ECLI:NL:RBAMS:2018:1687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
C/13/625094 / HA ZA 17-260
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op handelsnaam door advocatenkantoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee advocatenkantoren over inbreuk op de handelsnaam. De eiser, een coöperatie van advocaten, vorderde dat de gedaagde maatschap haar handelsnaam zou staken, omdat deze inbreuk zou maken op de handelsnaam van de eiser. De eiser voert sinds oktober 2012 een advocatenpraktijk en heeft een merk geregistreerd, terwijl de gedaagde sinds 2016 actief is in een andere regio. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verwarringsgevaar bestaat tussen de handelsnamen van beide partijen, ondanks de geografische afstand van ongeveer 200 kilometer. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde inbreuk maakt op de handelsnaam van de eiser en heeft de gedaagde bevolen om het gebruik van haar handelsnaam binnen drie maanden na betekening van het vonnis te staken. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan deze verplichting voldoet. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/625094 / HA ZA 17-260
Vonnis van 21 maart 2018
in de zaak van
de coöperatie
[eiser],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.F. Blokhuis te Amsterdam,
tegen
de maatschap
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. van den Boomen te Roermond.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juni 2017 waarbij de Rechtbank Amsterdam zich bevoegd heeft verklaard,
  • het tussenvonnis van 2 augustus 2017 waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 november 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] voert sinds oktober 2012 een advocatenpraktijk met vestigingen in [plaats] en [plaats] . De vijf aan het kantoor verbonden advocaten zijn gespecialiseerd in het personen-, familie- en erfrecht. Binnen deze rechtsgebieden voeren zij een proces-, advies- en mediationpraktijk . [eiser] is houdster van het Beneluxmerk [merk] , de domeinnaam [domeinnaam] , de Facebookpagina [Facebookpagina] , het twitteraccount [Twitteraccount] , de Google+ pagina [Google pagina] en de bedrijfspagina [LinkedIn] op LinkedIn.
2.2.
[eiser] heeft de volgende tekst, voor zover van belang, op haar website staan:
“(…) Onze strategische keuze voor vestigingen in [plaats] en [plaats] maakt het mogelijk om cliënten, op het gebied van het personen- familie en erfrecht, in heel Nederland te bedienen. [eiser] richt zich op particulieren, ondernemers, zelfstandige beroepsuitoefenaars en expats. (…)”
2.3.
[gedaagde] is een maatschap van drie advocaten door wie sinds 1 januari 2016 een advocatenpraktijk wordt uitgeoefend in [plaats] . [gedaagde] richt zich voornamelijk op rechtsbijstand aan het MKB, waarbij de nadruk ligt op ondernemingsrecht, arbeidsrecht en huurrecht. Ook staat zij cliënten bij op het gebied van personen- familie- en erfrecht. [gedaagde] maakt gebruik van de domeinnaam [domeinnaam 1] . Voorts is zij actief op twitter onder de naam [Twitteraccount 1] , beschikt zij over een Facebookpagina onder de handelsnaam [Facebookpagina 1] , een LinkedIn pagina en een Google+ pagina.
2.4.
De beide ondernemingen liggen via de weg ongeveer 200 kilometer uit elkaar.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] op 30 september 2016 gesommeerd haar handelsnaam te staken vanaf 1 januari 2017. [gedaagde] heeft afwijzend op dit verzoek gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] door het voeren van de handelsnaam [gedaagde] , dan wel ieder ander teken waarvan de naam [gedaagde] onderdeel uitmaakt, inbreuk maakt op de handelsnaam van [eiser] op de voet van artikel 5 en 5a Handelsnaamwet (Hnw);
voor recht te verklaren dat [gedaagde] door het voeren van het teken [gedaagde] dan wel ieder ander teken waarvan de naam [gedaagde] onderdeel uitmaakt, inbreuk maakt op het merk van [eiser] op de voet van artikel 2.20 lid 1 sub b Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE);
te bevelen dat [gedaagde] ieder gebruik van haar handelsnaam en de domeinnaam www. [domeinnaam 1] , alsmede ieder gebruik van een handelsnaam en/of domeinnaam die identiek is aan of slechts in geringe mate afwijkt van de handelsnaam en het merk [eiser] , binnen vier weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis dient te staken en gestaakt dient te houden;
te bevelen dat [gedaagde] bij het niet of niet volledig nakomen van het voornoemde bevel, aan [eiser] een direct opeisbare dwangsom verschuldigd is van € 5.000,00 voor iedere dag dat gedaagde dat bevel niet tijdig of niet volledig nakomt, met een maximum van € 250.000,00;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, met inbegrip van de nakosten;
voorwaardelijk, namelijk indien gedaagde bij antwoord of in en nadere proceshandeling, kostenvergoeding vordert op de voet van artikel 1019h Rv, [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure op grond van artikel 1019Rv.
