ECLI:NL:RBAMS:2018:1600

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
AMS 17/84
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep in parkeerbelastingzaken door gebrek aan bevoegdheid eiser

Op 23 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk omdat de beroepen zijn ingesteld door [eiser], terwijl de naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan de kentekenhouder [bedrijf]. De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij bevoegd was om in beroep te gaan, maar hierop is geen reactie ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de wet en rechtspraak is bepaald wie gerechtigd zijn om in parkeerbelastingzaken beroep in te stellen. De rechtbank heeft op basis van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen of [eiser] tot de kring van beroepsgerechtigden behoort. De rechtbank heeft de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/84, AMS 17/86, AMS 17/87, AMS 17/88, AMS 17/90, AMS 17/91, AMS 17/93, AMS 17/96, AMS 17/99, AMS 17/101, AMS 17/103, AMS 17/104,
AMS 17/106, AMS 17/107, AMS 17/110 en AMS 17/112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2018 in de zaken tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. J.M.C. Niederer, hierna: Niederer),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. R. Stam).

Procesverloop

Op 25 en 26 augustus 2016 en 7, 8, 9, 10, 15 en 21 september 2016 heeft de heffingsambtenaar aan [bedrijf] in totaal zestien naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
Niederer heeft namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. In de zestien uitspraken op bezwaar (de bestreden uitspraken) van 26 november 2016 heeft de heffingsambtenaar de bezwaarschriften van [eiser] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van bezwaar.
Niederer heeft namens [eiser] beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraken. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op de zitting van 8 juni 2017, gelijktijdig met de zaak AMS 17/111. [eiser] en Niederer zijn, zonder bericht van verhindering, niet op de zitting verschenen. De heffingsambtenaar is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [naam] . De griffier heeft [eiser] tijdig onder vermelding van plaats en tijdstip in aangetekende brieven van 16 maart 2017 uitgenodigd voor de zitting. Uit informatie van PostNL (Track & Trace) is gebleken dat deze brieven op 21 maart 2017 door Niederer zijn afgehaald op een PostNL-locatie.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst (onder meer) om [eiser] in de gelegenheid te stellen een getekend document over te leggen waaruit blijkt dat hij namens kentekenhouder [bedrijf] gerechtigd is om beroep in te stellen.
De rechtbank heeft hierop geen reactie ontvangen.
De rechtbank heeft [eiser] in een per aangetekende post verzonden brief van
20 september 2017 nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de datum van verzending van die brief aan te tonen dat [eiser] namens [bedrijf] gerechtigd is om in deze zaken beroep in te stellen. De rechtbank heeft in deze brief meegedeeld dat zij de beroepen niet-ontvankelijk kan verklaren als [eiser] niet (of niet tijdig) aan dit verzoek voldoet. Uit informatie van PostNL (Track & Trace) is gebleken dat deze brief op 23 oktober 2017 door Niederer is afgehaald op een PostNL-locatie.
De rechtbank heeft ook op deze brief geen reactie ontvangen.
De rechtbank heeft partijen op 31 oktober 2017 laten weten dat de rechtbank over voldoende informatie beschikt om in deze zaken zonder een nieuwe zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft partijen in deze brief verzocht om, als zij wél een nieuwe zitting willen, dit uiterlijk op 28 november 2017 aan te geven.
Niederer heeft de rechtbank op 4 november 2017 laten weten dat hij geen behoefte heeft aan een nadere zitting. De heffingsambtenaar heeft niet aangegeven dat hij prijs stelt op een nieuwe zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom op 1 december 2017 gesloten.

Overwegingen

1. Aan [bedrijf] zijn in totaal zestien naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd voor het parkeren van verschillende auto’s op diverse locaties en tijdstippen in Amsterdam. Op die plaatsen en die tijdstippen was voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd. Uit controles is gebleken dat in deze zestien gevallen de parkeerbelasting niet was voldaan.
2. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de beroepen ontvankelijk zijn.
3. In artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen.
4. In het belastingrecht wordt de kring van beroepsgerechtigden beperkt in artikel 26a van de Algemene wet op de rijksbelastingen (AWR). Het eerste lid van dit artikel luidt dat het beroep in afwijking van artikel 8:1 van de Awb slechts kan worden ingesteld door:
a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;
b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of;
c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
5. Uit een arrest van 14 juli 2000 volgt dat de Hoge Raad deze categorie heeft opgerekt voor parkeerbelastingzaken. [1] Ook de feitelijke parkeerder, die niet de eigenaar is van de auto, alsmede de gebruiker van de auto aan wie de naheffingsaanslag in rekening zal worden gebracht - door bijvoorbeeld de leasemaatschappij - zijn gerechtigd tot het maken van bezwaar en het instellen van beroep.
6. In deze zaken zijn de naheffingsaanslagen opgelegd aan de kentekenhouder [bedrijf] , zodat (in ieder geval) [bedrijf] op grond van artikel 26a, eerste lid, aanhef en onder a, van de AWR gerechtigd is om in beroep te gaan. Niederer heeft echter niet namens [bedrijf] maar namens [eiser] de beroepen ingesteld. Uit de stukken in de dossiers volgt niet dat [eiser] moet worden aangemerkt als de feitelijke parkeerder in de zestien verschillende zaken of als gebruiker van de diverse auto’s aan wie de naheffingsaanslagen in rekening zullen worden gebracht, op grond waarvan [eiser] zelfstandig gerechtigd is om in beroep te gaan. In de machtigingen die zijn overgelegd staat bovendien dat [eiser] “handelt onder de naam [bedrijf] en dat hij in die hoedanigheid Niederer heeft gemachtigd om namens hem in beroep te gaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [bedrijf] moet worden aangemerkt als de beroepsgerechtigde in de zestien zaken en dat
[eiser] optreedt namens [bedrijf]
7. In het dossier ontbreekt echter informatie waaruit blijkt dat [eiser] bevoegd is om namens [bedrijf] op te treden en in beroep te gaan. De rechtbank heeft [eiser] daarom (tot tweemaal toe) verzocht om stukken over te leggen waaruit volgt dat hij daartoe wél bevoegd was, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf] waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen. Voor zover daaruit niet volgt dat [eiser] gerechtigd is beroep in te stellen, heeft de rechtbank verzocht een machtiging over te leggen waarin de bevoegd bestuurder van [bedrijf] [eiser] heeft gemachtigd om namens [bedrijf] beroep in te stellen. In het tweede verzoek van 20 september 2017 heeft de rechtbank aan [eiser] kenbaar gemaakt dat de beroepen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard als hij niet (of niet tijdig) op dit verzoek reageert. De rechtbank heeft op beide verzoeken geen reactie van [eiser] ontvangen. Daardoor kan niet worden vastgesteld of [eiser] bevoegd is om namens [bedrijf] in beroep te gaan. De rechtbank zal de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 23 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten