Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
met de verwijzingsbeschikking en gedeeltelijke buiten vervolgstelling op 21 november 2016, met handhaving van eerder genoemd bevel), referentie 0930932308.
4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: redelijke termijn
Aan het stelsel van het EAB ligt het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten ten grondslag “dat hun respectieve nationale rechtsordes in staat zijn een effectieve en gelijkwaardige bescherming te bieden van de op Unieniveau, in het bijzonder in het Handvest van de grondrechten, erkende grondrechten, zodat de personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd dus binnen de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat eventuele rechtsmiddelen kunnen aanwenden ter betwisting van de rechtmatigheid van de procedure van strafvervolging (…)” (HvJ EU 30 mei 2013, zaak C-168/13 PPU, ECLI:EU:C:2013:358 (Jeremy F.), punt 50). Nu het EAB strekt tot strafvervolging, zal de opgeëiste persoon zich dus bij de strafrechter in Luxemburg kunnen beroepen op zijn recht op berechting binnen een redelijke termijn.”
8.Detentieomstandigheden
9.Slotsom
10.Toepasselijke wetsartikelen
11.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de Vice-Procureur, Magistraat van de Rechterlijke macht te Parijs (Frankrijk) voor het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.