3.2.
[eiser] stelt dat door [gedaagde] inbreuk wordt gemaakt op haar handelsnaamrecht doordat sprake is van verwarringsgevaar tussen de oudere handelsnaam van [eiser] en de handelsnaam van [gedaagde] . Eveneens stelt [eiser] dat door [gedaagde] inbreuk wordt gemaakt op haar merkrecht.
3.3.
Ter comparitie van partijen heeft [eiser] haar vordering in die zin gewijzigd, dat de grondslag voor zover die gebaseerd is op bescherming van haar merkrecht, als subsidiair ingesteld moet worden beschouwd.
3.4.
[gedaagde] heeft de vorderingen gemotiveerd betwist. Haar verweer kom er in de kern op neer dat de ondernemingen, zowel wat hun aard als wat hun geografisch werkgebied betreft, elkaar slechts in zeer geringe mate overlappen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de onderhavige zaak dient primair te worden beoordeeld of het gebruik van de naam [gedaagde] in strijd is met de handelsnaamwetgeving.
4.2.
Voorop wordt gesteld dat een handelsnaam, gelet op artikel 1 Hnw, de naam is waaronder men feitelijk handelt, de naam die naar buiten toe wordt gebruikt als aanduiding van de onderneming. Op grond van artikel 5 Hnw is het verboden een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is
4.3.
Zowel [eiser] Advocaten als [gedaagde] wordt gebruikt voor het drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 1 Hnw. Niet in geschil is dat [eiser] met haar handelsnaam langer aan het handelsverkeer deelneemt dan [gedaagde] en dat [eiser] haar (bekende) handelsnaam rechtmatig voert. [eiser] kan derhalve op grond van artikel 5 Hnw met succes optreden tegen het gebruik door [gedaagde] van haar handelsnaam mits daarbij sprake is van een situatie als bedoeld in dat artikel.
4.4.
Als uitgangspunt dient dat [eiser] en [gedaagde] in ieder geval auditief geheel overeenstemmen en ook visueel zeer sterk op elkaar lijken. Die overeenstemming behoeft nauwelijks nadere toelichting en het gebruik van de Q in plaats van de K levert in ieder geval een te gering verschil op om dit oordeel in beslissende mate te ondergraven. Een en ander klemt te meer nu bij beide aanduidingen het achtervoegsel ‘Advocaten’ wordt gebruikt. Voorts wordt als uitgangspunt genomen dat – anders dan [gedaagde] aanvoert - de aanduiding [eiser] in redelijkheid in het geheel niet kan worden gekenschetst als zijnde beschrijvend voor de werkzaamheden betrekking hebbende op het als advocaat verlenen van juridische bijstand. Het in dit kader door [gedaagde] gedane beroep op de zogenoemde
Freihaltebedürfnisgaat daarom niet op.
4.5.
Anders dan [gedaagde] meent is er naar het oordeel van de rechtbank voorts wel degelijk sprake van verwarringsgevaar. Dit volgt reeds in voldoende mate uit de omstandigheid dat beide partijen een advocatenkantoor drijven. Hun te onderscheiden praktijken zijn weliswaar niet identiek ( [eiser] is gespecialiseerd in het personen-, familie en erfrecht en richt zich op particulieren, ondernemers, zelfstandige beroepsbeoefenaren en expats; [gedaagde] heeft thans voor 1/5de deel familie- en erfrecht zaken en is daarnaast werkzaam in een aantal andere rechtsgebieden), maar de niet geheel overlappende rechtsgebieden doen niet af aan dat verwarringsgevaar, nu de kern bij beide immers het in de hoedanigheid van advocaat verlenen van juridische bijstand betreft en er bovendien wel tenminste enige daadwerkelijke overlap van praktijkuitoefening is.
