ECLI:NL:RBAMS:2018:1308

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
13/684429-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met blikjes Malibu Cola in Amsterdam

Op 12 januari 2018 heeft de rechtbank Amsterdam een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd op 2 oktober 2017 in Amsterdam twee blikjes Malibu Cola te hebben gestolen uit een Albert Heijn. Het vonnis werd bij verstek uitgesproken, na een onderzoek op de terechtzitting. De officier van justitie, mr. C. Staal, vorderde bewezenverklaring van de diefstal op basis van aangifte en camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de diefstal had gepleegd, zoals blijkt uit de camerabeelden die toonden dat hij de blikjes in zijn jas had gestopt en de winkel zonder te betalen verliet. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de blikjes had weggenomen, en verklaarde het feit strafbaar. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstallen, wat de rechtbank meebracht in de strafoplegging. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twee maanden, en de rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank besloot ook om de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af te wijzen, omdat de verdachte al langer in voorarrest had gezeten dan de opgelegde gevangenisstraf. Het vonnis werd uitgesproken door mr. P.B. Martens, voorzitter, en mrs. L. Voetelink en F.P. Lauwaars, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.L. Lugthart.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684429-17 en 10/691042-17 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 12 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres te plaats (land)] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 02 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer blik(jes) Malibu Cola, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn (vestiging [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de diefstal van twee blikjes Malibu Cola, op grond van de aangifte en de camerabeelden.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden is gebleken dat verdachte de Albert Heijn binnenkwam, twee blikjes Malibu Cola tussen het brood heeft gelegd, dat hij de winkel verlaat en even later weer in de winkel terugkomt, en dat hij deze blikjes vervolgens in zijn jas heeft gestopt en zonder te betalen de winkel heeft verlaten. Hij probeert dit een tweede keer op dezelfde wijze en wordt dan aangehouden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 2 oktober 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen blikjes Malibu Cola, toebehorende aan Albert Heijn, vestiging [adres] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit, dat veel overlast veroorzaakt. Door dit handelen heeft verdachte rechtstreekse schade berokkend aan de betrokkenen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de misdrijven, de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij vele malen in korte tijd is veroordeeld voor diefstallen. Volgens de LOVS oriëntatiepunten vormt bij diefstal ingeval van recidive een gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 27 oktober 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 10/691042-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 april 2017 van de politierechter Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 week, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft toegelicht dat de reclassering is verzocht om een reclasseringsadvies op te stellen over een eventuele oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Nadat de reclassering, naar later bleek abusievelijk, dit rapportageverzoek heeft geretourneerd vanwege een gebrek aan tijd, heeft de officier van justitie verdachte na 99 dagen voorarrest in vrijheid gesteld. Omdat verdachte reeds langer in voorarrest heeft gezeten dan de eis van twee maanden gevangenisstraf, heeft de officier van justitie gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Deze voorwaardelijke straf komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Nu verdachte in de hoofdzaak langer in voorarrest heeft gezeten dan de gevangenisstraf van twee maanden die voor het onderhavige feit wordt opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met
parketnummer 10/691042-17 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en F.P. Lauwaars, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 januari 2018.