht toegepast, waaruit volgt dat een zelfstandig schadebesluit wordt genomen waartegen bezwaar openstaat.
2.3
De rechtbank is, met partijen, van oordeel dat het besluit van 16 oktober 2012 onrechtmatig is, omdat het besluit op bezwaar, waarbij dat besluit in stand is gebleven, door de Afdeling is vernietigd en omdat verweerder vervolgens het besluit van 16 oktober 2012 heeft herroepen op de grond dat artikel 17 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid overbindend is verklaard. Voorts staat hiermee vast dat het nemen van het onrechtmatige besluit aan verweerder kan worden toegerekend.
2.4
Vervolgens dient beoordeeld te worden of causaal verband bestaat tussen de door eiser gestelde schade en voornoemd onrechtmatige besluit. Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 volgt dat het opleggen van een ASP in twee gevallen onevenredige gevolgen kan hebben, namelijk als het opleggen van een ASP leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs voor vijf jaar, omdat het ASP bijvoorbeeld vanwege de hoge kosten feitelijk onbereikbaar is en als de betrokkene door deelname aan het ASP zijn baan verliest of dreigt te verliezen, omdat hij afhankelijk is van een rijbewijs zonder beperking. Eiser heeft betoogd dat dit laatste het geval is geweest. Volgens eiser is hij door het onrechtmatige besluit van verweerder zijn baan kwijt geraakt. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een aantal verklaringen overgelegd.
2.5
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens het proces-verbaal van 2 oktober 2012 heeft eiser verklaard dat hij schoonmaakwerkzaamheden door het hele land verricht. Blijkens een beëindigingsovereenkomst met [uitzendbureau] van 15 september 2013 is eisers dienstverband per 1 oktober 2013 beëindigd. De rechtbank stelt vast dat in die overeenkomst niet staat vermeld dat de beëindiging is veroorzaakt door de omstandigheid dat eiser zijn rijbewijs kwijt was geraakt. In de brieven van 28 januari 2014, 29 januari 2014 en 20 november 2016, ondertekend door [de persoon] van [uitzendbureau] , is vervolgens vermeld dat het verlies van eisers rijbewijs de reden is geweest voor de beëindiging van zijn dienstverband.
2.6
Met verweerder overweegt de rechtbank dat voornoemde brieven van 2014 en 2016 geruime tijd na de beëindigingsovereenkomst zijn opgemaakt. De rechtbank hecht daaraan dan ook niet de waarde die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Daarnaast staat in de overgelegde arbeidsovereenkomst dat eiser schoonmaakwerkzaamheden verrichtte. Dat vindt ook steun in de verklaring van eiser bij het politiegehoor in 2012. Eisers betoog ter zitting dat hij voor die schoonmaakwerkzaamheden zijn rijbewijs nodig had, blijkt niet uit die verklaring. Dat eiser deze schoonwerkzaamheden niet kan verrichten door het ASP heeft hij daarom niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat oplegging van het ASP onevenredige gevolgen voor eiser heeft gehad. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen causaal verband bestaat tussen het eerder genoemde onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Verweerder heeft daarom het verzoek om schadevergoeding op goede gronden afgewezen. De door eiser betoogde omvang van de schade behoeft derhalve geen verdere bespreking.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.