4.6.
De geografische afstand tussen de kantoren, over de weg zijn de kantoren ongeveer 200 kilometer van elkaar gelegen, doet evenmin afbreuk aan genoemd verwarringsgevaar bij de potentiële klantenkring. Ter toelichting daarvan dient het volgende.
4.7.
[eiser] stelt zich uitdrukkelijk te richten op rechtszoekenden uit het gehele land en zich niet slechts te richten op cliënten uit de regio’s [plaats] en [plaats] . Ter onderbouwing van haar stelling verwijst zij naar de onder 2.2 geciteerde tekst die sinds de oprichting van het kantoor op haar website staat. [eiser] stelt ook daadwerkelijk cliënten uit het gehele land te bedienen. Zij maakt hierbij veel gebruik van Skype waardoor een grotere reisafstand geen belemmering vormt. [gedaagde] voert aan dat zij zich uitsluitend richt op cliënten in Limburg en Brabant. Zij stelt daarbij ook expliciet dat zij niet de intentie heeft om haar werkgebied uit te breiden tot andere delen van Nederland. Dat [gedaagde] zich beperkt tot een bepaalde regio maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat zij niet in het vaarwater van [eiser] verkeert. Vast staat dat beide ondernemingen actief zijn op het internet door middel van het gebruik van onder meer een website, twitter en facebook, waardoor ze landelijk vindbaar zijn voor potentiele cliënten. In de huidige tijdgeest zoekt het publiek ook doorgaans via internet naar bepaalde dienstverlening en vindt contact, door gebruikmaking van moderne communicatiemiddelen, niet alleen plaats door middel van een fysieke afspraak, maar ook langs elektronische weg.
4.8.
Gelet op het voorgaande is voldoende vast komen te staan dat bij het publiek verwarringsgevaar te duchten is. Dientengevolge is de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] door het voeren van de handelsnaam [gedaagde] , dan wel ieder ander teken waarvan de naam [gedaagde] onderdeel uitmaakt, inbreuk maakt op de handelsnaam van [eiser] toewijswaar. Voorts zal [gedaagde] worden bevolen het gebruik van haar handelsnaam te staken.
4.9.
[eiser] vordert dat [gedaagde] haar handelsnaam binnen vier weken na betekening van dit vonnis staakt. [gedaagde] voert daartegen aan dat een termijn van vier weken volstrekt onvoldoende is om aan een mogelijke veroordeling te voldoen. Vanwege de door [gedaagde] aangevoerde handelingen die verricht dienen te worden alvorens volledig aan het vonnis kan worden voldaan, acht de rechtbank een termijn van drie maanden redelijk.
4.10.
De subsidiair, op het merkenrecht gebaseerde grondslag behoeft bij deze uitslag geen nadere behandeling.
4.11.
[gedaagde] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.607,21
4.12.
[gedaagde] heeft verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Een afweging van de belangen van partijen valt op dit punt echter in het nadeel van [gedaagde] uit. De consequenties van gedwongen naamsverandering zullen niet gering zijn (overigens zal de gegeven termijn van drie maanden dit naar verwachting ten minste enigszins verzachten), maar dat had [gedaagde] bij de keuze van deze handelsnaam moeten incalculeren. Zij was immers op de hoogte van het bestaan van [eiser] en de door haar gehanteerde handelsnaam.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] door het voeren van haar handelsnaam [gedaagde] , dan wel ieder ander teken waarvan de naam [gedaagde] onderdeel uitmaakt, inbreuk maakt op de handelsnaam van [eiser] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] ieder gebruik van de handelsnaam [gedaagde] , alsmede ieder gebruik van een handelsnaam die identiek is aan of slechts in geringe mate afwijkt van de handelsnaam, binnen drie maanden na betekening van dit vonnis dient te staken en gestaakt dient te houden;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, met een maximum van € 250.000,00 aan in totaal verbeurde dwangsommen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.607,21;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart de veroordelingen onder 5.3., 5.4. en 5.5. uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijs het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. J. Thomas, rechter, bijgestaan door mr. M.W.J. Kerren, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.type: MK